Een aantal van door haar gestelde vragen is ook in mijn fractie aan de orde geweest. Het lijkt mij goed
dat er eerst duidelijkheid komt over de vraag of deze brief al dan niet in de Commissie voor Bestuurlijke
Aangelegenheden aan de orde wordt gesteld. Als de brief wel in die commissie wordt behandeld, is het
niet zinvol dat ik nu inhoudelijk op dit punt inga en daarover een door mij gemaakte motie indien.
Mevrouw VIietstra heeft formeel gelijk met haar opmerking dat de brief van het Leeuwarder Vredes
Overleg eerst in de Commissie voor Bestuurlijke Aangelegenheden aan de orde moet komen. In de vorige
raadsvergadering heb ik gevraagd of deze brief op de mededelingenlijst zou kunnen worden geplaatst.
Mevrouw VIietstra heeft formeel gelijk, want de door haar genoemde procedure hebben wij zelf met el
kaar afgesproken. Ik kan er dus wel mee akkoord gaan dat de brief van het Leeuwarder Vredes Overleg
eerst in de Commissie voor Bestuurlijke Aangelegenheden aan de orde wordt gesteld.
De heer Bijkersma: Ik wil nog niet over dit punt spreken, omdat ik graag eerst het antwoord van het
college afwacht. Wel ben ik het met mevrouw VIietstra eens dat deze brief in de Commissie voor Be
stuurlijke Aangelegenheden aan de orde moet worden gesteld wanneer het om een politieke zaak gaat.
De Voorzitter: Ik wil beginnen met te verwijzen naar het besluit dat genomen is in de vorige raads
vergadering waarbij de toezegging is gedaan dat de nu aan de orde zijnde brief op de mededel ingenl ijst
van de volgende raadsvergadering zou worden geplaatst. Dat is gebeurd en wat dat betreft is er voldaan
aan de gedane toezegging.
Wat de formele kant van de zaak betreft - het is altijd fijn dat je, zoals in mijn positie, wat af
standelijk over dit soort dingen kunt praten omdat je van een andere kant tegen de gevolgde procedure
aankijkt - is het zo dat hier eigenlijk sprake is van een, hoewel ik moet zeggen dat ik in het kader van
dit onderwerp deze woordspeling amper over mijn lippen krijg, tweetrapsraket. Het gaat hier namelijk
om een uitnodiging aan het college en niet aan de raad en ik denk dat daarin meteen het antwoord ligt
opgesloten wat de opmerkingen van mevrouw Vlietstra betreft. Zij heeft op zich zelf gelijk wanneer zij
stelt dat er met betrekking tot zaken van een bepaalde inhoud procedure-afspraken zijn gemaakt. Het
gaat daarbij echter steeds over zaken die aan de raad ter beslissing worden voorgelegd.
Er is, om nog even terug te komen op de twee fasen waarin een en ander heeft plaatsgevonden, een
uitnodiging gegaan naar b. en w. waarbij zij zijn gevraagd om een bepaalde handeling te verrichten.
Op dat feit hoef ik nu niet verder in te gaan omdat dat uit de stukken blijkt. Het college heeft daarop
geantwoord dat het van mening is dat men onderscheid moet maken - het staat er niet met zoveel woor
den, maar het komt er wel ongeveer op neer - tussen datgene wat men als gemeente bestuurlijk doet en
datgene wat in eerste linie aan politieke/maatschappelijke groeperingen moet worden overgelaten. Dat
standpunt heeft het college ingenomen en daarmee was de cirkel rond. Vervolgens richt dezelfde orga
nisatie, het Leeuwarder Vredes Overleg, zich opnieuw tot het college van b. en w. van de gemeente
Leeuwarden met de mededeling dat men iets wil schenken. Het antwoord van het college is daarop, zo
als het trouwens ook behoort, dat men in het verlengde van het eerder ingenomen standpunt geen vrij
heid meent te kunnen vinden om op dit gebaar in te gaan en dat men derhalve niet bereid is om de ge
meenteraad voor te stellen de boom als symbool voor de actie van het Leeuwarder Vredes Overleg te
aanvaarden. In artikel 209 s. van de Gemeentewet staat dat de taak van b. en w. is het voorbereiden
van datgene wat door de raad moet worden besloten. Ik kan mij voorstellen dat men misschien minder
gelukkig is met de beslissingen die het college genomen heeft, maar ik wil er op wijzen dat het nu een
maal binnen de legitieme marges I igt waarbinnen het college een eigen verantwoordelijkheid heeftom
te kunnen besluiten dat het in dit geval geen aanleiding ziet om een voorstel aan de raad voor te leg
gen.
Mevrouw Van der Werf heeft terecht geconstateerd dat het zeker bij de mededelingen vooral gaat
om de procedurele kant van de zaak en daar is in de vorige raadsvergadering ook naar gevraagd. Tege
lijkertijd is gevraagd om kennis te mogen nemen van de wijze van afdoening van stukken, zodat men
ook kennis kan nemen van de motivatie die daaraan ten grondslag heeft gelegen. Ik meen dat door het
ter inzage leggen van de stukken aan dat verlangen is voldaan. Het college, dat een aantal standpunten
heeft ingenomen, kan op het ogenblik moeilijk anders doen dan de raad, nadat het de stukken voor de
raadsleden ter inzage heeft gelegd, voorstellen de thans aan de orde zijnde brief voor kennisgeving aan
te nemen
Mevrouw Vlietstra: Ik heb het idee dat er een vergissing in het spel is. De voorzitter spreekt over
een tweetrapsraket en over het feit dat de uitnodiging om de boom te planten gericht is aan het college.
Ik heb vanmiddag in de Leeskamer de brief van 29 april 1983 van het Leeuwarder Vredes Overleg nog
eens gelezen. Deze brief is duidelijk gericht aan het college en aan de raad. Het is dus voor de hand
liggend dat de brief de normale procedure volgt. Ik wil mijn verzoek herhalen om de brief van 29 april
5
1983 van het Leeuwarder Vredes Overleg alsnog in de Commissie voor Bestuurlijke Aangelegenheden aan
de orde te stellen en daarmee vervolgens in de volgende raadsvergadering terug te komen.
Mevrouw Van der Werf: Ik wil eerst graag weten of de brief al dan niet in de Commissie voor Be
stuurlijke Aangelegenheden aan de orde komt. Zo nee, dan wil ik graag op de inhoud van de brief in
gaan. Zo ja, dan ga ik er mee akkoord dat de brief eerst in de commissie wordt behandeld. Ik neem
overigens aan dat de voorzitter nog steeds over het ordevraagstuk discussieert en niet over de brief zelf.
De Voorzitter: Mevrouw Vlietstra zegt dat de nu aan de orde zijnde brief in tweede instantie is ge
richt aan het college en aan de raad. Dat is juist, maar deze brief borduurt voort op eerdere correspon
dentie die met het college is gevoerd en die derhalve door het college is afgedaan. De mede-adresse
ring aan de raad is kennelijk van de zijde van het Leeuwarder Vredes Overleg gezien als een ter ken
nisneming brengen van de brief aan de raad. De raad heeft daarop ook gereageerd door te vragen naar
de wijze waarop het college zijn correspondentie heeft afgedaan. Daarmee is de zaak rond. Het staat
de raad vrij om te verlangen dat de brief van 29 april 1983 van het Leeuwarder Vredes Overleg alsnog
in de Commissie voor Bestuurlijke Aangelegenheden wordt behandeld. Ik heb echter de indruk dat er
voor wat het college betreft weinig nieuws te berde te brengen is. De raad kan natuurlijk zeggen dat hij
vindt dat het college het allemaal heel slecht heeft gedaan en dat er een andere beslissing voor in de
piaats moet worden gesteld. Het is heel legitiem om zo iets te doen. Het college heeft de hele zaak,
ook voor wat betreft de correspondentie, tot het eind toe afgehandeld. De raad heeft van het een en
ander kennis kunnen nemen. Naar onze mening rest er op het ogenblik niets anders dan de brief voor
kennisgeving aan te nemen. Ik zou graag een uitspraak van de raad willen hebben, tenzij er andere
voorstellen worden ingebracht, over het voorstel van het college om de stukken thans voor kennisgeving
aan te nemen omdat het gaat om een afgehandelde correspondentie.
Mevrouw Van der WerfHet wordt mij een beetje duister waar het nu precies over gaat, maar mis
schien kan de voorzitter mij daarbij helpen. Ik begrijp dat de voorzitter vasthoudt aan het standpunt dat
de brief van 29 april 1983 van het Leeuwarder Vredes Overleg op de mededel ingenl ijst blijft staan en
aan het daarbij behorende preadvies van het college. Bovendien zegt de voorzitter dat hij punt K van
de mededelingen niet terug wil nemen om het vervolgens in de Commissie voor Bestuurlijke Aangelegen
heden aan de orde te stellen. Als dat klopt dan wil ik graag op de inhoud van de brief ingaan en een
ander voorstel aan de raad voorleggen met betrekking tot de afdoening van deze correspondentie.
De Voorzitter: Mevrouw Van der Werf heeft de vrijheid om een concreet voorstel te doen. Aan de
orde is de afdoening zoals die door het college heeft plaatsgevonden binnen het raam van zijn eigen be
voegdheid. Wij kunnen daarvan zeggen dat wij dat mooi of lelijk vinden. In ieder geval gaat het om
een gedane zaak en ten aanzien daarvan kan alleen maar besloten worden om de brief voor kennisgeving
aan te nemen. Als men van mening is dat het college het helemaal verkeerd heeft gedaan, dan is men er
vrij in om daarover een uitspraak van de raad te vragen.
Mevrouw Van der WerfIk wil graag een uitspraak van de raad over het alsnog aanvaarden van de
schenking. De brief van 29 april 1983 van het Leeuwarder Vredes Overleg is gestuurd aan de raad. In
deze brief wordt een schenking gedaan aan de raad. Als het college, vooruitlopend op de discussie in
de raad, de brief al heeft beantwoord dan is dat niet correct. Er ligt nog steeds een brief aan de raad
waarin gezegd wordt dat men ons iets wil schenken en gevraagd wordt of wij dat willen aanvaarden. Ik
wil die schenking aanvaarden en daarvoor heb ik een motie gemaakt.
Mevrouw Vlietstra: Daaraan voorafgaand zou ik het voorstel dat ik gedaan heb - ik heb begrepen
dat de voorzitter dat voorstel niet over wil nemen - in een voorstel van orde willen vervatten en de raad
vragen om dat te steunen zodat deze zaak alsnog in de Commissie voor Bestuurlijke Aangelegenheden
aan de orde kan worden gesteld.
De Voorzitter: Ik constateer dat hiermee de discussie over het afdoeningsvoorstel een eindfase heeft
bereikt. Aan de orde is nu de vraag of er een ordevoorstel c.q. een motie zal worden ingediend.
De heer Pruiksma: Mede gelet op hetgeen in tweede instantie over punt K van de mededelingen is
verhandeld, stel ik er prijs op te verklaren dat aan het eind van de behandeling van dit punt in de raad
zal blijken dat mijn fractie het volstrekt eens is met het ingenomen standpunt van het college.