16 De heer De Vries (weth.): Ik heb er niets meer aan toe te voegen, mijnheer de voorzitter, dergelij ke dingen horen voorkomen te worden. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. Punten 23 en 24 (bijlagen nrs. 279 en 278). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w. Punt 25 (bijlage nr. 301). De Voorzitter: Dit punt luidt: Wijzigen Verordening studiefaciliteiten. De hear Jansma: It is gewoonte dat yn it riedsbrief oanjun wurdt wat der by in wiziging fan in oar- dering ütsteld wurdt en wêrom. Dat is hjir net bard wannear't it giet oer artikel I under g. Der stiet: "Artikel 11 wordt gelezen als volgt: Ter voorbereiding op een studie of een afgerond deel daarvan af sluitend examen, kan aan de ambtenaar verlof worden verleend tot een maximum van vijf halve werkda gen per gehele studie." Us fraksje is op in oantal wizen benadere wurden troch amtners dy't untdutsen hienen dat de wiziging fan dit artikel 11 foar harren nochal wat neidielen oplevere, as men dat ferlike mei de eardere tekst. Yn de Kommisje foar Organisearre Oerlis is dit punt net oan 'e oarder kommen. Nei myn betinken - ik haw by in pear kbmmisjeleden hjir ek noch efkes nei ynformearre - is der gewoan gjin oandacht oan skonken, om't der yn it riedsbrief net op attendearre wurden is. Ik haw by it besjen fan de stikken yn de Leskeamer untdutsen wat de foarige tekst wie en hoe't dy no is. It ferskil is mar lyts. Wêr't it om giet is it folgjende. De ynterpretaasje fan itjinge yn dizze wiziging under dit artikel stiet is sa dat immen, dy't in studzje folget dy't frij lang duorret - as foarbyld neam ik de oplieding fan in hegere bestjoersamtner, dêr't in jier as fiif mei hinne giet -, net mear as fiif heale wurkdagen frij krije kin om him ta te rieden op it eksamen, wylst in oarenien dy't bygelyks in studzje folget fan twa of trije jier ek fiif heale wurkdagen kriget. Men soe ek sizze kinne dat, as it om in studzje giet dy't lang duorret, per underdiel dêr't eksamen foar dien wurde moat dizze selde fasiliteiten jun wurde; der docht dan ut bliken dat men foar in studzje dy't lang duorret mear frije dagen krije kin as foar in studzje dy't mar in pear jier duorret. No't dit punt net yn de Kommisje foar Organisearre Oerlis besprutsen is om't men nei myn betinken op dat stuit net yn 'e gaten hie dat it hjirom gie, soe ik foarstelle wolle dizze kwestje dochs noch yn dy kommisje te besprekken en op dit momint as ried gjin beslOt te nimmen oer ar tikel I sub g. Ik haw der in moasje foar makke, dy't ik graach efkes foarlêze wol. "De ried fan de gemeente Ljouwert, yn gearkomste byien op 22 augustus 1983, behanneljend oanheakke nr. 301 "Wijzigen Verordening studiefaciliteiten", fersiket it kolleezje fan b. en w. artikel I under g fan it beslut ut te stellen oan't in diskusje yn de Kommisje foar Organisearre Oerlis plak fun hat." De moasje is mei-undertekene troch üs fraksjefoarsitter, de hear Pruiksma. De Voorzitter: De motie is voldoende ondersteund en maakt deel uit van de beraadslagingen. Mevrouw Van Dijk—van Terwisga: Met de wijziging van de Verordening studiefaciliteiten, om daar mee belemmeringen voor het invoeren van deeltijdarbeid zo veel mogelijk weg te nemen, kunnen wij het ten dele eens zijn. Een van de doelen, blijkend uit de circulaire van het Centraal Orgaan, is be perking van de kosten voortvloeiende uit de Verordening studiefaciliteiten. Een ander doel is: verho ging van het opleidingsniveau zodat dienstverlening aan de burger op hoog peil kan (blijven) staan. Het gemeentelijk belang moet dus vooral door de studie worden gediend. Met deze twee uitgangspunten kunnen wij instemmen. Bevordering van de aanvullende studies willen wij dan ook graag bepleiten. Met de uitbreiding van de volledige studiekostenvergoeding voor ambtenaren met een weektaak tot de grens van 32 uren, zoals het college oorspronkelijk voorstelde, kunnen wij instemmen. Hierdoor wor den geen belemmeringen voor het invoeren van deeltijdarbeid tot ongeveer 32 uur opgeworpen. Wij vin den echter dat een volledige vergoeding bij een nog kleinere omvang van de functie in strijd komt met het doel "beperking van kosten" en met het doel "betere dienstverlening en gemeentelijk belang", om dat de ambtenaar met een heel kleine functie minder bijdraagt in het gemeentelijke werk. Voor die deeltijdfuncties zouden wij dan ook een verlaging van de studiekostenvergoeding evenredig ten opzichte van 32 uur willen toepassen. Wij hebben daarvoor een motie gemaakt, die als volgt luidt: 17 "De raad van de gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 22 augus tus 1983, overwegende dat een benedengrens van 32 uur voor volledige studiekosten vergoeding billijk is en beperking van kosten en goed opleidingsniveau vol doende bevordert, besluit artikel 7 van de Verordening studiefaciliteiten in die zin te wijzigen dat ambtenaren met een weektaak van 32 tot 40 uren recht hebben op een vol ledige studiekostenvergoeding, dat ambtenaren met een weektaak van minder uren dan 32 recht hebben op een studiekostenvergoeding die in evenredigheid van het aantal uren ten op zichte van 32 wordt verlaagd." De motie is mede-ondertekend door de heer De Beer. Ik wil deze motie graag indienen omdat men deze visie destijds in het overleg van de personeelsorganisaties ondersteunde. De Voorzitter: Ook deze motie heeft voldoende ondersteuning en maakt deel uit van de beraadsla gingen. De heer Kessler (weth.): Er zijn twee moties ingediend. In de motie die de heer Jansma heeft inge diend wordt verzocht alsnog punt g in de Commissie voor Georganiseerd Overleg te brengen. Het lijkt mij goed de geschiedenis omtrent dit punt naar voren te brengen. In de oude verordening stond een pas sage die eindigde op "per studie". Men gebruikte dus niet het begrip "gehele studie". De oorspronkelij ke verordening had echter dezelfde intentie als de aan de orde zijnde wijziging; het ging daarbij dus ook om "gehele studie". In de loop der tijd zijn daaraan echter in bepaalde dienstonderdelen verschil lende interpretaties gegeven. Binnen enkele dienstonderdelen is het gebruikelijk geweest om het begrip "per studie" in feite te vertalen in "per studie-onderdeel". Met andere woorden, iemand die drie of vijf jaar studeerde kreeg niet één keer vijf halve dagen vrij, maar kon die dagen een aantal keren achterel kaar krijgen. Deze onduidelijkheid heeft ook in een aantal andere gemeenten gespeeld, met als gevolg dat in het Centraal Orgaan een aanbeveling is gedaan ten aanzien van de studiefaciliteiten. Men heeft wat dit onderdeel betreft gezegd hierin volstrekt duidelijk te zijn en het begrip "gehele studie" te ge bruiken. Dat begrip sluit aan bij de oude verordening die wij hadden, in ieder geval bij de intentie daarvan. Vervolgens zijn de aanbevelingen naar de gemeenten gestuurd. Daarvan zijn enkele geamen deerd - ze zijn in de stukken ook vermeld -, maar de aanbeveling waar het nu om gaat is niet geamen deerd. Met andere woorden, wij hebben de aanbeveling van het Centraal Orgaan letterlijk overgeno men. Dat hebben wij gedaan omdat een en ander in overeenstemming was met de intentie van de oor spronkelijke verordening. Toen het collegevoorstel in de Commissie voor Georganiseerd Overleg aan de orde kwam, was er gelegenheid voor alle vakbondsvertegenwoordigers om dit punt in te brengen. Dat is niet gebeurd, reden waarom het college hierop verder niet is ingegaan in de raadsbrief. Het leek ons eigenlijk niets meer dan een kleine verduidelijking ten opzichte van de oude verordening. Dit zijn in grote lijnen de redenen waarom wij in de raadsbrief verder niet op dit punt zijn ingegaan en waarom wij ook de motie ontraden. Dan de motie die door mevrouw Van Dijk is ingediend met betrekking tot de problematiek over de vraag of mensen die in deeltijd werken, met name mensen die minder dan 32 uur werken, toch voor de gehele studiekostenvergoeding in aanmerking dienen te komen. Het oorspronkelijke standpunt van het college was in overeenstemming met hetgeen door mevrouw Van Dijk naar voren is gebracht. Mede naar aanleiding van het advies van de Commissie voor Emancipatie-aangelegenheden zijn wij daarvan na am pele overwegingen afgestapt en hebben wij voor een wat meer principiële benadering gekozen. Wij hebben als volgt geredeneerd. Het werk in deeltijd wordt op dit moment toch al door heel veel externe omstandigheden, waarop wij als gemeente niet zo veel invloed hebben, in negatieve zin beïnvloed - ik denk bijvoorbeeld aan de pensioenpremies en dergelijke -, laten wij voorzover wij daarop als gemeente enige invloed kunnen uitoefenen ons beleid principieel zo veel mogelijk afstemmen op het zo toeganke lijk mogelijk maken van het werken in deeltijd. Dat is het eerste en meest belangrijke argument. Het tweede argument - in feite een soort afgeleide van het eerste argument - is dat wij verwachten dat het aantal mensen voor wie een en ander op zal gaan niet groot is en het verschil dat zal ontstaan tussen de studiekostenregeling zoals wij die hier geïntroduceerd hebben en de studiekostenregeling volgens de op vattingen van mevrouw Van Dijk financieel slechts betrekkelijk klein zal zijn. Dat was mede aanleiding om, in overeenstemming met de verlangens en de opvattingen die in de Commissie voor Emancipatie aangelegenheden naar voren zijn gebracht, het advies van die commissie te volgen. In die zin wijzen wij ook de motie van mevrouw Van Dijk af.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1983 | | pagina 9