30 vol zijn als werkelijk nadenken daarvan deel uitmaakt en dan met name met het oog gericht op de toe komst. In een ander voorbeeld en in ander verband heb ik namens mijn fractie de woorden van Heinrich Böll geciteerd, die ooit schreef dat wij deze wereld niet hebben geërfd van onze ouders, maar hebben geleend van onze kinderen. Als men die uitspraak van Böll aanvaardt als een soort van ethische realiteit zou ik bijna willen zeggen - ik realiseer mij dat daarover verschillend kan worden gedacht -, dan bete kent dat dat herdenken meer is dan het leggen van een krans en het herinneren in vrije dankbaarheid. Het betekent tevens dat waarschuwen voor herhaling als een afgeleide functie van herdenken niet ex clusief is voorbehouden aan het Frysk Anti-Faksisme Komitee of aan een andere zichzelf representatief achtende groepering. Om die reden onderschrijven wij het standpunt van het college volledig. Uit het voorgaande vloeit dan tevens voort dat mijn fractie aan de suggestie van de PvdA, gesteund door PAL, geen behoefte heeft, omdat naar ons inzicht ook het Frysk Anti-Faksisme Komitee zich in het herden kingscomité vertegenwoordigd mag achten. De Voorzitter: Ik zal trachten in te gaan op de gemaakte opmerkingen. Ik plaats een paar opmer kingen vooraf. Iedere vorm van discriminatie van welke bevolkingsgroep dan ook vinden wij volstrekt verwerpelijk, daar hebben wij geen goed woord voor over. Wij kunnen daarbij hele optelsommen maken, maar het woord "discriminatie" is een woord dat een relatie aangeeft van mensen onder elkaar, waar over wij alleen maar met afschuw kunnen praten. Nu komen uit onze samenleving op verschillende ma nieren signalen die zouden kunnen duiden op een stuk onverdraagzaamheid, op discriminatoir gedrag, op het zich op een onbehoorlijke manier afzetten tegen andere mensen, minderheden. Die uitingen kan men in grote lijnen onderscheiden in het zich presenteren op een wat anonieme wijze - het schrijven op muren, het maken van opschriften, het zich misdragen tijdens grote bijeenkomsten enz. -, terwijl er daarnaast signalen zijn van meer georganiseerde aard. Die signalen kunnen worden geplaatst, die kun nen worden getraceerd, die kunnen ook worden aangeduid. Met betrekking tot de laatste vorm zijn er in de Nederlandse samenleving beperkte mogelijkheden - dat staat ook in het preadvies -, omdat wij in een democratie als de onze nu eenmaal te maken hebben met enkele uitgangspunten die wij als een groot goed ervaren: de vrijheid van vergaderen, de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid om door woord en geschrift te vertellen hoe over allerlei zaken wordt gedacht. Achteraf is er dan de mogelijke correctie door middel van de strafwet. Wanneer een en ander in georganiseerd verband gebeurt is het beter mogelijk om dat laatste middel te hanteren dan wanneer het langs de weg van de anonimiteit, de geniepigheid of de achterbaksheid plaatsvindt. In het laatste geval zijn wij afhankelijk,van de meldin gen en de informatie die bij ons binnenkomen. Ik denk dat ik hiermee in grote lijnen de beperkte moge lijkheden die er zijn om op te treden heb aangegeven. Niettemin is het zo dat wij moeten optreden, wanneer er signalen zijn en wanneer er aangrijpingspunten zijn waartegen men dat kan doen. Wij zuLen elkaar er bij herhaling op moeten wijzen dat in onze samenleving een gedrag, gericht op racisme, op onverdraagzaamheid of op verkettering van elkaar niet te accepteren is. Met betrekking tot de notitie Naar een gemeentelijk anti-fascisme beleid hebben wij er voor geko zen een en ander langs de weg van de algemene beleidskaders te benaderen; ik heb tot mijn vreugde gemerkt dat de raad daarmee instemt. Wij menen dat het juist is om het ons afzetten tegen gedrag als waarover ik het net had zoveel mogelijk in de algemene beleidskaders onder te brengen, voor zover dat althans op de weg van een gemeentebestuur ligt. Wij kiezen daarvoor boven het in een apart kader plaatsen van een eigen gemeentelijk beleid gericht op anti-fascisme. Zo wordt het in de notitie ge noemd, maar mijns inziens geven woorden als discriminatie, onverdraagzaamheid en wat dies meer zij nog beter aan wat eigenlijk bedoeld wordt. Het feit dat wij kiezen voor die algemene beleidskaders heeft tot gevolg dat wij een aantal hoofdgroepen van aandachtsvelden hebben genoemd, zonder daarbij naar een uitputtende volledigheid te streven. Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat het college in stemt met de conclusie van het Frysk Anti-Faksisme Komitee, maar dat zou een onjuiste interpretatie van de bedoeling van het college zijn. Met betrekking tot het onderwijs zal wethouder De Vries een enkele opmerking maken. Ik wil wel zeggen dat naar ons gevoelen een grote mate van terughoudendheid bij een overheid op zijn plaats is, zelfs op een gevoelig punt als dit, omdat men gemakkelijk uitglijdt naar de sfeer van overheidsindoctri- natie en ik denk dat wij daarmee in een sfeer terechtkomen die wezensvreemd is aan de vrijheid van on derwijs zoals wij die in Nederland altijd hoog hebben gehouden. Er is nog iets anders. Wij menen na melijk dat binnen de algemene beleidskaders genoegzaam aandacht is en zal worden geschonken aan het tegengaan van discriminatie. Wij hebben de stellige indruk dat ook binnen het onderwijs door de onder wijsgevenden actualiteiten als een nationale herdenking en het feit dat wij in Nederland bezig zijn toe te groeien naar een multi-culturele maar ook multi-raciale samenleving worden aangegrepen. Dat laat ste is een groeiproces dat twee kanten uitgaat, het zegt iets in de richting van de minderheden, ook de culturele minderheden in onze samenleving, het zegt ook iets in de richting van de Nederlandse samen 31 leving. In een leerproces zullen wij met elkaar moeten proberen de verdraagzaamheid op te brengen, zicht op elkaar te houden en elkaar de ruimte te geven. Wij moeten er van uitgaan dat het een proces zal zijn van een uitermate lange adem. Het is duidelijk dat een voortdurende oplettendheid op dit terrein geboden is; mevrouw Van der Werf heeft daar ook over gesproken. In de zojuist door mij gegeven benadering is mijns inziens ook de vraagstelling onder te brengen die door enkelen uwer is geformuleerd. Niettemin moet steeds worden af gewogen hoe op de meest verstandige manier kan worden ingespeeld op situaties die zich voordoen. Die situaties zijn steeds wisselend - ook van karakter - en het is niet altijd zo dat een en ander voortvloeit uit een intentie die per definitie verwerpelijk is, er kan ook een stuk baldadigheid in liggen. Ik denk dat in dat verband een grote mate van terughoudendheid is geboden en dat niet al te gauw het middel van voorlichting te baat moet worden genomen. Door op iets de aandacht te vestigen kan men immers meer uitdagend en uitlokkend bezig zijn dan afwerend en bestrijdend. Ik geloof daarom dat steeds ge zocht moet worden naar de beste invalshoek om stelling te nemen tegen verschijnselen zoals ze zich voordoen Er is door alle sprekers gesproken over 4 mei. Ik moet u wijzen op het feit dat 4 mei vanaf 1945 het karakter heeft gehad van een nationaal herdenken. Het is niet toevallig dat er door de jaren heen steeds gesproken wordt over de "dodenherdenking". Het is niet zo dat een lokaal initiatief daarbij de basis is geweest, het waren steeds de op landelijk niveau gemaakte afspraken, die vervolgens naar de gemeen ten werden toegestuurd, die richtinggevend zijn geweest voor de manier waarop de nationale herdenking werd georganiseerd. Vanaf 1945 worden daarvoor ieder jaar door de ministerraad de richtlijnen vastge steld, waarmee wordt aangegeven dat het om een nationaal gebeuren gaat. Deze richtlijnen zijn vanaf 1945 vrijwel gelijkluidend geweest. In de voor 1983 geldende richtlijnen staat: "De herdenkingsbijeen komsten zijn tevens een appel op ieders individuele verantwoordelijkheid in de huidige maatschappij ten aanzien van onderdrukking, racisme en onverdraagzaamheid." Verder staat er: "De weg naar de plaats der plechtigheid zal te voet en in volkomen stilzwijgen worden afgelegd. Vlaggen, vaandels, alsmede uiterlijke tekenen van politieke dan wel persoonlijke overtuiging zullen niet worden meegevoerd. Toe spraken zullen bij voorkeur niet worden gehouden." Dat is de sfeer geweest waarin het op basis van een stuk gezamenlijk beleven vanaf mei 1945 mogelijk was om mensen van de meest uiteenlopende levens- en wereldbeschouwelijke politieke richting bij elkaar te brengen bij de nationale herdenking. Dat heeft onverlet gelaten, dat - ik citeer opnieuw de richtlijnen -: "In aansluiting aan en in overeenstemming met bovenstaand programma zullen in de kerken of in andere gebouwen herdenkingsbijeenkomsten wor den gehouden." Het is goed te proberen die lijn vast te houden, namelijk de grote mate van eensge zindheid die er door de jaren heen is geweest rondom de nationale herdenking op 4 mei 'savonds om 8 uur en het in aansluiting daarop organiseren van bijeenkomsten waarin een ieder op zijn eigen wijze de zin van de 4e mei kan benaderen. In de Leeuwarder situatie is de organisatie in handen van een comité, inmiddels een stichting naar mij is verzekerd. Ik heb er persoonlijk geen moeite mee om ook in deze nieuwe zetting, waarin ik nog een plaats zal moeten innemen, het gesprek opnieuw voort te zetten en op gang te brengen. Naar mij is gebleken zijn er ook al eens gesprekken gevoerd. Er ligt aan mijn adres ook een verzoek van het Frysk Anti-Faksisme Komitee voor een kennismakingsgesprek. In een eerdere fase heb ik gezegd dat ik na de vakantie graag bereid ben dat gesprek aan te gaan. Een en ander lijkt mij zinvol, mits het er niet toe leidt dat uitgerekend rondom de 4e mei een scheiding der geesten plaatsvindt, want daarvoor heeft de herdenking een veel te vaste en nadrukkelijke plaats in de Neder landse samenleving verworven. Met deze woorden wil ik in eerste instantie volstaan. Wethouder De Vries zal hieraan nog een en kele opmerking toevoegen met betrekking tot het onderwijs. De heer De Vries (weth.): Mevrouw Van der Werf, de heer Buurman en de heer De Beer hebben op merkingen gemaakt ten aanzien van hun opvatting over het anti-fascisme in het onderwijs. Zij hebben zelf eigenlijk al aangegeven dat wij daarin als gemeentelijke overheid, als bevoegd gezag van de openbare school, een bijzondere verantwoordelijkheid hebben en zij hebben er voor gewaarschuwd dat wij daarbij een grote mate van terughoudendheid in acht hebben te nemen. Ik zou mij daar graag bij willen aansluiten. Daarnaast is het natuurlijk zo dat een onderwijsgevende, wanneer hij de opvoedings doelen in het onderwijs goed vertaalt, automatisch terechtkomt bij momenten waarbij het gaat om het scheppen van een sfeer van tolerantie en van verdraagzaamheid tussen de kinderen onderling. Hij zal dan de sfeer in de klas moeten toepassen op de samenleving en van daaruit in staat moeten zijn te waar schuwen voor datgene wat zich in de geschiedenis heeft afgespeeld rondom oorlog en verzet. Het zal mijns inziens voor een onderwijsgevende helemaal niet moeilijk zijn om aan te geven dat er in de perio de 1940-1945 verschrikkelijke dingen zijn gebeurd, dat wij er als samenleving voor moeten waken dat een dergelijke situatie nooit meer terugkomt en dat het daarvoor nodig is dat de mensen ten aanzien van

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1983 | | pagina 16