All
sterie van Defensie worden gemaakt, worden bijbetaald en uit dien hoofde zou ik eerst nog wel eens
precies willen weten hoe een en ander in elkaar zit. Overigens ben ik het wel eens met de opmerking
van de heer Siemonsma dat wij gebruik zouden kunnen maken van de deskundigheid van deze mensen in
administratief-organisatorisch opzicht. Of zij de eerst aangewezenen zijn om vredesonderwijs te geven
weten wij niet, want zij hebben al zozeer en zo nadrukkelijk hun houding ten opzichte van alles wat
met militaire machtsvorming te maken heeft bepaald, dat zij wellicht daardoor voor bepaalde groepen
ouders niet tot de meest aangewezen jeugdopvoeders gerekend kunnen worden, althans aannemende
wanneer bedoelde ouders dat standpunt 6 priori niet zouden huldigen. Wij zullen proberen het onder
wijsveld ten aanzien van vredesonderwijs en vredesopvoeding zo goed mogelijk in te schakelen. Wij
zullen kijken hoe men op deze materie reageert en hoe men de zaken pedagogisch verantwoord kan ver
talen in de richting van de jeugd die in onze openbare scholen een stuk vorming en ontwikkeling ont
vangt.
De heer Jansma heeft ten aanzien van dit onderwerp ook een opmerking gemaakt, doch ik denk dat
ik die hiermee wel heb beantwoord.
De heer Pruiksma is nog even ingegaan op de relatie van de gemeente met het bijzonder onderwijs.
Hij zegt dat er het vorige jaar wat problemen zijn geweest rondom de schooltijden. Dat is inderdaad
juist. Ik heb sinds het moment dat wij in september jl. als college zijn aangetreden vrij frequente con
tacten met het bijzonder onderwijsveld gehad. Ook de schooltijden zijn onderwerp van gesprek geweest.
Wij zijn momenteel bezig met de enquête naar het con tin u-roos ter en daarin doet ook het bijzonder on
derwijs mee. Wij zijn zelfs gezamenlijk bezig de resultaten van de enquête op een rij te zetten en wij
zullen in april hierover gezamenlijk overleggen om te komen tot een zo goed mogelijke afstemming van
de schooltijden van zowel het openbaar als het bijzonder onderwijs.
Ik ben hiermee op de meeste vragen ingegaan. Er zijn nog enkele vragen blijven liggen die ik
graag aan het hoofd van de afdeling Onderwijs, de heer Knottnerus, wil delegeren.
De heer Knottnerus: De heer Bron heeft bij punt 167 gevraagd naar het beleid van de gemeente ten
aanzien van de specifieke identiteit van scholen. Zoals in het antwoord reeds is aangegeven, is het
college van oordeel dat daarvoor ruimte zou kunnen worden geboden. Een probleem daarbij is dat de
schoolgrenzen dan in ieder geval ter discussie komen te staan. Zoals u weet hanteren wij voor de open
bare kleuter- en lagere scholen schoolgrenzen. Een van de onderliggende gedachten hierbij is dat alle
openbare scholen gelijke voorzieningen bieden. Hierdoor kunnen wij ouders uit een bepaalde wijk zeg
gen hun kinderen naar een bepaalde school te laten gaan, want inhoudelijk maakt het geen verschil.
Als wij zouden overgaan tot het stichten van scholen met een specifieke onderwijskundige identiteit zou
in ieder geval het principe van de schoolgrenzen ter discussie moeten komen. Daarbij komt nog dat de
komende Wet op het basisonderwijs, die in 1985 in werking zal treden, wel de mogelijkheden biedt om
schoolgrenzen in te stellen, maar aan de andere kant het de ouders heel gemakkelijk maakt zich van die
grenzen niets aan te trekken. Zij kunnen in een simpel briefje aan het bevoegd gezag hun wensen ken
baar maken en die wensen moeten dan worden ingewilligd. Om deze twee redenen zullen wij moeten
bekijken of de schoolgrenzen, zoals die nu worden gehanteerd, in de toeKomst op deze manier kunnen
worden gehandhaafd. Er zal uiteraard nog wel een zekere vorm van regulering moeten blijven om te
voorkomen dat de ene school leeg loopt en de andere vol. Wij zullen met het onderwijsveld nader moe
ten overleggen op welke wijze een en ander kan worden gerealiseerd.
De heer Siemonsma: De wethouder is maar voor een deel ingegaan op vraag 163. Ik heb hem ook
gevraagd wat het verschil is tussen het fascisme als maatschappelijk verschijnsel en de achterstelling van
de vrouw en de vredespolitiek. Waarom kunnen er voor vredeszaken en discriminatiepraktijken wel af
zonderlijke projecten komen, maar voor de problematiek van de fascistische ontwikkelingen niet? Op
deze vraag is nog geen antwoord gekomen.
De heer Knottnerus: In zijn algemeenheid blijkt dat het steeds maar opnieuw droppen van onder
wijsvernieuwingsprojecten in het onderwijsveld niet altijd evenveel rendement oplevert. Men moet zich
duidelijk afvragen of een dergelijke aanpak wel altijd nuttig is. Ik denk dat een goede opzet van een
schoolwerkplan, waarbij stelselmatige aandacht in het onderwijs voor verschijnselen als fascistische ten
densen in de samenleving wordt gegeven, beter werkt en tot de conclusie leidt dat men voorzichtig
moet zijn met het steeds maar droppen van projecten. Bovendien is het zo dat de extra aandacht, die
men binnen een korte tijd aan een bepaalde problematiek geeft, vaak vrij snel weer weg zakt. De heer
Siemonsma zegt dat wij onderscheid zouden maken tussen bijvoorbeeld de fascistische ontwikkelingen in
de samenleving en de andere aspecten van maatschappelijke discriminatie, doch dat lijkt mij niet juist.
(De heer Siemonsma: Er wordt wel onderscheid gemaakt in de verwerking van de verschillende aspecten.
Ik ben het met u eens dat het goed is een dergelijke opzet in het schoolwerkplan op te pakken, doch er
zijn kennelijk nog extra stimulansen in de vorm van projecten nodig en die worden wel uitgevoerd ten
aanzien van roldoorbrekend onderwijs en vredesonderwijs maar niet op het vlak van een heel belangrijk
maatschappelijk verschijnsel, de fascistische ontwikkelingen. Ik zie hierin geen principiële verschillen
en ik kan mij daarom voorstellen dat de wethouder het ermee eens kan zijn dat dit element ook naast het
schoolwerkplan de nodige aandacht krijgt, omdat er in principe ten behoeve van dit onderwerp net zo
goed stimulerende projecten georganiseerd zouden kunnen worden als voor de andere onderwerpen die
genoemd zijn.)
De heer De Vries (weth.): Ik denk dat het erg moeilijk is kinderen duidelijk te maken wat fascisme
en wat anti-fascisme is. Naar mijn gevoel moeten dit soort zaken dermate in een schoolwerkplan worden
verweven, dat de kinderen automatisch meekrijgen hoe een en ander in elkander zit en dat zij aanvoe
len hoe zij hun houding tegenover hun medemens moeten bepalen. In hun latere leven zullen zij dan
wel leren onderscheiden in hoeverre dat te maken heeft met ontwikkelingen in de wereld die met fascis
me worden aangeduid.
De Voorzitter: Het is moeilijk om een specifiek beeld van fascistisch gedrag of fascistische tenden
sen en ontwikkelingen te geven. In de vredesopvoeding kan een beeld van het geheel worden gegeven
en kan het fascisme worden ingebracht zonder dat het zo specifiek wordt genoemd. Ik denk dat dat een
redelijke benadering is.
De heer Bijkersma: Het antwoord dat de wethouder op de door mij gestelde vraag heeft gegeven was
naar mijn gevoel niet volledig. Ik heb begrepen dat het college onder interne democratisering een ver
groting van de invloed van de ouders op het onderwijs verstaat. De wethouder heeft mij daarop verteld
dat er overleg tussen de vakbonden van onderwijsgevenden en het gemeentebestuur is geweest over de te
ondernemen stakingen en dat afgesproken is dat de ouders vanuit de scholen zouden worden geïnfor
meerd. Dit betekent echter dat de invloed van de ouders een passieve invloed is en ik zou graag willen
dat de ouders een actieve invloed krijgen op het wel of niet lesgeven aan hun kinderen. Mijn vraag is
hoe het gemeentebestuur wil bevorderen dat de ouders een actieve invloed krijgen op het lesgeven aan
hun kinderen door onderwijsgevenden.
De Voorzitter: De wethouder heeft de vraag wat in een algemeen kader geplaatst en haar in die zin
beantwoord. Het is begrijpelijk dat ouders problemen kunnen hebben met het feit dat hun kinderen geen
les kunnen krijgen als gevolg van acties van het onderwijzend personeel tegen een bepaald doel. Wij
hebben daar alle begrip voor. Ik geloof echter wel dat wij deze stakingen gelijk moeten schakelen aan
stakingen elders en dan zijn er altijd mensen, die direct of indirect daarbij zijn betrokken, die het be
treuren of het er niet mee eens zijn. Hetzelfde conflict ontstaat wanneer er bij een bedrijf wordt ge
staakt. Ook in die situatie zijn er vaak mensen die het niet eens zijn met de reden waarom gestaakt
wordt en er zelfs grote bezwaren tegen hebben, doch ook zij worden er indirect door getroffen. Men
kan dat betreuren, maar het zijn wel de consequenties van een staking. Dit is het enige reële dat wij
over dit onderwerp naar voren kunnen brengen. (De heer Bijkersma: Misschien kan de wethouder van
Onderwijs eens wat invloed op de ouders uitoefenen om meer te protesteren wanneer hun kinderen geen
les kunnen krijgen.)
B. Onderwijs aan anderstaligen.
Mevrouw Wielinga—Graansma: Ik wil graag aanhaken bij vraag 173 en in verband daarmee een zin
uit het beleidsplan aanhalen. In hoofdstuk 11-4-7 wordt gezegd dat uit het overleg met Marokkaanse en
Turkse organisaties de noodzaak is gebleken ook de allochtone kinderen uit andere stadswijken dan
Heechterp te onderwijzen in de eigen taal en cultuur. Iets later wordt er gezegd dat het busje waarmee
de kinderen dan gehaald en gebracht moeten worden pas in 1986 zal kunnen beginnen te rijden. Als de
noodzaak aanwezig is om de kinderen in de eigen taal en cultuur te onderwijzen, kan dat naar mijn me
ning niet worden uitgesteld tot 1986. Is het niet mogelijk om het busje meteen na het schooljaar 1983/
1984 te laten rijden?
De heer De Vries (weth.): De vervoersvoorziening voor deze kinderen is vanwege de bezuinigingen,
die ook in het onderwijs moesten plaatsvinden, een sluitpost geworden. Wij konden helaas niet eerder
geld vrij maken voor dit doel. Wij hadden er wel prioriteit aan gegeven, maar het eerste jaar waarin
wij ruimte voor deze voorziening konden vinden was 1986. Ik ben het met mevrouw Wielinga eens dat