De hear Jansma: It ynstellen fan in gemeentlik wurkgelegenheidsfuns fine wy in goede soak. As ried hawwe wy foar dat doel yn it beliedsplan 1983-1987 in heal miljoen gune ütlutsen. Yn it ramt fan de besunigingen is dat in protte jiId, mar oan de oare kant is it in bytsje wannear't der in stikmannich be- driuwen in berop op dwaan moatte. It is goed dat der in bedrach fan op syn heechst 75.000,-- per be- driuw ynboud is sunder dat de gemeenteried foar it ferlienen fan dat bedrach ynskeakele wurdt. Wy bin- ne it iens mei de algemiene bepalingen en kriteria sa't dy yn it beslüt neamd wurde. Yn de gearkomste fan de kommisje haw ik frege oft de bepaling, dat gjin stipe jun wurde kin as de oanfreger op grun fan in ryksregeling of provinsiale regeling stipe wegere is, wat minder strak wurde kin. Hoewol't soks ut it beslüt net bliken docht, komt yn de riedsbrief neffens my foldwaande ta utering wat de bedoeling is. Ik bin der wol tefreden mei, hoewol't ik oannim dat wat dat oangeande skreaun wurdt op side twa fan de riedsbrief, nammentlik "hogere onverheden", wol op in ferskriuwing berêste sil. Yn de kommisje is ek neamd om bepaalde garansjes yn it foar ut te sluten. De hear Janssen tinkt dat it allinnich te dwaan is om bedriuwkes dy't noch begjinne moatte. Ik leauw dat it in goede saak is om yn it foar neat ut te sluten. Ek besteande bedriuwen soene in berop dwaan moatte kinne op it funs, want it giet ommers om bedriuwen mei minder as 20 man personiel en ik kin my hast net yntinke dat in be- driuw fuortendaliks ütein sette sil mei bygelyks tsien of fyftjin minsken. (De hear Janssen: len is ek min der as tweintich, mynhear Jansma.) Ja, dat is wier, mar ik wol it net by die iene litte, want ik wol de saak wat rommer sjen. Dêrom fyn ik it in goede saak dat hjir net yn it foar bepaalde bedriuwen utsluten wurde. Gearfetsjend, mynhear de foarsitter, wy binne as fraksje wol tefreden mei dit stik en wy binne tige benijd nei de fierdere gong fan saken. Yn de Kommisje foar de Wurkgelegenheid sille wy hjiroer noch wolris neier prate kinne. Faaks kinne wy dan ek hearre wat der mei it jild bart. De moasje fan de VVD giet us fraksje düdlik te fier. De VVD wol dat eltse oanfraach fan in be- driuw of in ynstelling oan de gemeenteried foarlein wurdt. Wy binne it der net mei iens. Yn it beslüt sa't dat no foar us leit en dat wiidweidich yn de Kommisje foar de Wurkgelegenheid oan de oarder west hat, binne neffens üs foldwaande wissichheden ynboud om it ófhanneljen fan de oanfraach oan it kol- leezje oer te litten. Wy fine it foorstel fan de VVD net doelmjittich en boppedat wurket it ek fertraag- jend lykas de hear Janssen sein hat. Wannear't it giet om in bedrach under 75.000,— of heechut 75.000,-- dan hawwe wy foldwaande fertrouwen yn it kolleezje om de saak seis ut te fieren. Wy as ried binne gjin utfierder, dat is yn dit gefal it kolleezje. De heer Siemonsma: Wij zijn blij met deze druppel op de gloeiende plaat. Met deze woorden kan ik mij een hele inleiding besparen. Als graadmeter voor de behoefte van dit fonds kan dienen de termijn waarbinnen het fonds uitgeput zal zijn. Ik wil nog één kanttekening maken bij de 10% die jaarlijks uit het werkgelegenheidsfonds kan worden aangewend ten behoeve van de terugkeer van niet-actieven in het arbeidsproces. De heer Janssen heeft hierover ook een opmerking gemaakt. Ik denk dat het betref fende punt in het besluit ook zo gelezen kan worden dat het hier gaat om een ander soort initiatieven dan die welke passen binnen de marktsector. Ik wil graag van de wethouder horen of ik het een en ander juist geïnterpreteerd heb. Als dat zo is, dan wil ik graag de redactie van punt IV van het besluit gewij zigd zien in de door mij aangegeven richting. De heer Kessler (weth.): Ik zal proberen om zo kort mogelijk de vragen te beantwoorden. In de eerste plaats wil ik een opmerking maken over de kwestie die de heer IJestra aan de orde stelt. Het gaat daarbij volgens mij gewoon om een keuze die je wilt maken. Wil je dat elke aanvraag in de gemeente raad wordt behandeld, of wil je dat alleen aanvragen die een zekere omvang hebben in de gemeente raad worden behandeld. Wij hebben er heel nadrukkelijk voor gekozen om alleen aanvragen van een zekere omvang in de gemeenteraad te behandelen. Voor het overige vragen wij als college mandaat om zelf, in achtnemende de richtlijnen, te handelen. Wij zeggen daarbij nadrukkelijk dat wij de Commis sie voor de Werkgelegenheid regelmatig over de voortgang en over eventuele problemen zullen raadple gen. In die zin wijs ik ook de door de fractie van de VVD ingediende motie af. De genoemde 10% is bedoeld om mogelijkheden te hebben om uit het fonds niet alleen zaken te kunnen financieren die voor 100% commercieel zijn, maar ook om af en toe eens zaken te kunnen fi nancieren die bijvoorbeeld semi-commercieel zijn of zaken waarbij het gaat om werkgerichte projecten voor de niet directe koopkrachtige vraag. Men kan zelfs denken aan projecten waarover wij het gisteren hebben gehad, namelijk projecten in het kader van werken met behoud van uitkering. Dat soort projec ten willen wij in principe ook uit het fonds kunnen financieren. Gelet op het uitgangspunt van de raad denk ik dat een werkgelegenheidsbeleid niet alleen moet bestaan uit een beleid dat is gericht op de marktsector, maar dat daarbij ook de hele opvang van niet-actieven moet worden betrokken. Ik heb zo net het woord "opvang van niet-actieven" gebruikt. In de raadsbrief is van de veronderstelling uitge gaan dat initiatieven in de niet-commerciële sfeer in vrijwel alle gevallen genomen zullen worden door mensen die op dat moment niet meer actief zijn, die werkloos zijn. Ik geef toe dat die veronderstelling niet in alle gevallen hoeft op te gaan. Er zijn in theorie situaties denkbaar dat mensen die betaald werk hebben toch beslissen om een aanvraag voor het fonds in te dienen en hun betaalde plaats afstaan aan iemand anders. Als je de redenering echt voor 100% wilt formuleren, dan zou je inderdaad niet moeten spreken over niet-actieven maar over niet-commerciële activiteiten. Het gaat hier echter om een zeer subtiel verschil. De werkelijkheid zal zijn dat voornamelijk niet-actieven zullen profiteren van de 10%-regel ing De heer Buurman spreekt van een loffelijk initiatief en maakt daarbij een drietal opmerkingen. Hij vraagt of het woord "voorlopig" is weggevallen. Dat is inderdaad het geval. Ik neem aan dat het kabi net nog niet een heel definitief standpunt heeft bepaald over het rapport Herziening Richtlijnen Ge meentelijk Werkgelegenheidsbeleid. De heer Buurman vraagt ook wat onder het begrip "korte termijn" moet worden verstaan. Gaat het daarbij om 2 a 3 jaar of nog langer? Ik kan op dit moment geen harde uitspraken doen of die termijn per definitie 2 3 jaar is. Wij moeten een zekere flexibiliteit hebben om dat van geval tot geval te beoordelen. (De heer Buurman: In de omschrijving van de werkgroep staat 2 d 3 jaar.) Dat is in zijn algemeenheid een redelijke termijn, mijnheer Buurman, maar ik sluit niet bij voorbaat helemaal uit dat er ook situaties denkbaar zijn waarbij wij iets meer risico nemen. Er kan na melijk een project zijn of sprake zijn van een initiatief die beide wel wat verder uitgewerkt moeten worden. Op grond daarvan kan men geen harde uitspraken over de termijn doen. Dan de kwestie dat de garanties voor 100% gedekt moeten worden uit het fonds. Ik had zelf ook veel liever gehad dat wij mochten stellen dat wij slechts 50% reserveren wanneer wij een garantie ge ven. Indertijd zijn wij van een dekkingspercentage van 80 uitgegaan omdat de provincie dat ook deed. Helaas hebben wij moeten constateren dat de provincie momenteel een strakker beleid voert, want die gaat terug naar een dekkingspercentage van 100. Dat gedrag komt voor een belangrijk deel voort uit de richtlijnen van het rijk. Wij verwachten dat de provincie ons voorstel niet goedkeurt wanneer wij een dekkingspercentage van minder dan 100 aanhouden. Als de provincie geen goedkeuring verleent, kun nen wij niet aan de slag. In die zin hebben wij maar geaccepteerd dat het dekkingspercentage 100 moet zijn. Wij realiseren ons echter dat een dekkingspercentage van 80 of van 50 beter was geweest, want dan was de omvang van het fonds aanzienlijk ruimer geweest. De heer IJestra: Ik heb er toch nog wel even behoefte aan om een antwoord te geven op de vraag van de heer Buurman wat wij met "politiek karakter" bedoelen. Als ik voorbeelden noem dan begeef ik mij op glad ijs en dat wil ik niet. Wij willen duidelijk benadrukken dat wij het geld willen besteden aan de marktsector. Alles is denkbaar tegenwoordig en wij willen wat dat betreft alleen maar een waar schuwing geven. Aan de indiening van de motie ligt de volgende gedachte ten grondslag. Er wordt een grens gesteld van 75.000,-- en een aantal van 20 werkzame personen. Wij kunnen ons voorstellen dat er een hele reeks aanvragen binnenkomt - laten wij hopen dat dat zo zal zijn - die net rond die grens schommelen. Wij hebben geen wantrouwen ten aanzien van de wethouder wat betreft het toekennen van de bedragen en de grens die hij acceptabel vindt. Ik heb begrepen dat onze motie niet voldoende steun zal krijgen. Wij zullen het in deze motie gestelde kritisch in de gaten houden. De Voorzitter: Heeft de wethouder nog behoefte om te reageren? (De heer Kessler (weth.): Nee, mijnheer de voorzitter.) Dan breng ik nu eerst de motie in stemming en daarna het voorstel van b. en w. De motie van de heren IJestra en Bijkersma wordt verworpen met 26 tegen 6 stemmen. (Voor de motie stemmen de leden van de fractie van de VVD.) IMevrouw Willemsma-de Jong en de heer Heere bevonden zich tijdens de stemming niet in de zaai.) Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. Punt 45 (bijlage nr. 251). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. Punt 46 (bijlage nr. 259). De Voorzitter: Dit punt luidt: Rekeningen en eindwijzigingen van de begrotingen van de algemene dienst en de takken van dienst over het dienstjaar 1979.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1983 | | pagina 44