BSO De heer Timmermans: Mijn vraag heeft betrekking op punt 332 en de achtergrond ervan is in feite dezelfde als die welke mevrouw Van der Werf heeft aangegeven. Ook mij is bekend dat de voormalige Culturele Raad een vrijwel gereed zijnde concept-nota Kunstbeleid heeft achtergelaten en ik ben dan ook erg benieuwd naar de reden die het college heeft om nog te moeten bezien of deze concept-nota kan worden verwerkt tot een beleidsnotitie. Ik begrijp een dergelijke zinsconstructie niet helemaal of de achtergrond van de opmerking niet. Ik kan ook niet inzien waarom het zo moeilijk is een termijn te noemen. Ik wil u daarom verzoeken of u toch nog een termijn kunt noemen waarop wij de nota Kunstbe leid tegemoet kunnen zien, want wij zijn van mening dat dat van groot belang is. Zeker gelet op de bezuinigingswoede die nog steeds heerst, menen wij dat het erg noodzakelijk is een beeld te hebben van ,wat het gemeentelijk cultuurbeleid zal zijn. De heer Heere (weth.): Ik wil eerst de vragen met betrekking tot de Kunstnota beantwoorden. De informatie van zowel mevrouw Van der Werf als de heer Timmermans zou erop duiden dat er op de afde ling al een panklaar plan met betrekking tot het kunstbeleid zou liggen, dat alleen maar behoeft te worden ingediend en men vindt dan ook dat het niet aangaat om daar zo lang mee te wachten. Deze kennis bezit ik niet. Ik bezit wel een andere kennis, namelijk deze, dat er een erfenis ligt van de voormalige Culturele Raad, die op mijn verzoek is voorzien van een notitie waaruit zou kunnen blijken in hoeverre het verrichte werk bruikbaar is om te worden omgewerkt tot een nieuwe beleidsnotitie. Bo vendien, en dat had ik misschien in eerste instantie al moeten zeggen, heb ik de erfenis zelf ook gele zen. Dit stuk ligt ook voor u ter inzage en ik kan u lezing van harte aanbevelen. Het is een heel boei end stuk; het is alleen geschreven in de tijd dat er nog groei was. In het werk worden allerlei flitsende gedachten ontwikkeld in de richting van wat allemaal zou kunnen en ook wat zou moeten gebeuren, in de veronderstelling dat daarvoor ook geld beschikbaar was. Nu wij weten dat dat laatste niet het geval is, komt het geheel natuurlijk in een volstrekt ander perspectief te staan en zal men denkelijk eerder een nota moeten schrijven waarin wordt aangeduid waarop men niet wil bezuinigen als een nota waarin staat wat men per se nog meer zou willen doen. Door deze omstandigheid is een totale herziening van het werk vereist en dat geeft nogal wat werk. Over de termijn waarop de nota Kunstbeleid zou moeten verschijnen kan ik het volgende zeggen: U weet dat ons oud-bureauhoofd van bureau Cultuur, de heer Mulder, onlangs is benoemd tot adjunct-di recteur van het PrincessehofBovendien is een andere medewerkster van het bureau onlangs benoemd tot hoofd van het bureau Cultuur in Kampen. Wij zitten daarom met een vrij forse onderbezetting en die, gevoegd bij het probleem dat ik zoëven al schetste, maakt dat het college wat voorzichtig is met be trekking tot de toezegging van termijnen. Ik begrijp wel uit uw opmerkingen dat u er zeer veel prijs op stelt dat die termijn zo kort mogelijk zal zijn. Ik ben bereid toe te zeggen dat wij daarnaar zullen stre ven, maar ik kan u niet, ook al omdat ik niet precies weet wanneer wij weer een nieuw hoofd van het bureau Cultuur zullen hebben en hoe snel deze zich zal hebben ingewerkt, een datum noemen. Ik be loof u echter dat ik een heel goede poging zal doen op zo kort mogelijke termijn een notitie het licht te doen zien, een notitie die dan misschien niet cultuur-filosofisch gezien de volmaaktheid benadert, maar die in ieder geval voldoende handvaten geeft om ermee te kunnen werken. Overigens merk ik daarbij nog op dat het meest arbeidsintensieve van een dergelijk werkstuk altijd is het zo kort mogelijk te hou den. Op de vraag van mevrouw Van der Werf over de Beeldende Kunstenaarsregeling kan ik antwoorden dat de BKR-kunst alleen mag worden uitgeleend aan overheidsinstellingen en dat gebeurt dan ook. Dat gebeurt niet op grond van bepalingen die door de Stichting Beeldende Kunst Friesland zijn opgesteld, maar op grond van rijksregelingen. Volgens die regels is het niet toegestaan kunst uit de BKR aan parti culieren ter beschikking te stellen. Mevrouw Van der Werf zegt dat er toch werk wordt uitgeleend aan particulieren en daar heeft zij gelijk in. Die kunst komt echter uit de vrije sector. Dat werk is gekocht door de SBK en wordt op basis van huurkoopcontracten aan particulieren ter beschikking gesteld. Overi gens is men, ook in wat breder verband, bezig de rijksregelingen met betrekking tot de BKR zo gewij zigd te krijgen dat de mogelijkheid van uitlenen aan particulieren ontstaat. Het resultaat van deze po gingen is op dit moment nog niet positief, maar er is wel hoop dat de besprekingen op den duur tot het uitlenen van kunstwerken aan particulieren zullen leiden. Mevrouw Van der Werf heeft ook gevraagd wat de perspectieven zijn van het overleg met andere gemeenten over een ruimere spreiding van het BKR-werk. Ik moet het antwoord op die vraag in die zin schuldig blijven dat ik op dit moment alleen maar weet dat aan de andere Friese gemeenten is gevraagd hun BKR-werk eveneens beschikbaar te stellen voor uitleen via de SBK en dat men op dit moment daar toe niet bereid is. Misschien zou dit punt in het kader van het overleg in de Vereniging van Friese Ge meenten nog eens aan de orde kunnen worden gesteld. (De Voorzitter: Daar is het juist aan de orde ge steld en ik moet u zeggen dat wij nul op het rekest hebben gekregen. Wij hebben dit punt aangesneden, maar wij hebben de andere gemeenten niet mee kunnen krijgen.) 057 Mevrouw Van der WerfIk wil graag even op het antwoord van de wethouder ingaan. Juist in tijden van bezuiniging loopt de kunstsector het risico gemakkelijk een wat ondergeschoven kindje te worden. Het is daarom ook des te noodzakelijker daarvoor een heel duidelijk beleid te formuleren. Wij hebben al heel wat jaren aangedrongen op de actualisatie van de Kunstnota. Keer op keer heeft het college ons toegezegd dat het inderdaad zou gebeuren. Nu ligt er een geschrift van de Culturele Raad, zoals de wethouder zelf zegt. Ik kan mij niet voorstellen dat wij op basis van de huidige financiële situatie plot seling tot een heel ander kunstbeleid zouden moeten komen. Wat ik mij wel kan voorstellen is dat er prioriteiten worden gesteld en ik neem aan dat dat kan gebeuren op basis van het verhaal dat nu op de afdeling ligt, zodat wij daarop niet nog langer behoeven te wachten. Deze prioriteiten kunnen bijvoor beeld ook in een discussie in de raadsadviescommissie worden gesteld. Ik vind het antwoord van de wet houder, ook met betrekking tot de termijn waarop de Kunstnota kan worden uitgebracht, toch zo ondui delijk dat ik dit punt zou willen claimen. Ik wil daarom een uitspraak van de raad vragen over de prio riteit die wij willen geven aan het uitbrengen van de Kunstnota. B. Subsidiëring. Mevrouw Willemsma—de Jong: Mijn vraag heeft betrekking op punt 337. Een heleboel mensen in on ze gemeente zitten met spanning te wachten op de beslissingen van de rijksoverheid ten aanzien van het Frysk Orkest. Kan de wethouder nog mededelingen doen over de allerlaatste ontwikkelingen? De hear Jansma: It antwurd fan it kolleezje op fraach 339 is op it earste gesicht net sa botte befre- digjend. Op 8 febrewaris 1982 hat de Stifting It Fryske Boek har begrutting foar 1983 ynstjoerd. Men wist doe dat men op de nul-line sitte moast, mar der waarden ofspraken makke mei in orkest, mei min- sken üt de filmwrald en oer de sealakkommodaasje, want men miende dat men in subsydzje krije soe fan de gemeente Ljouwert fan goed 9,.000,foar de "Fryske Boekewike". Grut wie de skrik doe't yn it begjin fan it jier 1983 de brief fan de gemeente Ljouwert op tafel lei dêr't yn stie dat de subsydzje oer 1983 de stifting net tafalle soe. Op 19 jannewaris 1983 hat de stifting weromskreaun dat it berjocht har tige oer it mad kommen wie en dat hja fan betinken wie dat de gemeente Ljouwert yn elts gefal noch foar it jier 1983 foar dy subsydzje soargje moast yn ferban mei eardere tasizzingen. Ik wit dat nei oan- lieding fan dy brief it kolleezje op 7 maart 1983 in brief skreaun hat nei de Stifting It Fryske Boek yn Grou dêr't yn frege waard hokker tasizzingen dien wienen, troch wa en hokker ferplichtings al oangien wienen troch de stifting. Op dy brief is noch gjin antwurd kommen, mar ik leau wol dat it net oangiet dizze minsken sa stuf alle subsydzje of te nimmen. Ik leau dat de Friezen rjocht hawwe op it har mear untjaan kinnen yn de eigen taal en benammen it wurk dat de Stifting It Fryske Boek hjirfoar docht is tige wichtich. Fryslan hat in eigen kultuer, hat in eigen taal en der moat noed foar stien wurde en hjoedde- dei bart dat yn myn eagen wolris wat te min. Ik leau dat Ljouwert, as haadstêd fan Fryslan, him dat ek oanluke moat en dêrom soe ik de wethalder freegje wolle de subsydzje foar de Fryske Boekewike yn elts gefal noch foar dit jier trochgean te litten mei it each op de plannen dy11 der al makke binne. Wy haw we it niis oer kulturele minderheden han. Ik mei wol sizze dat it hjir ek om in kulturele minderheid giet. Der wie neffens de wethalder noch 37.000,oer fan it bedrach dat oan kulturele minderheden bestege wurde kin en miskien kin der dêrom in lyts bytsje fan dit bedrach, net allinne no mar ek yn de takomst, nei de Fryske kultuer ta. De heer Heere (weth.): De vraag van mevrouw Willemsma over het Frysk Orkest kan als volgt wor den beantwoord: De minister heeft de subsidienten gevraagd op 28 maart 1983 bij hem te komen voor nader overleg. Het overleg zal vooral gaan over de samenstelling en werkwijze van een door hem inge stelde commissie onder leiding van de heer Sutherland. De commissie bestaat voorts uit een aantal des kundigen op persoonlijke titel. De commissie moet omstreeks 1 mei van dit jaar haar bevindingen aan de minister rapporteren en zij krijgt grosso modo de opdracht om nader uit te werken dat wat in de motie Beinema, die in de Tweede Kamer op 8 februari 1983 is aangenomen, is verwoord. De belangrijkste on derdelen van die motie voor wat betreft het Frysk Orkest zijn het doen van voorstellen omtrent handha ving van regionale ensembles in een afgeslankte vorm, waarin samenwerkingsverbanden op basis van een twee-lokatiemodel mee in overweging worden genomen, met dien verstande dat het kleinste orkest in zulk een samenwerkingsverband ten minste 36 volledige plaatsen telt, en voorts suggesties te doen voor de subsidiestructuur van het orkestenbestelEr staan nog een aantal andere dingen in die motie, waarbij wij minder zijn betrokken. Dit is de taakstelling van de commissie Sutherland en daarover zullen wij binnenkort met de minister van gedachten wisselen. Zoals u zult begrijpen zijn er nog geen resultaten te melden, maar u bent nu in ieder geval op de hoogte van de laatste ontwikkelingen aangaande het voort bestaan van het Frysk Orkest.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1983 | | pagina 26