wr3^ PAR. 11. BELEIDSSECTOR MAATSCHAPPELIJKE AANGELEGENHEDEN. D. Gemeentelijke Sociale Dienst. De heer Siemonsma: Wij hebben bij dit hoofdstuk twee ongeveer gelijkluidende vragen gesteld, waarbij het bij vraag 318 vooral gaat om cliënten van de Gemeentelijke Sociale Dienst die door het toepassen van een strafkorting beneden het sociale minimum komen en bij vraag 319 om het toepassen van strafkortingen bij mensen die onder de RWW, ABW en WWV regelingen vallen. Naar ons gevoel is het bedrag dat wordt uitgekeerd vanwege de Algemene Bijstandswet een absoluut minimum; als zodanig is het ook bedoeld in de sociale zekerheidswetgeving. Eigenlijk zou niemand daar doorheen moeten zakken. Als dat toch gebeurt - en het gebeurt hier toch nog in een kleine 200 gevallen - moeten daar wel heel bijzondere redenen voor zijn. Ik zou graag willen weten wat de aanleiding tot het toepassen van strafkortingen kan zijn en om wat voor soort mensen het daarbij gaat, zodat wij een idee kunnen krijgen over de vraag in hoeverre er sprake is van een situatie waarbij wij ons wel of niet zouden kun nen of willen neerleggen. In punt 3. van de beantwoording wordt gezegd dat er een jurisprudentie is die aangeeft dat het on mogelijk zou zijn mensen boven het bijstandsniveau te houden. Op een gegeven moment moet men door de bodem heen zakken; zo lees ik althans het antwoord op de vraag. Ik weet niet precies om welke ju risprudentie het hier gaat en hoe hard deze is, maar het lijkt mij wel een punt van belang om dat eens nader te bekijken. In een notitie van een bepaalde afdeling van de gemeente is er sprake van dat het door de bodem zakken van het niveau van de algemene bijstand een kwestie is van interpretatie van re gelingen. In het antwoord op onze vraag wordt echter over jurisprudentie gesproken en ik zou er daarom toch wel iets meer over willen weten. Vraag 319 gaat vooral over de sollicitatieplicht. Wij hebben, meen ik, een gezegde: "Waar niets is, verliest de keizer zijn recht". Als men het oor eens te luisteren legt, kan men duidelijk opvangen dat mensen soms met enkele honderdtallen tegelijk naar dezelfde vacature moeten solliciteren. In som mige maatschappelijke sectoren wordt dit duidelijk al helemaal als een zinloze bezigheid ervaren, die alleen maar dient tot overlast van de werkzoekenden en denkelijk ook tot overlast van de werkgevers, want die worden op een gegeven moment immers opgezadeld met een onnoemelijk aantal brieven. Het steeds maar moeten solliciteren lijkt ons op den duur een activiteit worden die redelijkerwijs niet meer van werkzoekenden kan worden gevraagd en ik denk daarbij met name aan bepaalde groepen, zoals bij voorbeeld de wat oudere werknemers en vrouwen met kinderen. Die zullen in ieder geval al weinig mo gelijkheden meer hebben om aan het werk te komen. Ik zou graag willen weten welk beleid onze ge meente inzake de sollicitatieplicht voert. 400 strafkortingen op grond van de sollicitatieplicht lijkt mij een nogal fors aantal en ik zou daarom graag de achtergronden ervan willen weten om te kunnen bekij ken wat ik op dit punt misschien nog zal willen doen. De heer Bron: Achter de beantwoording van de vragen 318 en 319 gaat nog steeds de filosofie schuil dat door het paardemiddel van de strafkorting de zogenaamde niet-werkwiliige werkloze weer tot dadendrang is te inspireren. Twee studenten van het SHF stelden de vraag of het toedienen van deze prikkel het verwachte effect sorteert. De conclusie van hun studie is dat strafkortingen voor het grootste deel worden toegediend aan mensen die reeds in het allerslechtste hoekje van de arbeidsmarkt zitten op gesloten. De maatregelen hebben geen enkel ander effect dan dat deze mensen nog dieper de grond worden ingestampt. Vooral die personen die zijn aangewezen op onregelmatig en ongeschoold werk krij gen het hard te verduren, doch het blijkt dat de strafmaatregel vooral voor deze personen van weinig nut is. Weliswaar valt ook hier waar te nemen dat men zich tot het uiterste gaat inspannen om weer werk te krijgen, maar bij gebrek aan migratiemogelijkheden naar betere segmenten van de arbeidsmarkt resulteert het er alleen maar in dat men nog slechtere en nog riskantere baantjes aanneemt die steeds korter duren, en in plaats van minder vaak moet men dus vaker een beroep doen op de RWW of de WWV. Dit onderzoek ondergraaft derhalve een van de pijlers van het beleid, namelijk de veronderstelling dat strafkortingen het effect hebben dat mensen eerder aan het werk gaan. Daarnaast bevat het onderzoek een pleidooi voor een beleid dat meer in de richting van herscholing gaat. Naar aanleiding van het on derzoek dat deze studenten hebben verricht, wil ik de volgende vragen stellen: Heeft het college ken nis genomen van de studie "Onderzoek naar de toepassing en effecten van strafkortingen op werkloos heidsuitkeringen in de gemeente Den Helder"? Zo ja, is het college met mij van mening dat de conclu sies uit dit onderzoek zouden moeten worden gehanteerd om te komen tot een nog verdere versoepeling van het huidige beleid? Zo ja, wil het college dan via de daarvoor geëigende kanalen, waaronder bij voorbeeld de VNG, de regering vragen de uiterste terughoudendheid ten aanzien van het toepassen van strafkortingen te betrachten? Mevrouw Wielinga—Graansma: Ik heb in punt 317 gevraagd of mensen die in moeilijkheden zouden kunnen komen door het moeten betalen van 2,50 per medicijn ook een beroep op de bijstand kunnen doen. In het antwoord wordt gezegd dat er alleen maar extra bijstand kan worden gegeven als er naast de bedoelde eigen bijdrage ook nog andere bijzondere kosten worden gemaakt en als men daarmee op jaarbasis een bedrag van 161,te boven gaat. Voor mensen met alleen maar een AOW-of een WAO-uitkering betekent dit dat men in ieder geval al 13,per maand meer kwijt is. Kunnen mensen die daardoor in moeilijkheden komen een beroep doen op de bijstand? Mevrouw Willemsma—de Jong: Vraag 318 gaat over de steeds toenemende lasten van de GSD in ver band met de toename van burgers die een beroep op de dienst moeten doen. Ik kom in dit verband nog eens terug op een opmerking die ik al eerder heb gemaakt over de huisvesting van mensen die verblijven in of gebruik moeten maken van het "BIijf-van-mijn-l ijf-huis"Die lasten komen op de rug van onze gemeente terecht. De mensen die het Blijf-van-mijn-lijf-huis verlaten zoeken hier huisvesting en moe ten ook een inrichting hebben. De kosten daarvan schijnen voor onze gemeente in de tonnen te lopen. Daarom zou ik dit punt willen claimen. Ik zou een uitspraak van de raad willen vragen of de kosten van huisvesting en herhuisvesting van deze mensen over de gemeenten in Friesland kunnen worden omgesla gen, zodat de lasten worden verdeeld. De hear Jansma: Myn fraach slut oan op de fragen fan de hearen Bron en Siemonsma oangeande de sol I isi taasj epl ch tIk wol graach witte hokker belied de Sosiale Tsjinst op dit stik fan saken foarstiet. Seit men tsjin de minsken dat hja alle war dwaan moatte om wurk te finen, ek al is der gjin fakatuere bekend - by wize fan sprekken de gympies oan en alles offleane -, of is it belied derop rjochte dat men sol I isi tearje moat wannear't der in ferwizing troch it arbeidsbureau of in oare ynstdnsje pleats fynt? Ik soe hjir graach wat mear fan witte wolle. De heer De Vries (weth.): Er zijn een aantal vragen gesteld die zozeer betrekking hebben op de da gelijkse toepassing van de uitvoering van wetten, dat ik die graag zo meteen aan de voorzitter zou wil len terugspelen teneinde de heer De Boer de gelegenheid te geven om, in aansluiting aan de opmerkin gen die ik maak, een en ander nog wat nader toe te lichten. Ik wil beginnen met het wegnemen van een misverstand. De heer Siemonsma deed het voorkomen alsof alle strafkortingszaken met de sollicitatieplicht te maken zouden hebben. Dat is natuurlijk niet zo. Er is een heel gemêleerde hoeveelheid van oorzaken die kan leiden tot het korten op uitkeringen. In dergelijke gevallen gaat de Sociale Dienst ook niet over één nacht ijs. Iedere zaak wordt voorgelegd aan een commissie. Wanneer het gaat om mensen met een WWV-uitkering wordt de WWV-commissie in geschakeld, bestaande uit vertegenwoordigers van Sociale Zaken, het Arbeidsbureau, het GAK, de vak bonden en de GSD. Hetzelfde geldt wanneer het gaat om mensen met een RWW-uitkering. Voordat een maatregel wordt genomen wordt de hele zaak door een specifieke commissie beoordeeld en wordt daar over door de commissie geadviseerd alvorens een en ander ter definitieve beslissing wordt voorgelegd. Ik moet u zeggen dat deze commissie bijzonder consciëntieus en met heel goed genormeerde uitgangspunten haar advisering pleegt te doen. Alle zaken die met strafkorting te maken hebben zijn zaken waarmee iets aan de hand is. Ik zou de heer De Boer willen vragen zo meteen nog nader in te gaan op de prakti sche achtergronden van deze strafkortingszaken. Er wordt wel eens gezegd dat de sollicitatieplicht maar moet worden afgeschaft. Dit kan echter niet, want de plicht om te solliciteren is een van de regels die in de regelgeving van de kant van het rijk is vastgelegd als een vast uitgangspunt. Wij kunnen het beleid hieromtrent daarom alleen verande ren als ook de wet veranderd wordt. Een ieder die moeite met deze regel heeft, zou pogingen moeten doen om via de Tweede Kamer, via de minister van Sociale Zaken, op dit stuk van zaken de voorschrif ten gewijzigd te krijgen. Als antwoord op de vraag welk beleid de Sociale Dienst hieromtrent voert, kan ik alleen maar zeggen dat het de dienst, door de hoeveelheid cliënten die men op dit ogenblik heeft, onmogelijk is eerder gehanteerde uitgangspunten te handhaven. Men voert ten aanzien van de sollicita tieplicht een vrij soepel beleid. Het is niet zo, zoals de heer Jansma in zijn vraag stelde, dat men de cliënt als het ware achtervolgt met de plicht om te solliciteren en hem dwingt overal achteraan te gaan. Het moet echter wel duidelijk zijn dat een cliënt de intentie heeft zijn zelfstandigheid te hervinden door te proberen binnen zijn beroepssfeer en binnen de mogelijkheden die hij heeft weer aan het werk te komen. Die intentie hebben gelukkig de meeste mensen die in een situatie van werkloosheid terecht zijn gekomen. De heer Siemonsma geeft aan dat er wat dit betreft uitzonderingen zouden moeten worden ge maakt voor bepaalde groepen. Ik geloof echter dat de dienst de regels inzake het verplicht solliciteren al soepel hanteert, met name waar het gaat om vrouwen boven de 45 of 50 jaar en datzelfde geldt ook voor de oudere werknemers. Er wordt rekening mee gehouden dat, hoe ouder de mensen zijn, hoe minder de weg naar een werksituatie teruggevonden kan worden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1983 | | pagina 18