13
geen aanleiding geven het instellen van een beperkte dagmarkt op het Zaailand te overwegen. Wij heb
ben de mogelijkheid tot het instellen van een beperkte dagmarkt in eerste instantie gesuggereerd. Wij
hebben gezegd "eventueel" en dat is dus niet voorwaarde-gebonden. Ik vraag mij echter af of het dis
tributie-planologische- en stedebouwkundige onderzoek het college op dit moment nog aanleiding geeft
om te komen tot een pleinafsluitend gebouw. Ik heb uit de beantwoording van mijn vraag inzake de Sint
Jacobsstraat begrepen dat het verhuren van winkelruimte best nog wat problemen met zich meebrengt.
Vandaar dat ik op dit moment en in deze tijd deze vraag stel bij het antwoord dat het college heeft ge
geven op punt 272. De suggestie van de dagmarkt kwam eigenlijk te voorschijn toen ons bleek dat hier
aan behoefte bestond, maar het is altijd zo moeilijk om als fractie een dergelijk idee zelf op te pakken.
Er is een bepaalde groep mensen die er behoefte aan heeft het dagelijkse behoefteproduktenpakket op
een zo goedkoop mogelijke manier te verwerven en het zou mooi zijn als er een mogelijkheid was hen
dat aan te bieden. In andere plaatsen wordt een dergelijk initiatief soms goed opgepakt en komt de
markt aardig op gang. Soms gebeurt het in de open lucht of anders in een leegstaande hal of iets derge
lijks. Nogmaals, het is altijd zo moeilijk om een dergelijk idee zelf tot een concreet plan te brengen,
vandaar onze vraag aan het college. De vraag moet echter los worden gezien van het pleinafsluitend
gebouw.
De^heer Miedema (weth.): Aan het instellen van een beperkte dagmarkt op het Zaailand, zoals de
heer Niemeijer voorstelt, zitten enkele aspecten die men goed voor ogen moet houden. In de eerste
plaats is er de correlatie die wij met het middenstands- en bedrijfsleven in het centrum hebben. Daar
komt bij de goede verstandhouding die wij met de Vereniging van Ambulante Handel hebben. In over!eg
met deze vereniging begeleidt het college de instelling van markten en wij hebben thans besloten, na
enkele commissies te hebben geraadpleegd, een jaar op proef ook op maandagmiddag een markt op het
Zaailand te organiseren. Deze markt wordt 11 april 1983 voor de eerste maal gehouden en begint om
één uur. De ervaringen die wij met deze maandagmiddagmarkt opdoen, zullen ons misschien aanleiding
geven het antwoord, dat wij nu op de vraag van de Pal-fractie hebben gegeven, opnieuw te overwegen.
Wij zijn erg content met het initiatief van de ambulante handel om op maandagmiddag een markt te
houden. Het verlevendigt de stad wat, met name op de maandag als het soms wel eens wat stilletjes is.
Mevrouw De Jong heeft gevraagd hoe de drinkwatervoorziening voor woonschepen zou moeten wor
den geregeld als bij vriezend weer de waterboot mocht uitvallen. Ik wil de beantwoording van die vraag
aan de heer Schotsman overlaten. Hij heeft mij herhaalde malen verzekerd dat de drinkwatervoorziening
ook onder die omstandigheden doorgang vindt.
De heer Schotsman: Wij hebben deze winter gelukkig geen gebruik behoeven te maken van ons im
provisatietalent inzake het voorzien van drinkwater van woonschepen in het geval dat de waterboot zou
uitvallen. Wij hebben echter iemand in dienst die zeer goed in staat is de waterkranen, die zich in de
buurt van de schepen bevinden, open te draaien. Deze man heeft daarvoor apparatuur in zijn wagen
- de zogenaamde stampijp - en kan mensen, volgens afspraak, op bepaalde tijden van het benodigde
water voorzien. (Mevrouw De Jong: Ik neem aan dat u het over de havenmeester heeft.) Ja. (Mevrouw
De Jong: In het verleden gebeurde het ook op de manier zoals u het nu beschrijft, maar ik heb begrepen
dat er hierdoor nogal wat overbelasting voor met name de havenmeester ontstond.) Als u mij vraagt of
de havenmeester de aangewezen persoon voor het uitvoeren van deze werkzaamheden is, dan moet ik
daarop, als ik eerlijk ben, nee zeggen. Wij willen de schippers echter graag aan water helpen en moe
ten dan iets improviseren. Tot nu toe zijn wij daarin redelijk geslaagd.
De heer Niemeijer: Mijn vraag of distributie-planologische overwegingen nog steeds aanleiding ge
ven tot het realiseren van het pleinafsluitend gebouw is nog niet beantwoord. (De Voorzitter: Daarop
kan ik zonder meer "ja" antwoorden en een en ander is onvergelijkbaar met de St. Jacobsstraat.)
PAR. 9. BELEIDSSECTOR ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN.
A. Werkgelegenheid.
Punten 276 te.m. 280
Mevrouw De Haan—Laagland: Vraag 276 is een vraag naar de overlegsituatie van de gemeente met
het bedrijfsleven en de vakbonden. In het antwoord staat dat er overleg is met het bedrijfsleven en wor
den de Kamer van Koophandel, het ETIF, het DBA en nog enkele andere genoemd. Ik wil graag weten
of dit overleg een gestructureerd overleg is en verder vind ik het jammer dat het college in het antwoord
niet ingaat op een eventueel overleg met de vakbonden. Het is ons bekend dat de vakbonden het gebrek
aan een gestructureerde overlegsituatie als een heel erg essentieel gemis ervaren in hun strijd tegen de
werkloosheid. Ik zou willen vragen of het college bereid is hierin verandering te brengen en derhalve
bereid is een overleg te starten tussen de vakbonden en de gemeente.
Een andere vraag van mijn kant gaat over het werkgelegenheidsfonds dat in punt 278 wordt aange
roerd. In de eerste plaats wil ik graag weten hoe bekendheid zal worden gegeven aan het bestaan van
dit fonds, want dat lijkt mij van belang. In de tweede plaats wil ik graag weten of de Commissie voor
de Werkgelegenheid wordt ingeschakeld als er subsidie-aanvragen komen voor dit fonds en welke crite
ria daarbij worden gehanteerd.
In Binnenlands Bestuur las ik een stukje over burgemeester Wierenga van Enschede die heeft gepleit
voor directe steun van provincies en gemeenten aan kleine bedrijven. Als mogelijkheid wordt genoemd
het verstrekken van garantieleningen aan bedrijven, waardoor hogere bankkredieten kunnen worden ver
kregen. In bijzondere gevallen zou aan kortlopende leningen kunnen worden gedacht. Er worden daarbij
echter wel enkele voorwaarden gesteld. Misschien zijn dit goede suggesties voor ons werkgelegenheids
fonds.
De heer Janssen: Ik wil even ingaan op punt 280, waarin over een zogenaamde leerlingenbouw
plaats wordt gesproken. Het verheugt mij bijzonder dat het college zo positief is geweest in zijn beant
woording en het verheugt mij nog meer dat een en ander al tot resultaten heeft geleid. Ik hoorde van
daag dat er een leerlingenbouwplaats op de Nieuwestad zal komen, waarbij 12 mensen zullen worden
betrokken. Ik wil het college en ook de ambtenaren die aan dit project hebben meegewerkt bedanken
dat de realisatie van deze bouwplaats op zo een korte termijn mogelijk is gemaakt.
De heer Siemonsma: Ik wil het eerste punt dat mevrouw De Haan naar voren heeft gebracht, name
lijk het overleg met de vakbonden, nog even benadrukken. Ik begrijp dat er op het niveau van georga
niseerd overleg met vakorganisaties een vrij goed contact is, maar gezien de nog steeds erg moeilijke
werkgelegenheidssituatie waarin wij ons bevinden en gezien het vrij forse aantal overleggen en contac
ten met het bedrijfsleven zou ik sterk willen aandringen op duidelijke contacten met vakorganisaties
over de meer grote lijnen van het werkgelegenheidsbeleid en het omgaan met bijvoorbeeld maatregelen
die vanuit de overheid worden gestimuleerd en die op een bepaalde manier invloed uitoefenen op de
werkgelegenheidssituatie. Ik meen dat er sprake is van grote onevenwichtigheid tussen het aantal con
tacten met het bedrijfsleven en dat met de vakorganisaties en ik zou daarom, vooruitlopend op het ge
reedkomen van de Nota Werkgelegenheid, al graag de toezegging hebben dat contacten zullen worden
opgenomen met vakorganisaties.
De Voorzitter: Ik wil graag iets over deze aangelegenheid zeggen, want ik heb mij in het verleden
nogal bezig gehouden met het op gang brengen van het in punt 276 genoemde overleg. Ik wil graag elk
misverstand vermijden en elke indruk wegnemen als zouden wij wel trachten contact op te nemen met
werkgeversorganisaties en niet met werknemersorganisaties. Ik wil met grote nadruk stellen, dat dat niet
het geval is. Wij kennen in deze sector geen overleg op grond van de artikelen 61 en volgende van de
Gemeentewet, dat wil zeggen dat wij geen formeel gestructureerd overleg voeren. Tot dusverre is nim
mer gebleken dat daaraan behoefte bestond. Wat wij wel doen is, en dat is in de loop der jaren met een
min of meer grote frequentie gegroeid, overleg plegen met groeperingen die organisaties vertegenwoor
digen. Het overleg dat het meest regelmatig plaats vindt, is het overleg met de middenstand en dat doet
wethouder Miedema. Deze gesprekken vinden al heel lang plaats en daarbij is een vrij grote delegatie
van de middenstand vertegenwoordigd. In die gesprekken worden wensen kenbaar gemaakt en wordt een
toelichting gegeven op datgene wat gaande is. Het contact met de instanties die in één adem in ant
woord 276 zijn genoemd, het Economisch Technologisch Instituut Friesland, het Districtsbureau voor de
Arbeidsvoorziening en het Gewestelijk Arbeidsbureau, voltrekt zich op twee manieren; aan de ene kant
een gezamenlijk overleg en aan de andere kant het afzonderlijke contact. Een 6 twee keer per jaar ko
men wij allemaal samen bij elkaar. Dit gebeurt al jarenlang. In een dergelijk gesprek laten wij de situ
atie bij alle wat grotere bedrijven in Leeuwarden de revue passeren en het is daarom toch een min of
meer bestuurlijk en/of ambtelijk overleg, waarbij nogal wat vertrouwelijke informatie op tafel komt.
Wij doen dit opdat een van ons op tijd kan inspelen wanneer er problemen ontstaan bij een bedrijf. Het
kan ook gebeuren dat wij menen dat er een onderzoek naar een bepaalde situatie moet plaatsvinden.
Het is dus echt een uitwisselen van gedachten hoe het er bij individuele bedrijven voor staat. Na een
dergelijk gesprek gebeurt het wel dat wij uit eigen beweging contact opnemen met de directie van een
bedrijf waarover wij gesproken hebben. Omgekeerd is het zo dat wij, als deze bedrijven bij ons komen,
door de instanties goed geïnformeerd zijn over de stand van zaken. Parallel daarmee lopen de afzonder-