4 danig waren dat op grond daarvan beslissingen konden worden genomen. Het college is van mening dat die adviezen inderdaad voldoende waren. Die adviezen werden drieledig opgebouwd. Ten eerste was daar het uitermate deskundige bureau KEMA. De adviezen van KEMA werden gecheckt door de mensen die het Ministerie van Economische Zaken in de NEOM heeft zitten. Voeg hierbij onze eigen deskun digheid in de vorm van de directie van Frigas en van het PEB, die de laatste twee jaar regelmatig de stuurgroepvergaderingen hebben bijgewoond, dan is er een inbreng van drie deskundige kanten. Als de ze drie deskundige partijen het eens worden over de lijn die gevoerd moet worden, is dat advies voor het college voldoende om op grond daarvan beslissingen te nemen. Er is echter een uitzondering ge weest. Het vorige jaar voelden wij ons als college niet zeker over de route waarlangs de stoomleiding zou moeten worden aangelegd. De leiding zou van de VVI door een woongebied naar de CCF moeten lopen. Onze eigen dienst kon in het kader van de Hinderwet onvoldoende zekerheden geven en daarom is ten aanzien van dit punt toen een technische check, en niet meer dan een technische, uitgevoerd door het onafhankelijke ingenieursbureau Tebodin. De check heeft uitgewezen dat het onafhankelijke bureau Tebodin volledig achter de cijferopstelling en de voorliggende technische uitvoering kon staan. Mevrouw De Jong is daarna ingegaan op de warmtevraag waarmee op dit moment wordt gerekend. Het punt van de warmtevraag is inderdaad discutabel. De laatste twee jaar loopt de warmtevraag ge staag terug en waar het einde is, is niet helemaal te voorspellen. Ik kan het eens zijn met de cijfers die mevrouvy De Jong heeft genoemd en het is correct dat wij momenteel in de berekeningen uitgaan van een warmtevraag van 50 Gj. Het is mij bekend dat men in andere stadsverwarmingsgebieden met lagere cijfers rekening houdt. Een en ander wordt nog nagerekend, maar ik zou toch in dit kader een opmer king willen maken. De meeste stadsverwarmingsgebieden zitten in de grotere steden. Voor Leeuwarden is het warmteleveringsgebied Camminghaburen. In Camminghaburen worden veel eengezinswoningen ge bouwd, die een belangrijk grotere warmtevraag hebben dan flatgebouwen. Mevrouw De Jong heeft zelf aangegeven dat woningen voor een- en tweepersoonshuishoudens op een veel lagere warmtevraag zitten. Leeuwarden heeft een groot aantal woningen voor een- en tweepersoonshuishoudens gebouwd, doch die zijn alle gelegen in de binnenstad en derhalve niet in het stadsverwarmingsgebied. Door de opbouw in Camminghaburen van toch zeker 90% 6 95% eengezinswoningen, denk ik dat het reëel is om van een iets hogere warmtevraag uit te gaan dan de door mevrouw De Jong genoemde 38 en 20 Gj. Ik geef ech ter toe dat hierin een factor zit die discutabel is en die wij bij de eindberekeningen gaan meenemen. Vervolgens vraagt mevrouw De Jong informatie over het vermogen en de aansluitwaarde. Dat is een vraag waarbij ik geen aansluiting heb en ik hoop daarom dat de heer Geersing daarover iets kan zeggen. Ik heb zojuist al even gereageerd op de opmerking van mevrouw De Jong over de vier ton aan ho norarium die KEMA heeft gekregen en ik denk dat die reactie wel voldoende is. Er is enorm veel werk verzet de laatste jaren en er zijn erg veel vergaderingen geweest. Ik heb daarom geen moeite met het bedrag en voor zover ik het kan beoordelen is het reëel. Mevrouw De Jong blijft voorts moeite houden met het vertrouwelijke karakter van de stukken. Zij zegt er begrip voor te hebben dat de interne gegevens van een bedrijf beschermd worden, maar niette min meent zij dat er hier zo met gemeenschapsgeld wordt gesmeten dat het geen pas geeft dat de stukken vertrouwelijk zijn. In antwoord daarop kan ik zeggen dat het college van mening was niet de vrijheid te hebben de gegevens over de energiebehoefte van een van onze grootste bedrijven en de manier waarop men die behoefte, ook financieel, denkt in te dekken in de toekomst aan de openbaarheid prijs te ge ven. (Mevrouw De Jong: De eerste rapportage was ook al vertrouwelijk en toen was de CCF er nog niet bij betrokken.) Wij hadden een aanpassing van de rapportage kunnen maken door enkele zaken weg te laten, maar wij meenden dat wij door moesten gaan met de lijn die wij volgden door op ieder moment, dat er iets van wezenlijk belang was, te rapporteren en de fracties daarvan op de hoogte te stellen via de Commissie voor de Financiën en de Commissie voor het GEB. Wij waren van mening dat wij op die manier de raad voldoende informatie gaven. Wij hebben ook in de kranten gelezen dat het in Dordrecht, Spijkenisse en nog een paar plaatsen fout is gegaan met de stadsverwarming. Naar verwachting zullen er zelfs nog wel enkele plaatsen aan deze rij worden toegevoegd. De heer De Jong wil graag weten wat de laatste stand van zaken is ten aanzien van de stadsverwar ming en wanneer deze aangelegenheid weer in de raad komt. Ik kan daarop antwoorden, en dan betrek ik ook de vraag van de heer Bijkersma erbij, dat het college ongeveer vier weken geleden een onder houd heeft gehad met afgevaardigden van het Ministerie van Economische Zaken, de NEOM en de pro vincie. Tijdens dat gesprek zijn alle zaken op een rijtje gezet. Op verzoek van de NEOM worden er op dit moment nog enkele berekeningen uitgevoerd, waarvan wij de uitkomsten nog moeten afwachten. Wij hebben toen echter afgesproken op 13 april 1983, 'savonds om half acht op het Provinciehuis opnieuw te vergaderen. Tijdens die vergadering zal, als het maar enigszins mogelijk is, een beslissing worden ge nomen over de toekomst van het stadsverwarmingsproject Leeuwarden. Op dit moment zijn KEMA en NEOM bezig te onderzoeken wat de beste mogelijkheden zijn voor Leeuwarden om, gezien de geïhves- 5 teerde veertien miljoen, tot afbouw te geraken en om te bekijken wat daarvan de financiële consequen ties voor de gemeente Leeuwarden zijn. Naar mijn mening heeft de raad er recht op direct na de 13e april geïnformeerd te worden over de beslissingen die zijn genomen. Ik verwacht niet dat wij op 13 april er een duidelijk beeld van zullen hebben hoe de eventuele afbouw exact zal verlopen. Ik verwacht dat daar nog wel wat studie aan te pas moet komen en ook zullen er onderhandelingen moeten worden ge voerd met het ministerie over afbouwregelingen, want dergelijke zaken worden niet in dat gesprek gere geld. Wij verwachten echter met grote stelligheid dat de beslissing stoppen of doorgaan met het stads verwarmingsproject de 13e april wordt genomen. Ter geruststelling van de heer Bijkersma kan ik zeggen dat het college er alles aan doet om de positie van Leeuwarden zo goed mogelijk te verdedigen. Wij kunnen echter de uitkomst van de gesprekken op dit moment nog niet voorspellen. De heer Geersing: Ik wil graag op enkele punten ingaan. In het bijzonder op de vraag van mevrouw De Jong over de toetsing van verschillende waarden, vermogens en dergelijke door een onafhankelijke instantie. In het KEMA-rapport zullen onder andere de uitgangspunten van de CORV, dat is een com missie die bemand is geweest met afgevaardigden van het Ministerie van Economische Zaken, het Minis terie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieuzaken, het Gasinstituut, de NEOM en KEMA, als toetsing worden meegenomen en hierin zal denkelijk een antwoord te vinden zijn op de vraag die mevrouw De Jong heeft gesteld ten aanzien van de warmtevraag. De eventuele effecten van een afwijkende warmtevraag kunnen worden meegenomen in een gevoeligheidsanalyse ten aanzien van meer of minder warmtevraag en wordt ook in het rapport opgenomen. Op die manier is precies te zien wat het effect daarvan is op de totale resultaten. De aansluitwaarde per woning en het totale aansluitvermogen in megawatts worden ook in de studie meegenomen. De aansluitwaarde voor een woning zit op tien en het aansluitvermogen op 56 megawatt. Die tien is hetzelfde getal als wat ook in voorgaande studies is gehanteerd, doch ook daar zijn via de CORV varianten op mogelijk. In de toekomst zullen zich mogelijk hierin wat verlagingen kunnen voor doen. Verlaging van het aansluitvermogen leidt meestal ook tot een verlaging van de investeringslast en uit allerlei berekeningen blijkt veelal dat het effect van de verlaging, als men tenminste tussentijds de investeringen kan bijstellen, vrij neutraal is. Het aansluitvermogen is 10 megawatt lager dan in de voorgaande studie op basis van een wat andere inschatting ten aanzien vant de bestaande bouw. De Voorzitter: Ik zou van mijn kant, naast het duidelijke en heldere betoog van wethouder Miede- ma en de deskundige toevoeging van de heer Geersing, nog op het volgende financiële aspect willen wijzen dat u goed voor ogen moet houden. In feite is de mogelijkheid om de stadsverwarming te koppe len aan de vuilverbranding niet meer aanwezig. Dit impliceert dat wij ervan uit moeten gaan dat de provincie, die geen enkele verplichting had tegenover ons, niet zal deelnemen in de financiële risico's. De provincie is in beeld gekomen toen wij moesten overstappen van de heetwatervariant naar de stoom- variant. Die investering was zo groot dat die onze draagkracht verre te boven zou gaan en wij hebben toen gezegd dat wij, als wij de stoomvariant in overweging zouden nemen, los van de NEOM en het Ministerie van Economische Zaken, nog een sterke partner mee moesten hebben. Zoals u weet hebben wij om die reden contact opgenomen met de provincie en deze stond op dat moment niet afwijzend te genover de zaak. Ik gebruik hier de enig juiste uitdrukking: de provincie is nergens ingestapt, doch stond niet afwijzend tegenover het voorstel het Leeuwarder stadsverwarmingsproject eens nader onder ogen te zien. Een belangrijk facet voor de provincie was daarbij - die discussies zijn ook in de staten gevoerd - de koppeling aan de vuilverbranding en de energiebesparing die door deze combinatie kon worden verkregen. De koppeling aan de vuilverbranding is momenteel echter geheel uit beeld. Het tweede punt dat u goed moet weten is dat wij zeer behoedzaam moeten onderhandelen. Ik zoek ook naar woorden om mij zeer behoedzaam uit te drukken. Als wij er niet in slagen tot overeenstemming te komen met het Ministerie van Economische Zaken en eventueel de NEOM over het tot een einde brengen van het stadsverwarmingsproject, kunnen ook zij hun handen in onschuld wassen en zijn alle minpunten voor onze rekening. Om die reden onderhandelen wij niet met de vuist op tafel, doch inte gendeel behoedzaam en tactvol en proberen wij tot overeenstemming te komen met de instanties opdat wij het project nog tot een goed einde kunnen brengen, want, zoals wethouder Miedema al heeft ge zegd, perspectief is er praktisch niet meer. Ik wil onderlijnen uit het betoog van de wethouder dat dit niet is vanwege foute rapportages en dergelijke, doch louter en alleen omdat de omstandigheden sterk gewijzigd zijn. Ik heb u hier het patroon getekend van de stand van zaken en u weet ook van het over leg dat gaande is. Ik hoop met wethouder Miedema dat wij op 13 april aanstaande een goed gesprek zullen hebben. Wij hebben al een erg goed gesprek gehad. Ik verzeker u dat niemand van de partners die de wethouder noemde vervelend was. Een ieder begrijpt waarom wij daar zitten en dat is de ge meenschappelijke noemer. Ik begrijp uit het betoog van mevrouw De Jong dat zij daar wat moeite mee

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1983 | | pagina 3