srlb
in een eindfase. Wij gaan er zonder meer van uit dat wij per 1 april aanstaande deze zaak met het tota
le onderwijsveld, waaronder ook het bijzonder onderwijs, kunnen bespreken.
De heer Siemonsma vraagt hoe het college nu eigenlijk precies tegen het continu-rooster aankijkt.
Wij zouden graag eerst de resultaten van de enquête willen hebben en daarna proberen definitieve
standpunten in te nemen. Het ligt natuurlijk voor de hand dat een minderheidsgroep in een schoolpopu-
latie niet de pas kan aangeven. Wij zullen een gemiddelde moeten vinden, waarbij het accent dan komt
te liggen op datgene waartoe de meerderheid van de schoolpopulatie neigt. Wanneer zou blijken dat er
niet zoveel behoefte zou zijn aan tussenschoolse opvang, zou dit betekenen dat kinderen, die om uit
eenlopende redenen wel moeten overblijven, tussen de middag wat langer zouden moeten worden opge
vangen dan nodig zou zijn wanneer er een continu-rooster gehanteerd zou worden, waarbij de opvang
immers in het schoolprogramma sec wordt ingepast. Wij zijn echter best bereid ook dit punt met de leden
van de Commissie voor het Onderwijs te bespreken en met elkander na te gaan welke kanten er allemaal
aan deze problematiek vast zitten.
Op de vraag van de heer Bijkersma naar de stand van de schoolbouw in Camminghaburen kan ik
antwoorden dat wij de prognose, die anderhalf jaar geleden is opgesteld, nog even precies moeten na
gaan, maar die gaf toen een duidelijke indicatie dat er een tweede openbare school in Camminghaburen
nodig zou zijn. (De heer Bijkersma: Dat is nu net wat ik bedoel. De prognose moet worden bijgesteld!)
(De Voorzitter: Die prognose is zodanig hard dat wij ervan uitgaan dat er binnen de geraamde tijd een
tweede school in Camminghaburen zal komen.)
De heer Knottnerus: De prognose is opnieuw berekend aan de hand van het recentelijk bijgestelde
woningbouwprogramma. Uit de gegevens blijkt dat er toch nog een tweede openbare school van behoor
lijke omvang in Camminghaburen nodig is.
Punten 186 en 187.
De heer Bron: Vraag 187 is een vraag van onze fractie en niet van D'66. Ter aanvulling daarop wil
ik toch nog een paar vragen stellen. Op 12 juli 1982 heeft deze raad het besluit genomen deel te nemen
aan een nieuwe gemeenschappelijke regeling van het GCO. Het zal een ieder duidelijk zijn dat dit, zo
niet alleen, maar dan toch hoofdzakelijk, gebeurde op grond van financiële overwegingen. Hoewel ve
len geen onbewolkt besprekingsklimaat verwachtten, gingen wij naar mijn mening toch uit van een har
moniemodel. Naarmate de onderhandelingen vorderden bleek dat de naam "harmoniemodel" beter zou
kunnen worden veranderd in "conflictmodel". Wij betreuren dat en wij vrezen dat een en ander zal lei
den tot een groot aantal, deels onoverbrugbare, tegenstellingen. Daarom graag de volgende vragen: In
de eerste plaats, in hoeverre denkt het college dat de multidisciplinaire aanpak van de SAD zijn voort
gang kan vinden in de GCO-opzet? Ten tweede, de deskundigheid binnen de SAD mag vele malen gro
ter verondersteld worden dan die binnen het GCO. In hoeverre wordt binnen de samenstelling van de
staf hiermee straks rekening gehouden? Ten derde, onderwijskundigen werken vanuit een bepaalde visie;
visie op onderwijs en visie op de mens, een visie die soms tendeert naar religie. Het is bekend dat de
visie van de SAD nogal verschilt van die van het GCO. In hoeverre kan hiermee rekening worden ge
houden? Ten vierde, de werkzaamheden van de SAD binnen de diverse gemeentelijke beleidspakketten
zijn nogal uitgebreid. Ik denk daarbij aan de Adviescommissie Begeleiding Openbaar Onderwijs en
Kleuteronderwijs, de Project Werkgroep Integratie Openbaar Kleuteronderwijs/Lager Onderwijs, de
Overleggroep Onderwijs en Samenleving, de Begeleidingscommissie Internationale Schakelklas, de Be
geleidingscommissie Natuureducatie. Hier hebben vele kleinere gemeenten ervaren - ik denk daarbij
aan Tietjerksteradeel - dat het GCO onvoldoende kan inspelen op specifieke behoeften binnen het on
derwijsbeleid. Denkt het college niet dat het noodzakelijk zal blijven een aantal medewerkers of on
derwijsdeskundigen aan te trekken binnen onze eigen afdeling onderwijs? Misschien kan zelfs gedacht
worden aan een gemeentelijke inspecteur. Hierdoor zou ook deels tegemoet gekomen worden aan de
wensen van het onderwijsveld van het openbaar onderwijs in Leeuwarden. Tenslotte wil ik opmerken dat
ik in de bijlagen van het beleidsplan wel enkele opmerkingen over de SAD en het GCO heb kunnen
vinden, doch daarentegen niets over de "Begeleidingsdienst voor de scholen op Gereformeerde grond
slag" en ik meen dat wij die toch ook subsidie hebben toegekend in de vorige periode. Ik zou graag
willen weten in welke bijlage die gegevens te vinden zijn.
De heer Visser: Paragraaf vier van de Memorie van antwoord zou paragraaf vier niet zijn, als er
geen vragen gesteld zouden worden over de SAD. Deze kwestie loopt al ongeveer tien jaar en een van
onze oud-raadsleden, u herinnert zich dat misschien, was een paar jaar geleden zo pessimistisch over
het vinden van een oplossing voor de problemen tussen het GCO en de SAD, dat hij in dat verband al
over het jaar 2000 sprak. Ik wil mijn vraag beperken tot het jaar 1982 en dan ga ik even terug naar de
cember 1982. De gemeente moet toen een brief hebben ontvangen van de staatssecretaris van Onderwijs,
waarin de gemeente, in de vorm van een ultimatum, voor het blok werd gezet, in die zin dat er, wilde
de gemeente Leeuwarden nog de rijkssubsidie voor 1982 in de wacht slepen, voor 1 juli 1983 een oplos
sing moest zijn gevonden voor het onderbrengen van de SAD in de organisatie van het GCO. Het subsi
diebedrag voor 1982 bedroeg, naar ik meen, 180.000, Mijn vraag is nu hoe op het ogenblik de
ontwikkelingen in dezen zijn, los van het besluit van 12 juli 1982 dat wij hier hebben genomen in het
kader van de wijziging van de gemeenschappelijke regeling. Mijn vraag is uitsluitend gericht op de
subsidie in relatie met de brief van de staatssecretaris van december 1982.
De heer De Vries (weth.): Het is u bekend, ook reeds uit antwoorden op vragen die wij vorig najaar
en in december hebben beantwoord, dat de onderhandelingen tussen het GCO en de SAD niet smetteloos
zijn verlopen en dat er af en toe wel eens wat zand in de machine is terecht gekomen. Wij hebben als
gemeenteraad bestuurlijk gekozen voor de gemeenschappelijke regeling en het college is van mening dat
wij aan die keuze consequent dienen vast te houden. In iedere fusie die zich voltrekt in de samenleving
tussen instellingen zit een moeilijke fase, waarin tegenstellingen worden gesignaleerd die om een oplos
sing vragen. Het GCO en de SAD hebben daarom een stuurgroep ingesteld die zich bezig houdt met het
opstellen van een rapport over alle mogelijke aspecten die verband houden met de integratie van de
SAD in het GCO. Men is bezig met het afronden van het rapport en wij verwachten dan ook dat het in
maart gereed zal zijn. Op dat moment hebben wij een exacte opgave voorhanden van de verschillende
aspecten van de integratie, waar, onder meer, ook de heer Bron naar informeerde. Het is beslist niet zo
dat wij met het mes op tafel bij elkaar zitten. Er worden wel degelijk vorderingen gemaakt, maar het
gaat wat moeizaam en er is over en weer af en toe wel eens een beetje gebrek aan begrip voor de emo
tionele kant die aan dit proces verbonden zit. Desalniettemin hebben wij de indruk dat wij door deze
fase heen zullen komen en dat wij in de loop van april/mei deze zaak aan de raad ter beslissing kunnen
voorleggen. De bedoeling is dan dat de SAD in geïntegreerd verband bij het GCO verder functioneert
en dat er hier in Leeuwarden een stuurgroep komt, waarin wij in feite een voortzetting zien van de
thans bestaande bestuurscommissie. Deze stuurgroep zal samen met het onderwijsveld het programma
moeten samenstellen op grond waarvan het GCO zijn dienstverlening aan het onderwijsveld in Leeuwar
den zal moeten verlenen. Daarbij zal alles afhangen van de vraag wat de gemeente Leeuwarden, ook
financieel, in de toekomst kan opbrengen om deze onderwijsbegeleiding zo optimaal mogelijk te laten
functioneren. U weet dat wij het vorige jaar al een reductie op de kosten van onderwijsbegeleiding
hebben toegepast in de orde van grootte van zeven b acht ton. Een en ander moet in de fase 1982-1986
zijn afbouw vinden, doch dan betekent het op het ogenblik nog dat Leeuwarden ten opzichte van andere
Friese gemeenten ongeveer het drievoudige bedrag aan onderwijsbegeleiding besteedt. Het betekent ook
heel concreet dat wij ervan uitgaan dat wij voor het door ons bestede bedrag een alleszins redelijke on
derwijsbegeleiding in stand kunnen houden en dat vragen wij straks dan ook van het GCO op basis van
contracten die de individuele schoolbesturen met het GCO zullen moeten afsluiten.
Als de heer Bron vraagt of wij ervan kunnen uitgaan dat de multidisciplinaire aanpak van de SAD
binnen het GCO zijn voortgang kan vinden, beantwoord ik die vraag bevestigend, mits wij als gemeen
te daarvoor de nodige middelen, ook in de toekomst, weten op te brengen. De SAD heeft in de 16 b 17
jaar dat men heeft gefunctioneerd een groot stuk deskundigheid verworven en dat betekende in de prak
tijk dat de SAD een aanmerkelijk gedifferentieerder en uitgebreider stuk dienstverlening aan het onder
wijs verleende dan waartoe het GCO in staat was. Wij zullen nu de bezuinigingen moeten incalculeren
en dat betekent uiteraard een vermindering van de dienstverlening. De heer Bron vraagt hoe het nu ei
genlijk zit met de SAD en het GCO. Ze verschillen uiteraard nogal. Het GCO heeft op basis van een
heel bescheiden beginpakket zijn diensten moeten inbouwen en de SAD had aanmerkelijk bredere moge
lijkheden, hetgeen inderdaad in het praktische werk tot uitdrukking kwam. Vooralsnog gaan wij ervan
uit dat de SAD in gei'ntegreerd verband binnen het GCO, dus als dependance Leeuwarden, de functies
die men tot nu toe heeft kan blijven uitoefenen, ook in de adviescommissies die de heer Bron zojuist
noemde.
De heer Visser refereert er aan dat men in een pessimistische bui al dacht aan het jaar 2000 voor
integratie, doch wij geloven nog steeds in 1983. Wij hebben uiteraard ook nog het schot voor de boeg
dat de staatssecretaris van Onderwijs ons in december heeft geleverd. Wij hebben de brief keurig beant
woord en gezegd dat er nog steeds wordt gewerkt aan de integratie van de SAD in het GCO en dat af
spraken, die wij in dat opzicht hebben gemaakt, geheel zullen worden nagekomen. De heer Knottnerus
is in diezelfde tijd nog samen met vertegenwoordigers van het GCO bij het Ministerie van Onderwijs
geweest en er zijn toen duidelijke afspraken gemaakt. Men had er begrip voor dat een dergelijk inte-