6
7
heeft, doch van degenen die rond de gesprekstafel zitten wijst niemand met een beschuldigende vinger
naar iemand, want zij allen weten dat de ontwikkelingen rondom het stadsverwarmingsproject een ge
volg zijn van de gewijzigde omstandigheden.
Wij moeten dit project tot een zo goed mogelijk eind brengen en ik heb er ook echt wel vertrouwen
in dat het zal slagen, maar ik wilde u toch deze aanvulling geven. Wij moeten dus echt de hersenen er
bij houden - dat moet men trouwens altijd in het leven -, het hoofd koel en de benen op de grond hou
den en op deze manier proberen deze zaak tot een goed einde te brengen.
De heer Bijkersma: Ik wil mijn waardering uitspreken over de open en eerlijke wijze waarop de
voorzitter antwoord heeft gegeven op mijn vragen ten aanzien van de financiën voor de stadsverwar
ming. Ik heb nog een aanvullende vraag bij punt 237. In het antwoord heeft het college gesteld dat de
kosten van stadsverwarming voor de verbruikers gelijk of nagenoeg gelijk dienen te zijn aan de kosten
bij gebruik van gas. Voor alle duidelijkheid wil ik graag van de wethouder horen dat met de kosten van
stadsverwarming wordt bedoeld de totale energiekosten die bewoners van Camminghaburen hebben. In
Camminghaburen mogen de totale energiekosten die bewoners hebben niet uitstijgen boven de kosten van
gezinnen elders in Leeuwarden.
De Voorzitter: Wij handelen in de afdelingsvergaderingen in één instantie, maar gelet op de grote
ingewikkeldheid en belangrijkheid van de stadsverwarmingsproblematiek wil ik, voordat ik wethouder
Miedema het woord geef, mevrouw De Jong, als zij daaraan behoefte heeft, de gelegenheid geven nog
iets in tweede instantie te zeggen. Mevrouw De Jong is zeer diepgaand op deze materie ingegaan en ik
vind het daarom correct haar de mogelijkheid om in tweede instantie te spreken te bieden.
Mevrouw De Jong: Dank u, mijnheer de voorzitter. Ik houd de kritiek die ik heb geuit staande. En
kele zaken, met name die ten aanzien van de warmtevraag, waren te voorzien. Ik ben niet de enige die
dit punt naar voren heeft gebracht. Ook de Nationale Woningraad is herhaaldelijk tegen deze kwestie
opgebotst. De door mij geuite kritiek neem ik voor mijn rekening en houd ik ook staande.
Terugkomend op wat de wethouder heeft gezegd over de vertrouwelijkheid van de rapportage wil ik
opmerken dat de rapportage niet pas vertrouwelijk werd toen, naar wij hoopten, de CCF in deze zaak
zou stappen. Van meet af aan waren de stukken vertrouwelijk. Dit was niet alleen in Leeuwarden zo,
maar in alle plaatsen waar de stadsverwarming speelt. Ik moet zeggen dat wij als raadsleden van Leeu
warden tenminste nog zo gelukkig zijn geweest dat wij de rapporten die betrekking hadden op onze ei
gen stadsverwarming op zijn minst ter inzage hebben gehad. Het klinkt schandalig, maar wij waren
daarbij een prettige uitzondering op de regel. Ik ben in verschillende steden geweest waar de raadsle
den zelfs niet op de hoogte waren van de inhoud van het eigen stadsverwarmingsrapport. Ik wil onder
strepen dat het voor ons prettig is dat wij toch iets meer informatie kregen dan elders. Ik blijf echter
moeite houden met het vertrouwelijke karakter van de rapportage. De stadsverwarming vergt enorme,
maar dan ook enorme investeringen en ik blijf er bij dat de investeringen van gemeenschapsgeld worden
gedaan. Juist dat vertrouwelijke karakter belemmert een raadslid om van meet af aan voldoende infor
matie in te winnen. Het is een struikelblok en pas als men zich erg in de materie gaat verdiepen krijgt
men wat meer zicht op het geheel, maar dan heeft men zelf inmiddels al mede de beslissing genomen. Ik
vind dat jammer en blijf daarom bij mijn protest tegen het vertrouwelijke karakter van de stukken.
Een andere moeilijke zaak vind ik de omzichtigheid waarmee de voorzitter genoodzaakt is zijn
woorden te kiezen. Als ik kijk hoe groot de vinger van met name de NEOM in de pap van de stadsver
warmingsproblematiek is geweest, denk ik dat die toch ook voor de gang van zaken verantwoordelijk is
geweest. Ik vind het dan ook heel moeilijk te verkroppen dat ons college nu zo op de tenen moet lopen
om te redden wat er nog te redden valt. Dit is geen kritiek naar de kant van het college, doch integen
deel nog een schepje kritiek naar de NEOM toe, want ik vind het moeilijk te verteren dat onze voor
zitter hier zo zijn woorden moet wikken en wegen om niet op lange tenen te gaan staan. Er zijn fouten
gemaakt, doch naar mijn gevoel moeten de instanties die mede-verantwoordelijk zijn voor die fouten
samen met ons college rond de tafel gaan zitten en ons college in alle openheid en eerlijkheid zijn me
ning laten zeggen, maar dat kan blijkbaar niet.
De heer Miedema (weth.): Ik kan de heer Bijkersma zeggen dat ik de interpretatie die hij heeft ge
geven van het antwoord op punt 237 over de kosten van de stadsverwarming volledig kan onderschrijven.
Voorts neem ik er nota van dat mevrouw De Jong haar kritiek ten aanzien van het stadsverwar
mingsproject staande houdt. Zij zegt verder dat de stadsverwarmingsproblematiek verschrikkelijk moei
lijk is en dat het verkrijgen van een goed inzicht nog bemoeilijkt werd door het vertrouwelijke karakter
van de stukken. Zij blijft dat afwijzen. Ik geef graag toe dat het een heel ingewikkelde problematiek
is. Het college heeft dat ook wel ingezien en heeft daarom steeds alle beschikbare rapporten voor de
raad ter inzage gelegd en uitgereikt aan de betreffende commissies. Wij meenden echter dat het inzicht
van de raad niet groter zou worden door alle stukken aan de openbaarheid prijs te geven en wij meenden
bovendien dat er nog andere goede redenen waren om dat niet te doen. Mevrouw De Jong zegt verder
dat zij het erg vindt dat het college momenteel noodzakelijkerwijs omzichtig te werk moet gaan en heel
behoedzaam moet manoeuvreren. Volgens haar is de regering toch mede-verantwoordelijk voor de gang
van zaken en voor de fouten die zijn gemaakt. Hier gaat mevrouw De Jong naar mijn mening weer in de
fout. Er zijn geen fouten gemaakt. De omstandigheden hebben zich alleen sterk gewijzigd. Het kan nu
gebeuren dat de rijksoverheid zegt: Er is in Leeuwarden 14 miljoen geïnvesteerd in het stadsverwar
mingsproject en wij gaan nu stoppen. Dat kost een groot aantal miljoenen en de vraag is dan wie dat
betaalt. Een andere mogelijkheid is het afbouwen van het project met een andere warmtebron. Men
hoeft dan alleen maar wat andere gegevens in de computer te stoppen ten aanzien van de warmtevraag,
de stijging van de gasprijzen en de opbrengst van de vrijkomende energie en dan komt het andere beeld,
dat gunstiger ligt dan stoppen, eruit. Deze discussie moet met grote voorzichtigheid maar met helder
heid van geest worden gevoerd en daarbij hebben wij onze deskundigen nodig. Ik heb er vertrouwen in
dat wij, samen met onze deskundigen, deze discussie aan kunnen en dat is iets anders dan het spreken
over fouten.
De Voorzitter: Wij mogen met elkaar van mening verschillen, maar wij hebben in ieder geval dui
delijk over en weer gezegd hoe wij over deze moeilijke materie denken. Ik stel voor nu over te gaan tot
de volgende vragen.
B. Electriciteitsbedrijf.
De heer De Jong: In punt 251 wordt gesproken over betalingsproblemen van afnemers bij het GEB.
Ik zou willen vragen hoeveel afnemers vanwege betalingsproblemen zijn afgesneden van deze energie
bron en wat er in die situatie wordt gedaan? Ik heb gehoord dat er sinds oktober 1982 een Commissie
voor Overcreditering is die deze gevallen samen met de Volkskredietbank bekijkt. Wat zijn de resulta
ten van deze samenwerking?
De heer Bijkersma: Bij de beantwoording van de vragen 250 en 252 wordt telkens de voorgestelde
arbitrage inzake het stroominkoopcontract genoemd. Bij punt 252 wordt bovendien gesteld dat thans in
het winstegalisatiefonds geen middelen meer aanwezig zijn. Als de uitslag van de arbitrage nog lang op
zich laat wachten, kunnen daaruit enorm nadelige gevolgen voor de gemeente voortkomen. Mijn con
crete vraag is derhalve of er al enig zicht op is wanneer de arbitrage wordt afgehandeld. Ik heb enigs
zins het gevoel dat de provincie deze aangelegenheid voor zich uit schuift en ik wil er daarom op aan
dringen dat wij deze kwestie, voor zover het in ons vermogen ligt, naar voren halen.
De heer Siemonsma: Ik wil de vraag van de heer De Jong over betalingsproblemen bij afnemers van
het GEB onderstrepen. Ik zou aan de woorden van de heer De Jong willen toevoegen dat afsluitingen
naar mijn idee ten koste van alles moeten worden voorkomen. Dat is het criterium voor mij, tenzij er
sprake is van opzettelijke wanbetaling. Als het echter gaat om mensen die door een dalend inkomen en
stijgende woonlasten in de problemen komen, mogen dit soort essentiële voorzieningen naar mijn mening
niet worden afgesneden. In dit verband ben ik dan ook behoorlijk benieuwd naar het antwoord van de
wethouder.
De heer Miedema (weth.): Ingaande op de vragen van de heren De Jong en Siemonsma over beta
lingsproblemen van afnemers bij het GEB kan ik de raad meedelen dat Frigas, die de betalingen int, in
1982 58.000 afnemers had in zijn werkgebied. De cijfers die ik u nu noem slaan dus niet alleen op
Leeuwarden. Van die 58.000 afnemers stonden 1.800 posten open die ouder waren dan twee maanden.
De 1.800 posten hadden betrekking op 905 afnemers, hetgeen wil zeggen dat er gemiddeld twee posten
van die 905 afnemers openstonden die ouder waren dan twee maanden. Wat jonger is dan twee maanden,
noemen wij geen achterstand. Een rekensommetje leert ons dat 1,6% van de afnemers posten hebben
openstaan die ouder zijn dan twee maanden. Om helemaal volledig te zijn kan ik u zeggen dat het to
taal openstaande bedrag 288.372,97 was. Als wij dit bedrag vergelijken met de cijfers van andere
gas- en elektriciteitsbedrijven in den lande moeten wij vaststellen dat wij erg laag zitten. Ik weet met
grote stelligheid dat een van de redenen hiervoor de goede samenwerking tussen Frigas en de Volkskre
dietbank is. Die goede samenwerking heeft tot resultaat dat het aantal afsluitingen minimaal is, dat de
achterstanden erg klein zijn en dat erg grote achterstanden bijna niet voorkomen in deze sector. Wij