58
plotsklaps het bijzonder onderwijs als de financieel schuldige aanwijst in de financieringsproblematiek
van het onderwijs, dan mag je voor die kretologie van het landelijk CDA uiteraard geen instemming
verwachten. Maar ik neem aan dat de wethouder die opmerking niet serieus heeft bedoeld.
De reacties van de wethouders Miedema en Heere geven mij geen aanleiding om daarop terug te
Ik wil dan nu ingaan op hetgeen de verschillende fractievoorzitters hebben gezegd. Mevrouw Bran
denburg heeft gezegd dat ik een wat ongenuanceerd verhaal heb gehouden over het onderwijs. Dat is
niet waar. Als mevrouw Brandenburg vindt dat ik een ongenuanceerd verhaal heb gehouden dan heeft zij
bf het verhaal incompleet gelezen öf de strekking van het verhaal niet willen begrijpen. Ik heb gezegd
dat je je zult moeten afvragen, wil je ook voor de toekomst het onderwijs een behoorlijk financiële
structuur geven, hoe je ook op termijn steeds schaarser wordende middelen wilt gaan herverdelen. Ik heb
zelfs de vrees uitgesproken dat economische ontwikkelingen ertoe zouden kunnen leiden dat je niet al
leen moet afwegen tussen onderwijsvoorzieningen onderling, maar ook tussen onderwijsvoorzieningen en
welzijnsvoorzieningen. Onderwijs zal dan ook in het bredere welzijnskader gestalte moeten krijgen voor
met name de kansarme groepen en juist daarvoor zal het geld beschikbaar moeten zijn. Ik denk dat een
onderzoek, zoals ik dat heb voorgesteld, wellicht mogelijkheden zal bieden om op termijn een ruimer
financieel kader voor juist dat onderwijs te scheppen. In zoverre begrijp ik niet dat mijn verhaal ondui
delijk zou zijn. Over de experimenten heb ik al gesproken.
Dan zegt mevrouw Brandenburg dat wij een law-and-order verhaal hebben gehouden over de open
bare orde. Zij had ook nauwelijks een andere reactie kunnen geven. Onze visies ten opzichte van dat
punt staan tegenover elkaar. Ik wil er het volgende van zeggen. Als je over openbare orde praat dan
heb je het over twee aspecten, namelijk het aspect van het openbaar karakter en het aspect van de orde
op zich. Wij hebben in onze eerste instantie gezegd dat een samenleving mede bestaat bij de gratie van
de ordening van de dingen. Wanneer je de ordening ongemotiveerd laat verruwen en af laat glijden naar
een niveau dat je zelf als ongewenst beschouwt, dan ben je bezig het eigen niveau en het eigen be-
staansniveau uit te hollen. Ik heb in het verleden ook wel eens het voorbeeld genoemd van rechtsaf door
rood licht. Niet dat dat veiliger zou zijn, maar doodgewoon omdat de feitelijke mogelijkheid ontbreekt
om de regel, die eerst democratisch op een hoger niveau is vastgesteld, op dat niveau te handhaven.
Datgene wat ik in eerste instantie gezegd heb over bestuurlijke ongehoorzaamheid zal ik nu niet
herhalen. Ook het verhaal rond de kernwapendiscussie zal ik nu niet herhalen. Wel wil ik opmerken dat
mijn fractie volstrekt incompleet wordt geciteerd door mevrouw Brandenburg in tweede instantie. Ik heb
gezegd dat je, wanneer je over dit soort dingen praat, twee benaderingen kunt volgen die ik vervolgens
heb omschreven onder de punten a en b. Ik heb ook gezegd dat wij principieel kiezen voor benadering
a, die inhoudt dat je in de raad de ruimte moet hebben om over maatregelen tengevolge van rijksbeleid
te kunnen spreken. Binnen die ruimte moet dan vervolgens een fractie de gelegenheid hebben om te
zeggen dat ze daarover geen uitspraak wenst te doen. Ik moet zeggen dat ik de indruk heb dat mevrouw
Brandenburg onze bijdrage aan de discussie op dat punt enigszins subjectief en op onderdelen zelfs een
beetje selectief naar voren heeft gehaald.
Wat dat krabben van die luis betreft, ik denk dat die opmerking blijk geeft van onvoldoende voor
stellingsvermogen van het voortplantingsvermogen van zo'n beest.
Er zijn door de WD-fractie twee moties en door de PAL-fractie vier moties ingediend. Over de
eerste motie van de WD over meer middelen voor de politie wil ik het volgende zeggen. Wij zullen
deze motie in deze context niet kunnen steunen, omdat wij vinden dat dit onderwerp vorig jaar bij de
herwaardering aan de orde had moeten komen. Als men in dit kader financiële middelen beschikbaar wil
stellen, dan moet men ook aangeven waaruit men die wil betalen. Wij zullen deze motie op dit moment
niet steunen.
De tweede motie van de WD gaat over een anti-kraakbepaling in de Algemene Politieverordening
(APV). Onze aandacht is gevestigd op de woorden van de voorzitter dat ook het Openbaar Ministerie
hecht aan het invoeren van een dergelijk artikel in de APV vooruitlopende op de invoering van de
Leegstandwet. Niettemin zijn wij er nog niet aan toe om nu deze motie aan te nemen. Wij willen de
heer Bijkersma eigenlijk vragen om de motie aan te houden en vervolgens het ambtelijk apparaat de
zaak juridisch te laten toetsen. Daarna kan in een commissievergadering of in een plenaire zitting van
de raad worden gesproken over de wenselijkheid om dit artikel wel of niet in te voeren. Vooralsnog is
het in de motie gestelde ons niet duidelijk genoeg.
De vier moties van PAL zullen wij niet steunen. De eerste motie zullen wij niet steunen omdat die
gaat over het rijksbeleid en oproept tot verzet daartegen. Het zal de raad niet zijn ontgaan dat wij,
ook in het verleden, een dergelijk standpunt niet plegen te huldigen. (Mevrouw Van der Werf: U steunt
de motie ook niet als het voorstel van mevrouw Brandenburg om de motie aan te passen wordt overgeno
men?) Die aanpassing kan nooit de gedachtengang teniet doen die aan het schrijven van uw verhaal ten
grondslag ligt, mevrouw Van der Werf. Die gedachtengang verwerpen wij. Ik begrijp uw probleem wel,
mevrouw Van der Werf. Ik heb in mijn eerste instantie gezegd dat hier een taak ligt voor fracties die
landelijk iets voorstellen en daar wringt dan nu de schoen, dat besef ik best, maar dat is uw probleem
en niet het onze.
De tweede motie gaat over de uitkeringen op bijstandsniveau. Het is niet aan ons om daarover te
besiissen, want het gaat hier om rijksbeleid.
De derde motie gaat over de sollicitatieplicht, die had wat genuanceerder gekund. Op zich is de
motie niet onsympathiek, maar er staan feitelijke onjuistheden in zoals bijvoorbeeld het feit dat er
slechts 60 vacatures zijn. Er zijn wel wat meer vacatures! Bovendien lijkt het ons niet verstandig om in
dit stadium de sollicitatieplicht maar te laten schieten. Wij zouden er veel meer voor voelen ons aan te
sluiten bij de gedachten op dit punt die veel meer gaan in de richting van het soepel hanteren van deze
plicht.
De vierde motie gaat over de strafkorting. De regels over de strafkorting zijn volgens ons niet voor
niets opgenomen in de wetgeving. Strafkorting is mede een instrument ter hantering van een rechtvaar
dige verdeling van schaarse middelen. Nog afgezien van het argument dat mevrouw Brandenburg noemde
over de mogelijkheid te kiezen voor een arbeidsloos inkomen, geeft ons deze zaak voldoende aanleiding
om tegen de motie te stemmen.
De heer Bijkersma: Mijnheer de voorzitter, u hebt een aantal zaken die wij naar voren hebben ge
bracht belicht vanuit de visie van het college. Ik heb begrepen dat u zich met een aantal zaken niet
kunt verenigen en dat u met een aantal zaken wel kunt meegaan. Ik wil een en ander toch nog even na
lopen. U hebt gezegd, mijnheer de voorzitter, dat het niet de bedoeling is de herwaarderingsvoorstellen
weer tegelijk met de begroting te behandelen. U merkt ook nu dat dat een kwalijke zaak is. Ik heb in
mijn algemene beschouwingen gezegd dat herwaarderen geen doelstelling op zich moet worden. Van
wethouder Kessler heb ik gehoord dat er waarschijnlijk volgend jaar april weer een herwaarderingsronde
aan de orde zal worden gesteld. Weet het college nu al dat er weer een herwaarderingsronde moet ko
men? (De Voorzitter: Onvoorstelbaar simpel! Als wij 1 tot 6 miljoen gulden minder krijgen van het rijk
dan zullen wij wel moeten herwaarderen!) Ik waarschuw ervoor, mijnheer de voorzitter, herwaarderen
moet geen doelstelling op zich worden. Voordat wij het weten zitten wij jaarlijks aan een herwaarde
ringsronde vast. Ik wil daarvoor waarschuwen. Wij waarschuwen zo vaak en jaren later krijgen wij ge
lijk. Ik denk dat wij ook in deze kwestie gelijk krijgen.
Ik heb ook gezegd dat wij de Commissie voor de Financiën wat meer accent willen geven. Deze
materie is ook in de Commissie voor Bestuurlijke Aangelegenheden behandeld. Ik ben het helemaal met
de voorzitter eens dat er geen doublures mogen zijn en dat die moeten worden vermeden. Toch willen
wij graag het aspect financiën in het krachtveld van de Commissie voor de Financiën plaatsen, want de
financiën beheersen ons doen en laten hoe langer hoe meer. Wij hebben een tijd gekend dat voorstellen
die in de raad kwamen wel konden worden overgenomen omdat de financiën wel aanwezig waren. De fi
nanciën worden steeds minder en daarom vinden wij dat er een meer centrale bewaking van de financiën
moet zijn. Ik begrijp ook wel dat het natuurlijk niet mogelijk is om alle zaken in de Commissie voor de
Financiën aan de orde te stellen. Toch moeten wij er met elkaar eens over denken of wij het financiële
aspect van ons reilen en zeilen meer centraal kunnen bewaken, want ik denk dat er anders een hap-snap
beleid ontstaat.
De voorzitter heeft ook gezegd dat een vorige VVD-wethouder zich kon verenigen met de taakver
deling binnen het college en dat hij ook het later behandelen van de begroting wel kon accepteren. Het
is voor het eerst in de geschiedenis van de gemeente Leeuwarden dat in april de begroting wordt behan
deld. Zo'n laat tijdstip vinden wij niet juist. (De Voorzitter: Toen ik in 1967 in Leeuwarden kwam
moest de begroting ook nog in april worden behandeld, daar begonnen wij al mee.) Dan herhaalt zich
nu de geschiedenis, mijnheer de voorzitter. Toen was het dus ook fout, maar daar wil ik nu niet op te
rugkomen. Wij zijn mijns inziens bijna de enige gemeente die een begroting zo laat behandelt. Er moet
naar gestreefd worden om de behandeling van de begroting zo dicht mogelijk voor de aanvang van het
begrotingsjaar plaats te doen vinden. (De Voorzitter: Dat is het doel waar wij naar streven, mijnheer
ijkersma.) Ja, dat zeggen ze bij het voetballen ook, maar daar zijn wij nu niet mee bezig, wij zijn
nu bezig met gemeenteraadswerk. (De Voorzitter: Dat zeggen ze niet, dat zingen ze!) (Gelach)
De voorzitter heeft de twee door mij ingediende moties besproken. Ook de heer Pruiksma is daarop
ingegaan. Ik heb beluisterd dat men denkt dat de eerste motie zou gaan over het beschikbaar stellen van
middelen voor de politie. Ook mevrouw Brandenburg heeft hierbij slecht naar mijn woorden geluisterd.
Ik heb gezegd dat ik graag wil dat er een onderzoek komt om eens te kijken hoeveel geld de politie no
dig zou hebben voor het handhaven van de rechtsorde. Dat is het enige wat wij willen onderzoeken. Als
e eet Pruiksma zegt dat deze vraag eigenlijk bij de herwaarderingsronde moet worden gesteld, dan