42
Gemeentefonds door middel van verscherpte toepassing van het profijtbeginsel gevonden kan worden.
Het uitgangspunt van het college op dit moment is nog steeds dat lastenverzwaring zoveel mogelijk als
sluitpost dient te fungeren. Hoe lang dat nog zo expliciet valt vol te houden zal duidelijk worden bij
het ontwerp-dekkingsplan 1984-1988. Desalniettemin nu alvast een enkele opmerking daarover.
Ik vermoed dat wij er niet aan zullen ontkomen om in ieder geval op onderdelen hogere tarieven en
belastingen in rekening te brengen, dat wil zeggen het profijtbeginsel te hanteren en ook proberen te
streven naar een zoveel als mogelijk kostendekkend zijn van activiteiten die de overheid verricht, daar
althans waar dat sociaal aanvaardbaar is. Aan de andere kant denk ik dat de mogelijkheden om een en
ander op grote schaal te doen beperkt zijn. Op dit moment zitten de onroerend goedbelasting en de af
valstoffenheffing te zamen nog ruim onder de artikel 12-norm. Als wij in 1986 de rioolretributie invoe
ren - de raad heeft de beslissing over de invoering hiervan in principe al genomen en is derhalve ook al
verwerkt in het beleidsplan 1983-1987 - dan stijgen de lokale belastingen met bijna 3 miljoen gulden.
Op dat moment zitten de onroerend goedbelasting, de rioolretributie en de afvalstoffenheffing te zamen
ongeveer op de huidige artikel 12-norm. Met andere woorden, met alles wat wij dan nog door middel
van extra verhogingen willen verkrijgen zullen wij iets boven de huidige artikel 12-norm uitstijgen,
hetgeen voorwaar geen gemakkelijke keuze is. Om het geheel dan nog gecompliceerder te maken zal
binnenkort ook het rapport van de Commissie Christiaanse gepubliceerd worden en in deze discussie een
rol gaan spelen. De Commissie Christiaanse is ingesteld om advies uit te brengen over het stelsel van
gemeentelijke belastingen. De vermoedelijke inhoud van het genoemde rapport zal worden dat onder
gelijktijdige verlaging van een aantal rijksbelastingen de gemeentelijke belastingmogelijkheden verdub
beld zullen worden, bijvoorbeeld ten aanzien van de onroerend goedbelasting. De mogelijkheden die
dan ontstaan zijn nog niet te overzien. Ik stip dit punt niet aan om hier vanavond definitieve uitspraken
over te doen, maar meer om de problematiek aan te geven die ten aanzien van belastingen, heffingen
en dergelijke de komende jaren op ons af zal komen en waar wij, te beginnen met het beleidsplan 1984-
1988, keuzen over zullen moeten maken.
Tot slot wil ik nog een opmerking maken over een wat minder politiek geladen onderwerp, namelijk
de nieuwe comptabiliteitsvoorschriften. De heer Bijkersma heeft gevraagd hoe het staat met de invoering
van deze nieuwe voorschriften. Zoals bekend moeten de nieuwe comptabiliteitsvoorschriften per 1 janu
ari 1985 zijn ingevoerd. Wij zijn daarmee op dit moment druk bezig. Er wordt door een aantal ambteno
ren een stoomcursus op de bestuursschool gevolgd. Daarnaast bekijken wij op welke wijze de begroting
anders dient te worden ingedeeld, want dat is een van de dingen die bij de nieuwe comptabiliteitsvoor
schriften een rol gaat spelen. Bovendien zijn wij op dit moment bezig om na te gaan volgens welk sys
teem van automatisering de nieuwe voorschriften moeten worden ingevuld. Het spreekt vanzelf dat hier
bij ook de Commissie voor de Financiën en de Commissie voor Automatiseringsaangelegenheden betrok
ken zullen worden. Kortom, er wordt hard gewerkt aan de invoering van de nieuwe comptabiliteitsvoor
schriften, maar dat zal een gigantische operatie worden die een zeer grote extra werkdruk legt op de
afdeling Financiën en Belastingen. Die werkdruk zal zelfs zo groot zijn dat wellicht andere prioriteiten
tijdelijk op een zachter pitje moeten worden gezet.
Met deze opmerkingen wil ik het gedeelte van mijn betoog over de financiën afsluiten en nu nog
een aantal opmerkingen maken over de werkgelegenheid.
Door alle fracties is op het thema werkgelegenheid ingegaan. Ik constateer in dit verband in brede
zin instemming met het feit dat in het beleidsplan wordt voorgesteld aan de werkgelegenheid een even
hoge prioriteit te geven als aan de stadsvernieuwing. Gelet op de gigantische stijging van de werkloos
heid is dat ook een alleszins voor de hand liggende keuze. Iets tot een hoge prioriteit verklaren is één
ding, het vervolgens op een goede manier uitwerking geven aan een dergelijke prioriteit is iets heel an
ders. Over het geven van een uitwerking aan de prioriteit "werkgelegenheid" heeft een aantal fracties
opmerkingen gemaakt, vragen gesteld en ook enig ongeduld naar voren gebracht. Voordat ik daarop in
ga, wil ik eerst een algemene opmerking maken over het feit dat wij ons niet moeten vergissen in het
geen er op dit moment al aan projecten en aan initiatieven gestart is en wordt door anderen dan de ge
meente Leeuwarden. Men is druk bezig en ik denk dan bijvoorbeeld aan de provincie, maar ook aan de
Kamer van Koophandel en Fabrieken. In die zin wordt het voor de gemeente dan ook vooral een kwestie
om na te gaan waar nog witte vlekken zitten in de bestaande initiatieven of waar een zeer specifieke
lokale invulling gewenst is en daarvoor dan met eigen initiatieven te komen. Wij moeten ervoor oppas
sen om allerhande reeds bestaande initiatieven en projecten nog eens in duplo te gaan opzetten. Ik wil
dan nu een aantal concrete antwoorden geven op de gemaakte opmerkingen.
Mevrouw Brandenburg heeft gezegd dat wij praktisch moeten zijn. Wij zijn het met die opmerking
volledig eens. Wij hebben niet zoveel aan een werkgelegenheidsnota met mooie algemene doelstellin
gen die bolstaan van de goede bedoelingen. In die richting wordt ook niet gewerkt, wij proberen een zo
concreet mogelijke nota te maken waarbij enerzijds wordt ingegaan op de vraag wat de gemeente nu al
43
doet aan werkgelegenheidsbeleid - en dat is nogal wat - en anderzijds op de vraag wat wij nog extra
kunnen doen. Daarbij zal ook de vraag beantwoord moeten worden of er binnen het werkgelegenheids
beleid nog een extra prioriteit bij jongeren gelegd moet worden, zoals de heer Pruiksma naar voren
heeft gebracht. Een andere vraag die gesteld is is of er in de tussentijd dan niets gebeurt. Het is duide
lijk dat er in de tussentijd ook iets anders gebeurt. Er wordt langs twee lijnen gewerkt.
Ik heb al gezegd dat er enerzijds gewerkt wordt aan een werkgelegenheidsnota - getracht wordt om
deze nota zo compact en zo concreet mogelijk te houden- en dat er anderzijds een aantal concrete ini
tiatieven wordt uitgewerkt waarvoor in het kader van nieuw beleid al geld is vrijgemaakt. Ten aanzien
van het laatste noem ik: het werkgelegenheidsfonds waarmee wij nog voor de zomer hopen van start te
kunnen gaan, het Jonge Bedrijvencentrum ten aanzien waarvan een subsidie in het kader van het ISP is
aangevraagd en waarover wij binnenkort overleg zullen voeren, het acquisitiebeleid waar op dit moment
een werkgroep van de gemeente, de provincie en het Economisch Technologisch Instituut voor Friesland
(ETIF) mee bezig is en het opvangen van niet-actieven waarover wij binnenkort een notitie hopen te be
spreken in de Commissie voor de Werkgelegenheid. Ook de contacten met andere organisaties zoals bij
voorbeeld de Kamer van Koophandel en Fabrieken, het ETIF en het Gewestelijk Arbeidsbureau blijven
in stand. Die contacten zijn er overigens al en behoeven niet, zoals mevrouw Brandenburg veronder
stelt, nog te worden gelegd. Ik hoop in ieder geval met dit antwoord duidelijk te hebben gemaakt, dat
geldt vooral voor de heer Pruiksma, dat wij niet alleen aan de werkgelegenheidsnota werken maar ook
andere zaken aanpakken. Ook het op de rails zetten van andere zaken kost tijd en is niet van de ene op
de andere dag geregeld.
Ik kom daarmee op een volgend punt, namelijk de opmerking van de heer Pruiksma dat de werkge
legenheidsnota in het najaar verwacht mag worden en dat dat nog lang duurt. Ook bij andere fracties
kan ik ten aanzien van dit punt enig ongeduld bespeuren. Op zich kan ik mij dat gevoel wel voorstel
len, want ik heb dat op gezette tijden ook wel eens. Toch wil ik er in dit verband op wijzen dat het nu,
in tegenstelling tot een aantal jaren geleden, niet meer zo is dat nieuwe prioriteiten worden ingevuld
door het aantrekken van nieuwe extra ambtenaren, want daarvoor hebben wij geen geld meer. Een en
ander betekent dat een nieuwe prioriteit als werkgelegenheid door het bestaande ambtelijk apparaat
moet worden aangepakt, wat alleen maar kan als voor andere dingen minder tijd wordt uitgetrokken.
Zo'n heel proces van interne werkverschuiving kost tijd en daarbij komt dat je natuurlijk ook niet zo
maar alle bestaande activiteiten kunt verwaarlozen. Het dagelijkse werk van bedrijven adviseren, de
loketfunctie, het overleg overallerlei subsidie-aanvragen zal moeten blijven gebeuren. Kortom, wij
zitten in een situatie waarin prioriteiten elkaar verdringen en er een grote werkdruk ontstaat. In die si
tuatie lukt het ons simpelweg niet om eerder dan in de tweede helft van dit jaar dingen klaar te krijgen.
In dit verband wil ik er tevens op wijzen - ik neem hierbij gelijk twee andere vraagstukken mee -
dat het opzetten van een werkgelegenheidsbeleid niet gemakkelijk is. Op het eerste gezicht lijkt het
opzetten van zo'n beleid misschien vrij simpel: biedt vacatures die ontstaan maar aan voor minder dan
40 uur. Bij de betreffende afdelingsvergadering is daar door het CDA en de PvdA op aangedrongen. Na
mens het college heb ik toen gezegd dat wij zelf ook in die richting denken. Maar toch, vanmiddag
zijn over dit punt ook weer opmerkingen gemaakt. De PAL-fractie heeft gesteld dat een en ander haars
inziens niet mag leiden tot een verplichte daling van de inkomens tot ongeveer modaal. Ik zal daarop
nu niet inhoudelijk ingaan, want de discussie dienaangaande krijgen wij nog. Ik stip dit punt slechts
aan als voorbeeld van het feit dat met het ontwikkelen van goed doordachte werkgelegenheidsmaatrege-
len tijd gemoeid is. Een ander voorbeeld is de nota Mag ik u helpen die is opgesteld door het Christen
Democratisch Vrouwen Beraad. De heer Pruiksma is daar vanmiddag op ingegaan. Het gaat hier om een
nota met een aantal ideeën die stuk voor stuk de moeite van het overdenken waard zijn, maar waaraan
tegelijkertijd toch ook weer enkele heel principiële vraagstukken vastzitten zoals bijvoorbeeld ten aan
zien van aspecten als concurrentievervalsing c.q. subsidievervalsing. Kortom, ook dit is een voorbeeld
van een mogelijke maatregel waarbij men niet zo maar over één nacht ijs kan gaan, maar waarbij het
enige tijd kost voordat men een min of meer consistente gedragslijn heeft ontwikkeld.
Ook de heer Bijkersma heeft kritiek geuit, niet zozeer op het feit dat alles nogal duurt maar meer
op het feit dat de Commissie voor de Werkgelegenheid geen "doe"-commissie zou zijn. Ik moet eerlijk
zeggen dat ik die opvatting van de heer Bijkersma niet helemaal begrijp, want de Commissie voor de
Werkgelegenheid is een commissie van advies en bijstand aan b. en w. en is natuurlijk nooit een echte
doe -commissie in die zin dat men zelfstandig dingen zou kunnen gaan doen. Iets anders is dat de
Commissie voor de Werkgelegenheid vooral over "doe"-dingen zou moeten praten, dat wil zeggen over
concrete maatregelen. Als de heer Bijkersma dat bedoelt dan kan ik het volledig met hem eens zijn. Wij
streven er ook naar om in de Commissie voor de Werkgelegenheid zoveel mogelijk over concrete dingen
te praten.
De heer Buurman heeft een beschouwing gewijd aan werkgelegenheid en aan emancipatie. Hij is