nu moeten constateren dat niet het model als zodanig ter discussie staat, maar veel meer het functione ren binnen het model. Daarmee is dan gelijk de projectorganisatie binnen de Dienst Stadsontwikkeling (DSO) aan de orde. Eveneens kan dan geconstateerd worden dat er in Leeuwarden sprake is van een engvorm tussen de ouderwetse verticaal hiërarchische structuur en, voor de projectorganisatie in de meest zuivere vorm, een meer horizontaal gerichte structuur. Deze mengvorm heeft naar onze mening geleid tot een aantal conflicten. Als exponent van de dualistische mengvorm die wij hier in Leeuwarden hebben kan eigenlijk de po sitie van de projectleider worden genoemd. De projectleider is namelijk verantwoordelijk voor het pro ces en ook voor het gezamenlijke product van het project- en contactgroepwerkHij is echter niet be voegd tot het afdwingen van compromissen en tot begeleiding van de uitvoering van onderdelen. Naar onze mening is er dan ook alle aanleiding om te kiezen voor een meer zuivere vorm van projectorgani satie. Daarom dient deze organisatievorm mede uitgangspunt te zijn bij het op dit moment aan de orde zijnde organisatie-onderzoek bij de DSO. Ten slotte wil ik nog een drietal praktische opmerkingen ma ken die betrekking hebben op concrete punten die door het OSO worden genoemd. In de eerste plaats wordt gesproken over het feit dat het wenselijk is dat er rechtstreekse contacten bestaan tussen derden, onder wie uiteraard ook de bewoners, met de DSO dan wel met het dagelijks be stuur van deze gemeente. Onze fractie is van mening dat dat wel degelijk mogelijk moet blijven. In dat verband hoef ik alleen maar te wijzen op het feit dat bewoners ook die directe lijn hebben, dus dat geldt ook voor anderen. Wel is het zo, en ik zou daar wel de nadruk op willen leggen, dat wij ervoor pleiten dat er geen besluitvorming mag plaatsvinden voordat de projectgroep en de contactgroep in de gelegenheid zijn geweest om te reageren op de eventuele inhoud van die contacten. In de tweede plaats is het de vraag of er aan de voorstellen van de bewonersorganisaties door der den dan wel door de projectgroepleden moet worden gewerkt. Wij vinden dat de projectgroepleden zich daar mee moeten belasten. Echter, dat kan niet onbeperkt. Met andere woorden, de door deze raad als randvoorwaarden aangegeven richtlijnen zullen zeker moeten worden gerespecteerd. Wel is het zo dat wij vinden dat, wanneer het gaat om algemene randvoorwaarden, zoals die bijvoorbeeld gesteld zijn bij het Structuurplan voor de binnenstad of bij het verkeerscirculatieplan - het blijkt wel dat er voor de projecten die in de afgelopen periode voor de verschillende plangebieden zijn uitgewerkt varianten mo gelijk zijn -, de opdracht moet zijn dat men die royaal interpreteert ten aanzien van initiatieven van bewoners Het laatste punt heeft betrekking op de uitvoering van de stadsvernieuwing. Wanneer er bewoners zijn die plotseling iets veranderd willen hebben of wanneer de uitvoering van het plan anders geschiedt dan aanvankelijk is afgesproken, dan dient naar onze mening de projectleider degene te zijn die die zaken coördineert. Omdat het vaak gaat om vrij kleine en schijnbaar ondergeschikte zaken, is de voor waarde wel dat de besluitvorming/de contacten ook snel tot keuzes leiden. Het moet niet zo zijn - ik heb het dan weer even over de positie van de projectleider - dat de projectleider bij de uitvoering in feite geen directe relatie meer heeft met de uitvoerende organisaties binnen de DSO. Ook wat dat be treft willen wij pleiten voor een zeer korte weg tussen degenen die opmerkingen hebben over de uitvoe ring en de uitvoerders zelf. De heer Dubbelboer: Na drie jaar is de Handleiding functioneren project- en contactgroepen ein delijk verschenen, hetgeen geen verwijt is maar slechts een constatering. Een groot gedeelte van deze drie jaar is namelijk heengegaan met het krijgen van reacties van bewonersorganisaties en met het ver volgens reageren van het college daarop. Van die mogelijkheid is uitgebreid gebruik gemaakt door de bewonersorganisaties het OSO en Wonen in de Binnenstad, die, zou je bijna zeggen, in een persoonlij ke unie naar buiten zijn getreden in één persoon. Als je de stukken leest van deze organisaties, dan moet je bijna gaan geloven dat er van het functioneren van de project- en contactgroepen in de stad weinig terecht is gekomen in de afgelopen jaren. Gelukkig zijn er daarnaast ook andere geluiden die het tegendeel beweren, wat de zaak dan enigszins in evenwicht brengt. Het OSO en, op persoonlijke titel, de heer Fentener van Vlissingen van Wonen in de Binnenstad hebben op een aantal zaken toch wel heel stevige kritiek geleverd. Een van de grootste bezwaren die door het OSO is aangevoerd is het hebben van contacten door personen, instellingen en bedrijven met het dagelijks bestuur van deze stad buiten het systeem van pro ject- en contactgroepen om. Ik kan mij gedeeltelijk wel vinden in de bezwaren die het OSO aandraagt. Aan de andere kant denk ik dat het OSO aan de realiteit van alle dag voorbijgaat als men zegt dat al les via het keurslijf van het project- en contactgroepensysteem moet. Ik kan mij zeer goed voorstellen dat een individuele ondernemer, een instelling of een privé-persoon een bepaald probleem eerst eens wil voorleggen aan een ambtenaar van de DSO of aan de desbetreffende wethouder, zonder daarmee eerst naar de project- en contactgroep te moeten gaan. Volgens mij is een gedeelte van de bezwaren 15 van het OSO weggenomen, omdat het college op dit moment zegt dat het begrip heeft voor de vraag van het OSO en van mening is dat, wanneer iemand bij het college komt en genoemde contacten er ge weest zijn, er een terugkoppeling moet plaatsvinden naar het systeem project- en contactgroepen. In de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening heb ik gezegd dat er sprake zou zijn van een con frontatie tussen hetgeen wenselijk is en hetgeen haalbaar is op dit moment. De uiteenzetting die de wethouder gegeven heeft in deze commissie en de opmerkingen die daar gemaakt zijn, hebben mij wel tot de conclusie gebracht dat wij met het vaststellen op dit moment van de Handleiding functioneren project- en contactgroepen een goede zaak nastreven. De VVD-fractie is van mening dat deze handlei ding best kan worden vastgesteld. Wij zullen in de komende jaren kritisch kijken naar het functioneren van de project- en contactgroepen. De heer Sijbesma: Het gaat hier om het vaststellen van de Handleiding functioneren project- en contactgroepen, die gebaseerd is op eerder gedane uitspraken van de raad. Het vaststellen van deze handleiding is voor onze fractie ook het enige punt dat hier aan de orde is. Wij hebben hierover uitvoe rig gediscussieerd in de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening, waarbij ook de reacties van het OSO en de bewonersorganisatie Wonen in de Binnenstad aan de orde zijn geweest. Wij kunnen ons een groot aantal kritiekpunten van het OSO wel voorstellen, in die zin dat wij een en ander kunnen inbrengen in het werk van alle dag binnen dit systeem. Onze fractie kan zich vinden in de handleiding zoals het college ons die heeft voorgelegd, in het commentaar dat het college geeft op de reacties en in het wijzigen van de handleiding op een tweetal punten De organisatie zoals die een paar jaar geleden door ons is vastgesteld is in zijn algemeenheid naar de mening van onze fractie goed werkbaar. Wij moeten ons uiteraard realiseren dat het hier om mensen werk gaat, dat er misverstanden kunnen ontstaan en dat er fouten kunnen worden gemaakt. In de discussie in de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening is ook het punt aan de orde geweest waarover de heer Timmermans gesproken heeft, namelijk of hier sprake is van een evaluatie en zo nee, of die er op korte termijn ook moet komen. Onze fractie vindt dat die evaluatie er niet moet komen, want wij gaan er vanuit dat die sowieso bij het reorganisatie-onderzoek bij de DSO meegenomen zal worden De heer Van der Wal: Deze handleiding zou een weergave zijn van de huidige praktijk, die stoelt op de evaluatie van de projectorganisatie en de discussie daaromheen in 1980. Wij waren het op princi piële punten met de conclusies van de evaluatienota, die door de meerderheid van de raad zijn overge nomen, niet eens. Het hoeft dan ook niemand te verbazen dat wij, en met ons kennelijk het OSO, op deze handleiding een groot aantal kritiekpunten hebben. Eigenlijk moet ik zeggen dat wij het in grote lijnen eens zijn met de kritiek van het OSO. Wij hebben ook persoonlijk die kritiek ervaren in allerlei contacten die wij in de buurten hebben. De Handleiding functioneren project- en contactgroepen begint niet zo gek. Met name voor de uit gangspunten van de handleiding valt veel te zeggen. In deze handleiding worden onderscheiden: een technisch proces of een verbouwproces, een sociaal proces of een opbouwproces en een besluitvormings proces. De verhoudingen tussen deze deelprocessen dienen dan ook gekenmerkt te worden door evenwicht. Hef uitgangspunt van de handleiding is dat het functioneren van de project- en contactgroepen dient te zijn gericht op het tijdig en intensief afstemmen van de verschillende deelprocessen op elkaar. Zo'n uitgangspunt is een mooi streven, maar men moet eens zien, zeker nu het proces na een jaar of drie na de evaluatienota weer aan de gang is, wat er van terecht is gekomen. Men hoeft daarvoor in feite al leen maar de conclusie van het OSO te lezen. Het OSO is natuurlijk niet zo maar iets, het is een ovei koepel end orgaan van alle wijkorganisaties in Leeuwarden dat zo langzamerhand erg veel deskun digheid en ervaring heeft opgebouwd binnen het stadsvernieuwingsproces en dus ook binnen het project en contactgroepensysteem. De conclusie van het OSO luidt: "De bewonersorganisaties concluderen dat er veel zal moeten veranderen in de taak en werkwijze van de project- en contactgroepen om te berei ken dat de deelprocessen werkelijk op elkaar worden afgestemd en dat de bewoners inspraak en invloed krijgen op de planontwikkeling. Dat de huidige praktijk hier ver vanaf staat bewijst alleen al het leeg lopen van diverse contactgroepen." Dat laatste is door de wethouder in de Commissie voor de Ruimtelij ke Ordening ook met zoveel woorden erkend. Het wordt steeds moeilijker om mensen te motiveren om in de contactgroepen mee te draaien omdat men het nut daarvan niet meer inziet. Eigenlijk is één man in de contactgroep voldoende. Deze man krijgt wel te horen welke informatie er is, die hij dan door kan spelen naar het wijkcomité. Het zojuist geschetste is zo'n beetje de laatste functie die de contactgroe pen nu nog hebben. Van overleg, laat staan invloed, is geen sprake meer. Op grond daarvan kan men concluderen - ik zal straks nog wel een paar punten noemen - dat er weinig of niets terechtkomt van het

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1983 | | pagina 8