26
Een andere vraag van mevrouw De Jong gaat over de huisvesting. De verwachting is dat de 13 men
sen met wat inschikken, passen en meten nog binnen het bestaande gebouw gehuisvest kunnen worden.
De vraag in hoeverre dat het geval zal zijn met de volgende 13 mensen hangt af van de wijzigingen die
op het terrein van de sociale uitkeringen op stapel staan. Wij willen deze wijzigingen en de discussie
daaromheen afwachten voordat wij een bepaalde oplossing kiezen. Het kan namelijk zijn dat de GSD
meer werk krijgt dan ze nu heeft, maar het kan ook zijn dat de GSD door de wijzigingen in het hele so
ciale verzekeringsstelsel wat minder werk te doen krijgt. De ontwikkelingen zijn wat dat betreft nog
onbekend. Voordat wij definitief gaan nadenken over wat er wat betreft de huisvesting van de GSD op
langere termijn moet gebeuren, willen wij eerst deze ontwikkelingen afwachten en daar wat meer zicht
op krijgen.
Mevrouw Van der Werf: Ik wil even kort reageren op de opmerking van de wethouder dat het toch
wel opvallend is dat de fracties die niet vertegenwoordigd zijn in de Commissie voor de Gemeentelijke
Sociale Dienst hier nu juist het woord verlangen. Op dit moment en in deze tijd zijn er allerlei ontwik
kelingen aan de gang bij de GSD: de personeelsformatie moet voortdurend worden uitgebreid, er worden
prioriteiten gesteld, er worden onderzoeken gedaan, enz. Voor de kleinere fracties bestaat alleen de
mogelijkheid om daarover binnen de afdelingsvergadering of wanneer een dergelijk punt in de raad aan
de orde is te discussiëren. Ik vind dat toch wel een heel vervelende zaak. Het college zal zelf ook wel
begrijpen dat er op die manier beslist niet voldoende recht gedaan kan worden aan zo'n discussie. Wat
mij betreft gaan wij dit punt opnieuw bekijken en ik wil het college dan ook voorstellen om de samen
stelling van de Commissie voor de Gemeentelijke Sociale Dienst nog eens in de Commissie voor Bestuur
lijke Aangelegenheden aan de orde te stellen. Wij kunnen daardoor discussies zoals die nu hier op grond
van onvoldoende informatie bij de kleinere fracties plaatsvinden vermijden. Wij kunnen die dan verleg
gen naar de betreffende commissievergadering.
De heer Kessler (weth.): Wat het laatste punt betreft heb ik er op zich geen moeite mee - ik weet
niet hoe de overige collegeleden hierover denken - om nog eens een keer in de Commissie voor Bestuur
lijke Aangelegenheden te bespreken of er een uitbreiding van het aantal leden van de Commissie voor
de Gemeentelijke Sociale Dienst moet plaatsvinden. Ik weet natuurlijk niet welke afspraken er wat dat
betreft in het verleden zijn gemaakt.
De Voorzitter: Het is altijd mogelijk om die vraag bij de rondvraag aan de orde te stellen. Ik breng
dan nu het voorstel van b. en w. in stemming.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Punt 27 (bijlage nr. 322).
De Voorzitter: Aan de orde is thans: Preadvies inzake de brief van de Frysk Nasjonale Partij van 21
juni 1983 met betrekking tot het wijzigen van de gemeentenaam Leeuwarden in Ljouwert.
De heer Buurman: Objectieve waarneming gebiedt te constateren dat de stad Leeuwarden niet
friestalig is. Met alle waardering voor de mooie Friese taal is een beetje nuchterheid hier wel op zijn
plaats. Geen Friese apartheidspolitiek alstublieft! Ik sluit mij dus aan bij het preadvies, maar toch wil
ik nog een enkele opmerking maken. De FNP heeft haar verzoek geheel in het kader van de gemeente
lijke herindeling gedaan, zodat afwijzing alleen al op formele gronden voor de hand ligt. Wanneer de
FNP haar suggestie los van de gemeentelijke herindeling had gedaan en hier een in behandeling te ne
men motie of raadsvoorstel ter tafel zou liggen en aangenomen zou worden om de naam van de stad
Leeuwarden te veranderen, dan moet ik u zeggen dat jurisprudentie uitwijst dat de gemeente wel dege
lijk tot wijziging van die naam gerechtigd is. Ik hoef alleen maar te herinneren aan de naamswijziging
van de stad Staveren in Stavoren, een volkomen legale zaak. Naar mijn oordeel had de FNP het een
beetje handiger moeten inpikken. Ook dan zou naamswijziging niet voor de hand liggen, maar dat is
heel andere koek
De Voorzitter: Ik kan heel kort zijn, want ik begrijp dat de heer Buurman de formulering van het
preadvies onderschrijft. Er is een formeel beletsel wanneer verwezen wordt naar de herindelingswet.
Daarenboven heeft het college aangegeven dat er geen voorstellen dezerzijds te verwachten zijn, ook
al zou het mogelijk zijn om tot naamswijziging over te gaan. Ik begrijp dat de heer Buurman zich daar
bij aansluit.
27
Besloten wordt overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Punt 28 (bijlage nr. 323).
De Voorzitter: Dit punt luidt: Brief van 28 april 1983 van het Frysk Anti-Faksisme Komitee, waar
bij wordt aangeboden de notitie Naar een gemeentelijk anti-fascisme beleid.
Mevrouw Brandenburg—Sjoerdsma: Het FAFK heeft een notitie aan alle Friese gemeenten gezonden
en daarin uiteengezet wat naar zijn mening het beleid moet zijn van de gemeenten ter bestrijding van
opkomende fascistische tendensen. Men geeft beleidsterreinen aan waar dit beleid gestalte zou kunnen
krijgen. Men heeft zich niet verplicht gevoeld na te gaan of de gemeenten al voor een deel of geheel
zo'n beleid voeren. In de raadsbrief is kort en duidelijk uiteengezet waar onze gemeente reeds mee be
zig is en op welke terreinen nog beleid in voorbereiding is. Wij delen de mening dat gestalte geven aan
dit beleid binnen algemene beleidskaders de voorkeur verdient boven de benadering vanuit de specifieke
invalshoek van het anti-fascismeAan onderwerpen als discriminatie, jeugdwerkloosheid, minderheden
beleid en politie wordt en werd aandacht gegeven in de bestaande commissies. Dit als reactie op de
brief van het FAFK die werd uitgereikt in de Commissie voor Bestuurlijke Aangelegenheden.
Niet in de notitie maar wel in de brief die wij hebben gekregen wordt ook de mening gevraagd van
de raad over de vorm waarin jaarlijks op 4 mei de dodenherdenking plaatsvindt. Het FAFK is van mening
dat aan de huidige vorm, die volgens het comité "een stilstaan bij" inhoudt, ook een waarschuwing
moet worden toegevoegd tegen mogelijk opkomend fascisme. In het comité Herdenking gevallenen parti
ciperen de vereniging Expoge, ex-politieke gevangenen, de vereniging 1940-1945, is de gemeente ver
tegenwoordigd door de burgemeester, terwijl daarin ook enkele burgers zitting hebben, zo heb ik mij
laten voorlichten. In de brief wordt ook gevraagd of de raad vindt dat het FAFK in het comité Herden
king gevallenen moet worden opgenomen. Het enige wat de raad onzes inziens kan doen is de burge
meester, die namens de gemeente in het comité zit, vragen het comité voor te stellen een gesprek met
het FAFK te arrangeren om te bekijken hoe beider activiteiten op elkaar kunnen worden afgestemd, zo
dat deze elkaar ondersteunen en wordt voorkomen dat een gevoelsmatige scheiding der geesten optreedt.
Mevrouw Van der Werf: Het FAFK stelt in zijn notitie dat het toenemend aantal uitingen van discri
minatie de gemeentelijke overheden voor de vraag stelt welke rol zij kunnen en moeten spelen in de
voorkoming en bestrijding hiervan. Het comité stelt zich daarbij op het standpunt dat er naast de uit de
maatschappij opkomende tegenkrachten ook voor de overheid een taak is om van haar kant een actieve
bijdcage te leveren tegen tendensen die discriminatie in vele uitingsvormen, racisme, anti-semitisme en
seksisme, weer grond onder de voeten verschaft. Wij zijn het met dat standpunt eens. Denkbeelden en
uitingsvormen die gebaseerd zijn op het benadrukken van de fundamentele ongelijkheid van verschillen
de rassen, seksen en bevolkingsgroepen zijn onzes inziens pertinent in tegenspraak met de basisprincipes
van de parlementaire democratie en alleen al om die reden behoort het tot de verantwoordelijkheid van
een gekozen parlementair orgaan als de gemeenteraad om dergelijke denkbeelden en uitingsvormen
daarvan mee te bestrijden en te voorkomen. Als wij dan ook nog kijken naar de factoren die er in com
binatie toe hebben geleid dat de uitingen van intolerantie en discriminatie de afgelopen jaren in aantal
zijn toegenomen en van karakter zijn veranderd, dan zitten wij al helemaal op het terrein van de ge
meentepolitiek. Ik wil een paar van die factoren noemen. De laatste tien jaren is het aantal mensen met
een ander uiterlijk en/of cultuurpatroon en gewoonten dan de doorsnee hier geboren Nederlander sterk
toegenomen. Op zich mag dat natuurlijk helemaal niet leiden tot een toenemende discriminatie, maar
gebleken is dat de kans op spanningen er door toeneemt, zeker ook in situaties waarin mensen door wei
nig leefruimte of slechte kwaliteit woningen sterk met elkaar geconfronteerd worden. Daar komt nog bij
de verslechterde economische positie met als gevolg een steeds groter wordende groep van mensen met
weinig perspectief, toenemende gevoelens van onmacht en onlust, een situatie waarin men eerder ge
neigd is naar zondebokken te zoeken en schijnoplossingen, schijnzekerheden en eenvoudige leuzen ge
makkelijker ingang vinden dan in een situatie waarin alles voor de wind gaat. Daarmee zitten wij mid
den in de beleidsterreinen van gemeentepolitiek: huisvestingsbeleid, werkgelegenheidspolitiek, onder
wijs, voorlichting, politie. Het zijn de terreinen waarop door middel van een gericht beleid de maat
schappelijke voedingsbodem voor toenemende discriminatie aangepakt kan worden, waarop door grote
oplettendheid en maximale inzet alle uitingsvormen van discriminatie bestreden kunnen worden - ik
denk dan met name aan het politiebeleid - of waarop de gemeentelijke overheid bij voortduring er ge
tuigenis van kan afleggen dat het haar ernst is met de bestrijding van dergelijke opvattingen en uitin
gen, waarbij ik met name aan het voorlichtingsbeleid denk.
Op zich zijn wij het eens met de benadering van het college zoals die in de raadsbrief wordt ge-