20
ke. Komt men boven die 161,— dan kan men, als men onder de bijstandsnorm zit, bijstand krijgen
voor de rijksdaalders die daarboven worden uitgegeven.
De heer Siemonsma: Ik wil alvast aankondigen dat wij in de plenaire vergadering graag een uit
spraak van de raad willen hebben over de hoogte van de minimumuitkeringen. Wij menen dat dit een
dringende zaak en een grote zorg is en naar ons gevoel zou het goed zijn als ook de raad zijn mening
hierover kenbaar zou maken. (De Voorzitter: Dat kan de raad niet.) Ik neem aan dat de raad wel een
motie kan aannemen waarin hij zijn zorg uitspreekt over de plannen om minimumlonen en uitkeringen te
gaan aantasten. De raad kan hierover zijn mening kenbaar maken en zijn zorg uitspreken. Hij kan
daarover een principe-uitspraak doen. (De Voorzitter: Doelt u weer op de strafkortingen?) Nee, over
die zaken hebben wij duidelijk met elkaar gesproken. Er zijn echter voornemens om minimumlonen en
uitkeringen op biologische minima te gaan brengen. (De heer De Vries (weth.): Daarnaar wordt op het
ogenblik nationaal een onderzoek ingesteld. Wij kunnen die zaak wellicht beter onderbouwd, en niet
zoals sommigen doen als een slag in de lucht, bekijken op het moment dat wij de uitslag van dat onder
zoek kennen.) Dat is dan de opvatting van de wethouder. Wij zouden die zaak graag al eerder aan de
orde willen stellen. (De Voorzitter: Wij zullen dat met groot plezier doen als u precies voor mij op pa
pier wilt zetten wat u wilt claimen. Ik begrijp vagelijk wel wat u bedoelt en ik laat het aan de raad
over of hij zich wel of niet over dit soort zaken wil uitspreken.)
E. Dienst Sociale Werkvoorziening.
Mevrouw Wielinga—Graansma: Mijn vraag gaat over het Centrum voor beroepsoriëntatie en beroeps-
beoefening. Ik heb begrepen dat dit centrum bedoeld is voor werklozen in de leeftijd van 18 tot 50 jaar,
die langer dan een jaar werkloos zijn. Ook heb ik begrepen dat er een toezegging van het ministerie is
gekomen dat het centrum hier kan worden gebouwd. Een voorwaarde daarbij is dat het een semi-perma-
nent gebouw moet worden en dat het centrum onder gemeentelijk beheer blijft. Het blijkt dat, landelijk
gezien, 40% van de deelnemers vrouwen zijn en 60% mannen. Mijn vraag is nu of bij de beheerscom
missie die voor dit centrum zal worden aangesteld ook een paar vrouwen kunnen worden betrokken.
De heer De Vries (weth.): Er komt een beheerscommissie voor dit centrum. Wat betreft de plaatsing
van de leden van deze commissie moet ik zeggen dat die gebonden zal worden aan de selecties die
plaatsvinden via alle arbeidsbureaus in Friesland. Ik zal echter de suggestie van mevrouw Wielinga
meenemen naar het overleg hieromtrent, waaraan ook de vertegenwoordigers van de arbeidsbureaus
deelnemen.
PAR. 13. BELEIDSSECTOR SPORT, RECREATIE EN TOERISME.
Punten 341 en 342.
De heer Boelens: Met betrekking tot vraag 341 wil ik graag weten wat het college onder een meer
beleidsmatige aanpak verstaat, zoals in het antwoord wordt gesteld. Daarbij haal ik onder andere even
de kwestie van de jaarverslagen aan. Het laatste jaarverslag van de Dienst voor Sport en Recreatie gaat
over het jaar 1980. Waarom laat het verslag van 1981 zo lang op zich wachten? Verder spreekt u over
de wenselijkheid van een beleidsvisie voor sport en recreatie. Wanneer denkt het college uit te komen
met een concept-nota?
De heer De Vries (weth.): Met de omschrijving van een meer beleidsmatige aanpak hebben wij be
doeld te zeggen dat de sport en de recreatie niet als afzonderlijke sectoren kunnen functioneren, maar
in het totale beleid moeten worden ingepast. Niet alleen naar de kant van de sportbeoefenaren toe,
maar ook naar de kant van het sociaal-cultureel werk toe en alles wat daar verder aan vast zit. Wij
willen hiermee zeggen dat wij willen bekijken voor welke doelgroepen onze sportvoorzieningen, behal
ve voor de sportbeoefenaren, aantrekkelijk kunnen worden gemaakt zodat een optimaal gebruik wordt
gemaakt van datgene wat er is. Behalve naar het onderwijs, zullen wij ook kijken naar de kant van het
sociaal-cultureel werk en in dat kader naar de wijk- en buurtvoorzieningen etc.
Het jaarverslag van de Dienst voor Sport en Recreatie over 1981 is in concept gereed en zal op kor
te termijn kunnen worden vastgesteld en uitgegeven. Ik begrijp wel dat de heer Boelens er moeite mee
heeft dat deze verslagen zo laat verschijnen. Ik wil dit punt graag eens in de Commissie voor Sport en
Recreatie aan de orde stellen om te kijken welke praktische bezwaren en problemen er op de weg van de
dienst liggen bij het gereedmaken van de jaarverslagen. Wellicht kan een en ander in de toekomst wat
versneld worden uitgevoerd.
2133
De Voorzitter: De diensthoofden hebben de uitdrukkelijke opdracht de jaarverslagen voor een be
paalde datum in te dienen, maar ook diensthoofden voldoen niet altijd aan alle opdrachten. De datum
van indiening is voor alle diensten dezelfde, namelijk 1 mei. Deze datum kan niet zo erg strak worden
aangehouden, want het is soms erg druk. Ik heb echter zelf verschillende keren een beroep op de
diensthoofden gedaan om de hand aan de genoemde datum te houden, want als de verslagen veel te laat
komen zijn het alleen nog maar geschiedenisboeken en is het niet erg zinvol meer om ze ter discussie te
stellen. De heer Bijkerk heeft het bij deze gehoord en moet volgend jaar zijn jaarverslag eerder uit
brengen
De heer Boelens: Ik had ook nog gevraagd wanneer het college met een concept-nota denkt te ko
men over de beleidsvisie voor sport en recreatie. Voordat de wethouder op die vraag ingaat, wil ik nog
even op het antwoord van de wethouder ingaan. De wethouder heeft gezegd dat het beleid ten aanzien
van sport en recreatie wordt bekeken in het kader van het algemeen gemeentelijk beleid en dat het so
ciaal-cultureel werk daarbij speciaal betrokken wordt. Ik heb in vraag 341 een suggestie gedaan om het
beleid met betrekking tot de sector sport, recreatie en toerisme op ongeveer dezelfde manier aan te
pakken als met betrekking tot het sociaal-cultureel werk wordt gedaan. De wethouder zegt in zijn ant
woord dat het niet nodig is een dergelijke werkwijze voor de sector sport, recreatie en toerisme in te
voeren omdat er teveel werk aan vast zou zitten, maar aan de andere kant zegt hij zelf in zijn antwoord
dat de sport en recreatie er wel bij moeten worden gehaald. Hoe moet dat dan gedaan worden?
De heer De Vries (weth.): Het ligt natuurlijk voor de hand dat in een tijd, waarin de werkloosheid
verder om zich heen grijpt en waarin steeds meer mensen meer vrije tijd krijgen door arbeidstijdverkor
ting, de betekenis van sport en lichamelijke opvoeding een ander aspect krijgt. In dat verband heb ik
bedoeld te zeggen dat wij met een meer beleidsmatige aanpak in de sportsector juist naar die kanten toe
moeten proberen de zaak zo goed mogelijk te optimaliseren. Zodra de plannen die in de Nota Open
luchtrecreatie aan de orde komen zijn afgehandeld en bekeken, zullen wij proberen bij het verdere
sportbeleid een duidelijk verlengstuk te leggen naar de genoemde aspecten. (De heer Boelens: Aan wel
ke termijnen denkt u daarbij?) Beleid is altijd een zaak die groeit. Dat is geen kwestie van een paar
maanden. Er moet een soort gedachtenontwikkeling plaats vinden. Dat wordt in de eerste plaats gedaan
door binnen de dienst eens een notitie te vragen, daarna wordt overleg met de secretarie gepleegd, dan
komt de kwestie in de commissie en dan kristalliseert een dergelijke zaak zich stap voor stap verder uit.
Het is een omvangrijk proces, waaraan wij met elkander moeten werken. Ik kan niet zeggen of wij over
vier of vijf maanden de zaken al op een rij hebben staan. Er spelen ook andere factoren mee. In de
sportsector slaan de bezuinigingsmaatregelen ook toe. Wij moeten met elkaar bekijken welke effecten
die maatregelen met zich mee brengen. Al met al is het een pluriforme aanpak van de totale problema
tiek. Ik kan de heer Boelens niet toezeggen dat wij over een half jaar al zo ver zijn. Ik kan alleen toe
zeggen dat wij, zo gauw wij de aspecten van de openluchtrecreatie met elkaar bekeken hebben, de
conclusies daarvan zullen doortrekken naar de sector sport teneinde tot een zo goed mogelijk samenhan
gend beleid te komen en te zorgen dat hetgeen wij op sportgebied hebben zo efficiënt en doelmatig mo
gelijk gebruikt en in stand wordt gehouden.
De heer Boelens: Ik wil aansluitend nog graag een kennisgeving doen aan de wethouder. De wet
houder heeft toegezegd een en ander in de Commissie voor Sport en Recreatie aan de orde te stellen,
maar ik zal in ieder geval op het punt beleidsvisie ten aanzien van sport en recreatie terugkomen bij de
behandeling van een door mij in een eerdere afdelingsvergadering ingediende claim.
Punten 343 t.e.m. 347.
.Mevrouw Visscher—Bouwer: In punt 343 wordt gesproken over de tarieven voor de zwembaden. In
het verleden hebben wij eens een keer ingevoerd dat de jeugd tijdens de grote schoolvakantie tegen een
lager tarief dan normaal toegang had tot het zwembad. Met ingang van dit jaar is die maatregel echter
weer afgeschaft. Nu de inkomens dalen zullen veel mensen, en vooral ook die groep mensen die veelal
te maken heeft met inkomensdaling, niet meer of nauwelijks met vakantie gaan. Wij zijn daarom van
mening dat het lagere zwembadtarief voor de jeugd weer ingesteld moet worden. Het is nooit hard te
maken of dit ons wel of niet geld zal kosten, want wij komen nooit te weten hoeveel mensen gaan
zwemmen als er een lager tarief wordt gehanteerd, die anders niet zouden zijn gaan zwemmen. Wij vin
den echter dat wij in de zomervakantie iets voor de jeugd moeten doen.