14
- de huidige klassegrootte blijft gehandhaafd, dus juf kan blijven;
- budgetoverschrijdingen komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Uiteraard dient de wettelijke gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs onverkort te worden
gehandhaafd. Wie tegenwerpt dat mijn suggestie onuitvoerbaar is, zou zijn licht eens bij besturen en
directies van ziekenhuizen moeten opsteken.
Het probleem van de onderwijsfinanciering klemt des te meer nu, door de druk op de collectieve
lasten, aan bezuinigen op de onderwijsuitgaven eenvoudig niet valt te ontkomen. Sterker nog, het zou
best eens zo kunnen zijn dat wij in het gemeentelijke beleid voor de keus komen te staan van afweging
van kosten, niet alleen tussen categorieën van onderwijs maar ook in bredere zin tussen bijvoorbeeld
onderwijs enerzijds en uitgaven voor bejaardenbeleid anderzijds. Als bestuur van de openbare school
past ons dan niet een enkel afwachtende houding, omdat een zo efficiënt en rechtvaardig mogelijke in
zet van schaarse middelen moet worden bereikt ten behoeve van die groepen voor wie dat het hardst no
dig is. Ook bij ons als raad dient het inzicht te groeien dat zeker het onderwijs voor kansarme groepen
in nauwe samenhang met het welzijnsbeleid in brede zin gestalte moet krijgen. Dat kan alleen als ook
op termijn de financiële middelen daarvoor beschikbaar zijn. Mede om die reden zou het ons heel wat
waard zijn als onze gedachtengang over de onderwijsfinanciering in VNG-verband eerst eens in discus
sie zou worden gebracht door het college. De reactie van het college wachten wij met belangstelling
af. Een dergelijk fundamenteel onderzoek heeft in elk geval meer nut dan het soort onderzoeken waar
de heren Nijpels en Van Kemenade zo eendrachtig om hebben verzocht met betrekking tot de kosten van
het bijzonder onderwijs. Ook dat onderzoek zien wij overigens graag tegemoet, al was het alleen maar
om vastgesteld te zien worden dat het openbaar onderwijs er noodgedwongen een zeer kostbare overhead
op na moet houden. Die zaak verdient, als bestuur, onze aandacht.
Het terrein van de volkshuisvesting vraagt voortdurend onze aandacht. De gevolgen van de huidige
economische situatie worden daar merkbaar als je kijkt naar de toename van het aantal aanvragen om
huursubsidie. De algemeen waarneembare stijging van de woonlasten voor de burger heeft ertoe geleid
dat de volkshuisvestingsprijs bij de realiteit is achtergeblevenOm een totale inzakking van de nieuw
bouw te voorkomen zijn diverse gemeenten ertoe overgegaan in hun grondbedrijf een meer commerciële
politiek te gaan volgen. Wij doen dat tot dusver niet. Wij aarzelen ook om op dat punt zonder voorbe
houd een andere koers te gaan varen, omdat een dergelijke koerswijziging het gevaar inhoudt dat de fi
nanciële problematiek naar de toekomst wordt verschoven, als wij althans blijven uitgaan van een slui
tende grondexploitatie. Dat houdt in dat een gemeente nauwelijks mogelijkheden heeft iets aan de
hoogte van de woonlasten te doen en in zoverre, helaas, niet bij machte is de burger op dat punt tege
moet te komen. Het is immers, gelet op de financiële positie van de gemeente, nauwelijks realistisch te
noemen dat de gemeente zou overwegen de grondkosten voor een deel ten laste van de algemene midde
len te brengen.
Een ander probleem is het achterblijven van de sociale woningbouw. Het contingent voor 1983 is
vastgesteld op 105.000, terwijl er voor 207.000 woningen plannen bij de minister zijn ingediend. Als je
dan ziet dat een stad als Amsterdam het waarschijnlijk met 3.000 woningen minder moet doen dan de
geplande ruim 9.000, dan valt aan te nemen dat de niet-randstedelijke gemeenten ook de pas zullen
moeten inhouden. Anderzijds mag erop worden vertrouwd dat het gewijzigde criterium van de Commissie
cóordinatie verdeling rijkssteun woningbouw, namelijk woningbehoefte in plaats van planaanbod, tot
een landelijk gezien rechtvaardiger verdeling van het beschikbare contingent zal leiden. Mede om die
reden prijzen wij ons gelukkig dat Leeuwarden op eigen verzoek bij de experimentele decentralisatie
van het volkshuisvestingsbeleid is ingeschakeld. Wij gaan ervan uit dat voor de extra kosten die dat met
zich mee brengt in goed overleg met de woningcorporaties een oplossing zal worden gevonden.
De welzijnssector staat onder zware druk, niet in de laatste plaats omdat in tijden van betrekkelij
ke welvaart veel zaken zijn aangepakt die ook in tijden van economische teruggang hun financiële ver
taling moeten vinden. Dat valt niet mee. In een permanent proces van afweging zal steeds naar de in
trinsieke waarde van de verschillende onderdelen van die sector moeten worden gekeken, om te kunnen
beoordelen welke onderdelen absolute bestaansnoodzaak hebben en welke onderdelen bij het ontbreken
van voldoende maatschappelijke bedding zichzelf voor sanering aanmelden. Op het terrein van het
jeugd- en jongerenwerk heeft Hippo ons bijgebracht hoe het niet moet. Elk volgend initiatief in die
richting zullen wij uiterst kritisch beoordelen. Op het terrein van het welzijn weegt voor mijn fractie
de zorgsector het zwaarst. Daar dient bezuinigen inderdaad het laatste middel te zijn. Voor het hele
terrein geldt dat, nadat de maatschappelijke relevantie van een bepaalde voorziening is vastgesteld, er
nauwgezet moet worden afgewogen op basis van voorzieningenpatroon, doelmatig gebruik van middelen
en evenwicht tussen de diverse bestedingselementen. Daarom ook hebben wij goede hoop dat de door
mijn fractie reeds lang bepleite subsidieverordening, die er nu staat aan te komen, in dit opzicht een
goed en bruikbaar afwegingsinstrument zal blijken te zijn.
15
Op het terrein van de bejaardenzorg heeft Leeuwarden een specifieke verantwoordelijkheid, gelet
op het feit dat het percentage bejaarden in onze gemeente ongeveer 3% hoger ligt dan het landelijk ge
middelde. Het betekent dat wij ons voorzieningenniveau daarop moeten richten. Daarbij steunen wij op
Den Haag, maar wij zullen zelf als gemeente sterk voorwaardenscheppend bezig moeten zijn. Wij con
stateren in dit verband met instemming dat de Stichting Bejaardenwerk Leeuwarden een duidelijke visie
heeft ontwikkeld voor het bejaardenbeleid in de periode tot 1987 door het opstellen van een beleidsplan
voor die periode. Als de signalen ons niet bedriegen dan begint er wat beweging te komen in de bejaar
denalarmering, hetgeen ons zeer wel aanstaat.
Wij hebben met instemming vernomen dat voor de problemen van de Federatie Instellingen Onge
huwde Moederzorg en alleenstaand ouderschap (FIOM) vooralsnog een oplossing lijkt te zijn gevonden.
Wat het Jongeren Advies Bureau betreft is te hopen dat de onderhandelingen die nog aan de gang zijn
tot een acceptabel resultaat zullen leiden.
Ik zal hier niet herhalen wat ik in november vorig jaar met betrekking tot het Frysk Orkest heb ge
zegd. Aan het college wel de vraag of de voortgang in het overleg met de minister nog nadere resulta
ten heeft opgeleverd.
De problematiek van de stadsverwarming is bij de afdelingsvergadering helder door wethouder Mie-
dema uiteengezet. Door allerlei oorzaken van externe aard dreigt de stadsverwarming een financieel
debacle te worden. Wij betreuren dat in hoge mate. Schrijnend is echter dat instanties die aan de wieg
van het project hebben gestaan, om niet te zeggen de keizersnede hebben gepropageerd, in dit stadium
prompt in een Pilatusrol vervallen, de handen in onschuld proberen te wassen, en Leeuwarden er ge
woonweg voor laten opdraaien. In rond Hollands: wij zijn er ingeluisd en ons rest slechts de inspanning
de schade zoveel mogelijk te beperken. Het college kan op onze loyaliteit op dat punt rekenen.
De bedrijfsstatistieken laten een teruglopende bedrijvigheid zien vooral in de kleinschalige organi
saties zoals de middenstand. Dat betekent naar ons oordeel dat, krachtiger dan tot nu toe gebeurde, in
samenspraak met het bedrijfsleven naar nieuwe wegen moet worden gezocht. Daarbij mogen uiteraard
van de gemeente geen wonderen worden verwacht. De ontwikkeling die ik noemde roept wel de vraag
op of ons beleid op het gebied van de ruimtelijke ordening daarmee voldoende rekening houdt. Ik denk
bijvoorbeeld aan de planvorming rond de winkelbanaan. Waakzaamheid is dan plicht en niet alleen
maar deugd
Vorig jaar heeft de raad het omvangrijke Beleidsplan extramurale gezondheidszorg vastgesteld. Wij
vertrouwen erop dat binnen de grenzen van de planvoorschriften van het rijk en de financiële mogelijk
heden van de gemeente zoveel mogelijk uitvoering wordt gegeven aan dit plan.
De plannen van het Consultatiebureau voor Alcohol en Drugs, om in Leeuwarden te komen tot een
crisisopvang van verslaafden, juichen wij toe. De vele verslaafden immers zijn niet op hun plaats in de
bestaande voorzieningen en vervolgbehandeling is vaak niet mogelijk. Voor een crisis-detoxificatiecen-
trum zal Leeuwarden als plaats van vestiging naar onze mening het meest in aanmerking komen.
De ontwikkelingen met betrekking tot het wijkgezondheidscentrum Camminghaburen zullen wij met
belangstelling blijven volgen.
Het is verheugend te kunnen constateren dat in Leeuwarden, als een van de zeer weinige plaatsen,
de fusie van de ziekenhuizen tot stand is gekomen. Daaraan is jarenlang hard gewerkt. Het benadrukt
tevens de positie die Leeuwarden, ook op het gebied van de gezondheidszorg, centraal in Friesland ver
vult.
Het zal u zijn opgevallen, mijnheer de voorzitter, dat ik in deze algemene beschouwing geen mo
tie heb aangekondigd of ingediend - ik heb de motie over het SHF wel mede ondertekend -, hoewel
zulks in dit kader niet geheel ongebruikelijk is. Mijn fractie staat op het standpunt dat het houden van
algemene beschouwingen bij uitstek de gelegenheid is een algemene beoordeling te geven van het be
leid zoals het college zich in hoofdlijnen voorstelt te gaan voeren. In die benadering past het dan de
tailkritiek op sub-onderdelen achterwege te laten. Dat betekent niet dat mijn fractie op alle punten per
definitie wenst in te stemmen tot in decimalen achter de komma. Het betekent wel dat mijn fractie zich
wenst te beperken tot zakelijke kritiek op de beleidsuitgangspunten en niet zal meedoen aan de motie
inflatie die bij het verstrijken der jaren over politiek Nederland is gekomen. Het betekent ook dat wij
ons beleid zullen handhaven om in een constructieve sfeer samen te werken met het college, naast el
kaar en tegenover elkaar, met respect voor de verschillen in taak en opvatting. Waar nodig zal het col
lege te verstaan worden gegeven dat naar de raad als hoogste orgaan behoort te worden geluisterd. Het
verleden heeft bewezen dat een dergelijke openhartige verhouding in deze raad mogelijk is. Daarvoor
zijn wij de leden van de raad, niemand uitgezonderd, erkentelijk; hopelijk zal dat zo blijven.
Dat maakt u, mijnheer de voorzitter, niet meer mee. Over een paar weken zullen wij van elkaar in
deze verhouding afscheid nemen en bij die gelegenheid zal de raad het woord tot u richten. Toch wil ik
van deze gelegenheid gebruik maken om u dank te zeggen dat u ruim 15 jaar aan het bestuur van onze