J «52-
De heer Jansma heeft een warm pleidooi gehouden voor de Stichting It Fryske Boek. Ik heb dat
goed verstaan en begrepen en ik hoop dat hij mij ook verstaat en begrijpt, ondanks het feit dat ik een
andere taal gebruik. (De hear Jansma: Ik bin twatalich, mynhear Heere.) De vraag of er hier sprake
zou kunnen zijn van een mindere waardering van de zijde van het college voor eigen taal en cultuur als
het om het Fries gaat, is denkelijk niet aan de orde. Wij zijn het met de heer Jansma eens dat taal en
cultuur een goed is dat behartiging en verdediging verdient. Met betrekking tot zijn concrete vraag
over de subsidie aan de Stichting It Fryske Boek moet ik opmerken dat de raad, in het kader van de be
zuinigingsoperatie die op 29 en 30 november 1982 heeft plaats gevonden, heeft besloten de subsidie af
te bouwen. Over de wijze waarop dat gebeurt heeft de heer Jansma een aantal opmerkingen gemaakt.
De door hem verstrekte gegevens zijn correct. Ik kan hem, in antwoord op zijn vraag, toezeggen dat ik
graag bereid ben met een grote mate van welwillendheid tegenover het verzoek van de stichting te staan
en alsnog wil bezien of de subsidie voor 1983 nog moet worden verleend, als de Stichting It Fryske
Boek, in antwoord op onze laatste brief, aannemelijk kan maken dat zij verplichtingen heeft aange
gaan, voordat haar bekend kon zijn dat de gemeente Leeuwarden de subsidie zou beëindigen. Ik neem
aan dat de stichting dat wel kan. Voor de volgende jaren kan ik deze toezegging overigens niet doen,
want ik ben gebonden aan de uitspraak van de raad, voor zover die niet is herroepen.
De Voorzitter: Het is interessant voor de raad om te weten dat gedeputeerde staten ondertussen aan
het bestuur van de VFG hebben voorgesteld de subsidieregeling voor het Frysk Orkest ook nog voor het
jaar 1984 ongewijzigd te continueren. Het is bijna zeker dat de huidige rijksregeling in ieder geval tot
1 september 1984 loopt. Dat beslaat dan wel niet het hele jaar, maar toch wel voor een groot deel.
Men verwacht dat het overleg over het orkestenbestel op korte termijn niet tot zodanige resultaten zal
leiden dat spoedig een duidelijk beeld ontstaat van wat er moet gebeuren en men zoekt derhalve naar
een overgangsfase. Een brief met het zojuist door mij genoemde voorstel is dus van gedeputeerde staten
bij het bestuur van de VFG gekomen. Het bestuur heeft zich daarop beraden en nu is er een brief onder
weg naar de 44 Friese gemeenten, waarin staat dat overwogen zou kunnen worden - een en ander wordt
dus ook aan de 44 gemeentebesturen ter overweging gegeven - om de subsidieregeling voor het Frysk
Orkest voor het jaar 1984 ongewijzigd te continueren. Ondertussen is de balans over 1983 nog niet vol
ledig opgemaakt. Zoals u weet, is ook voor dat jaar gevraagd de subsidie ongewijzigd te continueren.
De meeste gemeenten, en ook het provinciaal bestuur, zijn daarmee akkoord gegaan. Enkele gemeenten
hebben laten weten dat zij de subsidie wilden bevriezen op datgene wat zij het jaar daarvoor hadden
gegeven en een paar gemeenten hebben het af laten weten. Het meest recente voorbeeld daarvan is
Tietjerksteradeel, zoals u in de krant hebt kunnen lezen. Zoals gezegd, is de balans over 1983 nog niet
helemaal op te maken, maar de verwachting is dat de meeste gemeenten de subsidie zullen continueren.
Nu is de brief van de VFG onderweg en zullen de gemeenten zich op het daarin genoemde voorstel be
raden. Ik neem aan dat b. en w. in het laatst van april of anders begin mei met een standpunt in de
raad zullen komen over dit laatste voorstel van het provinciaal bestuur en de raad zal daarover dan
moeten discussiëren.
PAR. 14. BELEIDSSECTOR SAMENLEVINGSOPBOUW EN JEUGDWERK.
A. Welzijnsbeleid.
De heer Burg: In de laatste zin van het antwoord op vraag 354 wordt gewezen op problemen die
zich voordoen met betrekking tot het functioneren van het jongerencentrum 't Vliet. Er zijn kort gele
den enkele incidenten geweest rond dit jongerencentrum. Staan de problemen die in deze zinsnede wor
den genoemd in verband met de overlast die omwonenden regelmatig van het jongerencentrum ondervin
den? Is er over deze overlast al een gesprek geweest met de leiding van het jongerencentrum en zo ja,
hoe denkt de leiding deze problemen aan te pakken?
Mevrouw Van der Werf:: In antwoord 352/353 zegt het college dat het de Stichting Echo verzocht
heeft haar globale voorstel nader te concretiseren. Zoals u weet, is dat intussen gebeurd en zijn er ook
enkele gesprekken gevoerd met het bestuur van de Stichting Echo. Ik zou graag wilien weten wat de
stand van zaken is met betrekking tot die gesprekken en ook hoe b. en w. op dit moment aankijken te
gen de realiseringsmogelijkheden van plannen van de Stichting Echo.
De heer Heere (weth.): De heer Burg heeft de problemen rondom het jongerencentrum 't Vliet aan
gesneden. De problemen waarop in het antwoord op vraag 354 wordt gedoeld, zijn niet uitsluitend pro
blemen van overlast, doch die horen er ook bij, want die zijn er, zoals men terecht heeft geconsta
11 <T3
teerd. Volledigheidshalve wil ik overigens opmerken dat het niet geheel onaannemelijk is dat er een
zekere uitstraling van 't Vliet naar de buurt toe gaat, maar of dat nu komt door dat wat in 't Vliet ge
beurt, is voor mij nog een open vraag. Wij hebben over de overlast die de buurt van het centrum onder
vindt meerdere keren met de leiding gesproken. Het zijn heel duidelijke gesprekken geweest, waarin
niet alleen de overlast is besproken, maar waarin ook andere problemen, waarop ik straks nog even zal
terugkomen, uitvoerig aan de orde zijn geweest. Van onze kant is gesteld dat wij van het bestuur en
van de leiding van het centrum verwachten dat zij alles wat binnen hun vermogen ligt tot het uiterste
zullen aanwenden om overlast in welke vorm dan ook te voorkomen. Deze opmerkingen wilde ik maken
naar aanleiding van de concrete vraag van de heer Burg.
Ik wil daaraan nog het volgende toevoegen: Niet ontkend kan worden, en wellicht betreurd moet
worden, dat wij in Leeuwarden een groep jongeren hebben, die wij met de algemene term randgroepjon
geren aanduiden, die overlast bezorgen omdat zij zich, althans naar hun gevoelen, in een uitzichtloze
positie bevinden. Mijn mening is dat die gevoelens voor een deel terecht zijn. Het zijn jongelui met
een betrekkelijk geringe schoolopleiding en daardoor met een heel kleine kans om aan het werk te ko
men. Zij komen meestal uit zogenaamde sociaal-lagere milieus. Zij hebben daardoor thuis ook niet al
te veel opvang, gaan zwerven op straat en doen allerlei dingen waarvan wij denken dat die beter ach
terwege hadden kunnen blijven. Men komt dan voor de vraag te staan of een dergelijke groep moet wor
den opgevangen door middel van een van gemeentewege gesubsidieerd centrum. Wij beantwoorden die
vraag met ja. Naar mijn mening is het de plicht van een gemeentebestuur om dat te doen wat kan wor
den gedaan. Wij proberen op ons niveau ook nog wat te doen aan het probleem van de werkloosheid en
alle andere oorzaken die de reden van het gedrag van deze jongeren zijn, maar zoals u weet kunnen wij
daaraan maar heel marginaal bijdragen. Wat wij wel kunnen doen is proberen ervoor te zorgen dat wat
aan opvang kan worden gedaan, ook gebeurt. Wij trekken daarvoor veel geld uit, maar het rijk steunt
ons daarbij ook met ongeveer 200.000,in het kader van het experiment randgroepjongeren. Voor
dit geld worden projecten opgezet bij 't Vliet, zoals een timmerwerkplaats, een autowerkplaats en alle
mogelijke andere dingen op dat gebied. Er wordt ook veel aan sport gedaan, omdat de jongelui daar be
langstelling voor hebben. Ik kom nu weer even terug op de problemen. Een van de belangrijkste proble
men bij de opzet van een dergelijk centrum is, dat wij ervoor moeten oppassen de jongelui niet opnieuw
in een volstrekt isolement te brengen. Wij moeten hen niet opnieuw in een hok opbergen, waar ze niet
uit kunnen komen en hen zodoende verhinderen in contact te komen met de maatschappij. Ik zal u uit
leggen wat ik hiermee bedoel. De jongelui doen veel aan sport heb ik gezegd. Wij moeten hen dan ook
in de gelegenheid stellen hun sport te bedrijven in de reguliere voorzieningen, zoals sporthallen, die
voor dat doel bestaan. De bereidheid van de mensen die de gebouwen beheren is van het begin af aan
niet overdreven groot geweest, want men verwacht problemen. Het geeft daarom nogal wat moeite men
sen ervan te overtuigen dat het toch moet en zo zijn er nog wel een aantal instellingen te noemen waar
mee men bij 't Vliet te maken heeft en waarmee de samenwerking nog niet optimaal is. Hier en daar
zijn er nog wel eens wat coördinatieproblemen. Overigens zijn er ook goede zaken te melden. Er is bij
voorbeeld een regelmatig contact met politiefunctionarissen, die in het centrum met de jongelui komen
praten. Over en weer worden er dan dingen gezegd die bepaald verhelderend zijn en waardoor men
wellicht wat meer begrip krijgt voor eikaars situatie. Zo worden er erg veel moedige pogingen gedaan
dit vraagstuk aan te pakken en op te lossen, maar er blijven problemen. De problemen zullen denkelijk
nooit helemaal opgelost kunnen worden, maar wij moeten er wel aan blijven werken.
Ik kom nu toe aan de vraag van mevrouw Van der Werf met betrekking tot de Stichting Echo. Van
deze stichting hebben wij onlangs inderdaad een nader uitgewerkt voorstel ontvangen en over dit voor
stel heb ik inmiddels ook weer overleg gevoerd met enkele bestuursleden van de stichting. In dat over
leg heb ik enkele vragen gesteld met betrekking tot de structuur die men voorstaat voor de financiële
opzet ten aanzien van de bedoelingen die men heeft met de activiteiten in het gebouw dat men op het
oog heeft. Ook enkele andere zaken zijn aan de orde geweest. Het is een goed gesprek geweest en men
heeft toegezegd de door mij gestelde vragen ten aanzien van de aspecten, waarop ik zoëven heb ge
duid, te zullen onderzoeken en daarover nader te zullen rapporteren. Mijn eerste indruk van het plan
van de Stichting Echo als zodanig is dat ik blij ben dat het initiatief er nu is en dat men ons een uitge
werkt en vrij concreet plan heeft voorgelegd om te kunnen voorzien in een bestaande lacune, die naar
mijn gevoel opvulling verdient. De wijze waarop die invulling moet gebeuren doet nog wel enkele vra
gen rijzen. Een voor de hand liggende vraag is bijvoorbeeld of het mogelijk is binnen de door de raad
aangegeven financiële randvoorwaarden te blijven. U weet dat wij indertijd 380.000,— voor dit werk
hebben bestemd. Men komt nu met een begroting die dat bedrag vrij aanzienlijk overschrijdt en het
moet natuurlijk erg duidelijk worden dat men een poging doet dat bedrag terug te brengen. Men heeft
van de kant van de stichting gezegd dat men daartoe een poging zal doen. Daarbij spelen overigens zo
en als kapitaal lasten een duidelijke rol en ook wij spelen daarin een rol die wij nog nader moeten be-