6 De heer Bijkersma: Voordat ik inga op de zaken betreffende dit agendapunt, wil ik graag twee op merkingen maken. De eerste opmerking is dat het geen gewoonte is dat leden van de Raadsadviescommissie voor de Be roep- en Bezwaarschriften - ik ben ook lid van deze commissie - in de raad het woord voeren, tenzij zij dit in de commissie duidelijk naar voren hebben gebracht. Dat laatste heb ik gedaan, omdat ik mij heel moeilijk kon verenigen met het standpunt dat in de Raadsadviescommissie voor de Beroep- en Bezwaar schriften heerste en omdat ik het recht van spreken in deze vergadering van de raad wilde behouden. De tweede opmerking is dat naar mijn mening de politiek in deze zaak er buiten moet worden ge houden en dat een en ander op zakelijke basis bekeken moet worden. Mijnheer de voorzitter, in het ter inzage liggende verslag van de Raadsadviescommissie voor de Be roep- en Bezwaarschriften is gesteld dat twee leden van deze commissie bezwaar hebben tegen het uit gebrachte advies. In het kort is daarbij de motivering weergegeven. Toch hecht ik eraan een en ander hier uitvoeriger te bespreken. Waar gaat het hier om? Heeft de raad op goede gronden en op goede overwegingen een partiële bestemmingsplanherziening aangenomen? Heeft er een volledige afweging plaatsgevonden en is er zorgvuldig gehandeld? De conclusie van het college is dat zulks is geschied, maar dat is mijn conclusie niet. In deze zaak zijn de afgelopen maanden nogal wat fouten gemaakt; de heer Pruiksma heeft daar ook al op gewezen. Fouten en tekortkomingen die de duidelijkheid nu in de weg staan. De eerste fout is geweest - ik wil die nogmaals naar voren brengen - dat er niet adequaat is gereageerd op de melding van illegaal bouwen aan de grens van het perceel van mijnheer B. Dat is in een later stadium wel on derkend, maar enige maatregel tegen dit overschrijden van de regels is nagelaten. Integendeel, vanaf dat ogenblik is er geprobeerd de fout recht te trekken door legalisering achteraf. Dit legaliseren heeft een centrale rol gekregen in deze zaak en ik vind dat niet juist. Een andere fout werd begin dit jaar gemaakt, toen hier een voorbereidingsbesluit over dit geval werd gepresenteerd met een onjuiste tekening. Terecht is de zaak toen teruggedraaid, hoewel dat na tuurlijk de onduidelijkheid heeft bevorderd. Ik vind dat ook hier weer van onzorgvuldigheid gesproken moet worden. Nu de zaak eindelijk met kunst- en vliegwerk administratief in het rechte spoor is gezet, kan de familie B de ter zake dienende bezwaren naar voren brengen. Je zou daarom naar mijn mening, om de zaak op zijn merites te kunnen bekijken, de toestand van voor de bouw van de schuur in ogen schouw moeten nemen, want daar gaat het natuurlijk om. Maar wederom stellen b. enw., dat schrijven zij ook, dat het centrale doel is de illegale bouw te legaliseren, waarbij tevens wordt gesteld dat een en ander uit stedebouwkundig oogpunt op geen bezwaren stuit. Een ander argument brengen zij in eerste instantie niet naar voren. Het gaat hier nu niet om het feit dat het bouwwerk niet op stedebouwkundige bezwaren stuit, maar het gaat om de bezwaren welke een inwoner van deze gemeente heeft tegen de re- geloverschrijding, waardoor hij in zijn belangen wordt geschaad. Dat had naar mijn mening meer cen traal moeten staan. In de Raadsadviescommissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften heb ik dat feit reeds geconstateerd en ik stond daarin niet alleen. Er heeft nu een te simpele afweging in de richting van de legalisering plaatsgevonden. Bij het stemmen in de commissie over deze zaak staakten de stemmen. Twee leden waren voor en twee leden waren tegen. Op grond van de regels kreeg toen een van de leden, in dit geval de voorzit ter van de commissie, een extra stem waardoor er een advies aan het college kon worden verstuurd zoals dat nu voor ons ligt. Ik vind dat men juist in deze zaak met het dubbel tellen van een stem buitenge woon zorgvuldig om moet gaan. Eigenlijk had ik verwacht dat het college, toen het dit constateerde, vraagtekens zou hebben gezet bij de zorgvuldigheid, zonder dat ik daarbij in wil gaan op degenen die zo hebben gehandeld, want dat was terecht. Maar als men in een zaak als deze het rechtaan zijn zijde krijgt door het dubbel tellen van een stem, dan vind ik dat dat vraagtekens oproept. Daarom is een en ander naar mijn mening zeer omstreden, omdat het recht niet van een toevallige omstandigheid, zoals in de Raadsadviescommissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften gebeurde, mag afhangen. (Mevrouw Bran denburg— Sjoerdsma: Hier wordt toch beslist?) Ik ben nog niet klaar met mijn verhaal, mevrouw Branden burg. Misschien is er onzorgvuldig gehandeld in deze zaak. Ik had mij kunnen voorstellen dat het co! - lege deze kwestie terug had verwezen naar de voltallige commissie om zodoende een oordeel te krijgen dat gebaseerd is op een meerderheid van stemmen, want de commissie bestaat uit een oneven aantal le den. Ik heb tegen deze werkwijze grote bezwaren. Vervolgens, mijnheer de voorzitter, constateer ik dat u in uw besluit bent afgeweken van het con cept-advies van de Raadsadviescommissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften en dat neem ik uw colle ge kwalijk. Aan de commissie is een concept-advies voorgelegd, waarop wij konden reageren. Ik heb op grond van de besluitvorming in die commissie niet gereageerd, omdat het concept luidde zoals dat in de commissie is besproken en zoals dat ons, de commissieleden, ter goedkeuring is voorgelegd. Het col lege heeft echter aan het besluit een zinsnede toegevoegd, waarin wordt gesteld dat het belang van de 7 familie Veenstra dient te prevaleren boven dat van de andere familie. Maar wat zegt het college in de raadsbrief? Daarin wordt gezegd dat het college de raad het oorspronkelijke concept-besluit, zoals de Raadsadviescommissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften dat heeft goedgekeurd, ter goedkeuring voorlegt. Ik heb grote bezwaren tegen deze handelwijze. Het college gaat namelijk in de raadsbrief helemaal niet in op de vraag hoe het de belangen van de ene familie heeft afgewogen tegen die van de andere familie. Waarom heeft het college de belangen van de ene familie laten prevaleren boven die van de andere familie? Welke redenen had het college voor de toevoeging aan het besluit? Bij het on derzoek destijds heeft het college al deze argumenten, die nu een beetje vaag op tafel komen, niet naar voren gebracht. Ik constateer dit en dat kan men ook nalezen in het commissieverslag. Ik vind daarom dat punt zes van de raadsbrief in strijd is met de waarheid. Kortom, mijnheer de voorzitter, ik heb hierbij aangegeven dat wij de ene fout op de andere hebben gestapeld. Ik meen dat iedereen bij een heroverweging - dat is het recht waarover wij hier spreken - recht heeft op een volledige heroverweging en ik denk dat ook de Raad van State dat onderschrijft. Met klem wil ik de raad er daarom op wijzen dat wij volgens mij nu wederom onjuist en onzorgvuldig hande len. Juist de overheid dient bij het nemen van een beslissing de uiterste zorgvuldigheid in acht te ne men. Laten wij niet de zoveelste fout in deze zaak maken. Daarnaast wil ik het college verzoeken eens te bekijken of het mogelijk is om op een andere wijze deze onverkwikkelijke zaak op te lossen. De Voorzitter: Ik wil de heer Rommerts vragen of hij in wil gaan op de gemaakte opmerkingen en de gestelde vragen, voor zover deze het advies van de Raadsadviescommissie voor de Beroep- en Bezwaar schriften betreffen. De heer Rommerts: Ik wil beginnen met te zeggen dat de Raadsadviescommissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften in haar advies een kleine fout heeft begaan. Wij laten het in het advies voorkomen alsof in deze zaak een zogenaamde marginale toetsing dient plaats te vinden. Van de kant van de ge meentesecretarie zijn wij er op gewezen dat dat niet juist is. Ik ben de betreffende mensen dankbaar voor die opmerking. Ik heb het een en ander nagegaan in de wetsgeschiedenis en het blijkt inderdaad zo te zijn dat er een volledige heroverweging, dus op alle punten van een dergelijk geval, dient plaats te vinden. Er is vanavond van een marginale toetsing dus geen sprake. Wat de zaak zelf betreft het volgende. In de betogen van de sprekers die zojuist aan het woord zijn geweest kan ik een verschil onderscheiden tussen de materiële kant van de zaak en de formele gang van zaken die hier heeft plaatsgevonden. Ik wil eerst iets zeggen over de zaak materieel gezien. Uit eigen ervaring weet ik dat er een hok stond op dezelfde plaats waar nu een nieuw hok staat. Het oude hok had een bijzonder slecht aanzien. Men zou het een in elkaar zakkend hok kunnen noemen, dat bepaald geen versiering was ter plaatse. De afmetingen van het oude hok waren wat kleiner dan de afmetingen van het hok dat er nu staat. Het hok dat er nu staat is echter een fraai hok en een uitstekend bouwselIk zou iedereen willen aanraden om eens op deze plek te gaan kijken. De meerderheid van de Raadsadviescommissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften - van een echte meerderheid kun je eigenlijk niet spreken want het gaat daarbij om twee leden, de heer Janssen en ik, waarbij de stem van de voorzitter ten slotte de doorslag heeft gegeven - heeft gezegd dat zij op grond van materiële overwegingen vindt dat het hok kan blijven staan. Wij hebben daarbij als motieven aan gevoerd dat de nieuwe situatie duidelijk beter is dan de oude. In de raadsbrief wordt gesproken over de kwaliteit van de berging. Verder hebben wij het punt aangeroerd dat er elders op het erf van de heer Veenstra misschien wel plaats geweest zou zijn voor een hok, maar dat dat een zodanige plaats was dat men in redelijkheid niet kon vragen om het hok daar neer te zetten. De situatie zou dan namelijk ont staan dat het hok precies tussen de ramen van de woning van de heer Veenstra en de openbare weg kwam te staan en dat is volgens mij toch volstrekt onaanvaardbaar. Ten slotte hebben wij er de aandacht op gevestigd dat de familie Brouwer voortdurend wijst op het punt dat men het terrein gekocht heeft in de veronderstelling dat men uitzicht zou hebben over het erf van de buren. Men kan toch geen aanspraak maken op een vrij uitzicht over het erf van de buren? Het staat iedere buurman vrij om een beplanting in zijn tuin aan te brengen. Bovendien staat er een huis. De familie Brouwer ziet al tegen de zijgevel van dit huis aan en zag ook tegen het oude hok aan. Dit alles is de toestand zoals die was voor de bouw van het hok Nu is er een wat groter hok gekomen dat vooral iets hoger is. Het hok is inmiddels tot de dakgoot gemaskeerd door een thujahaag die door de familie Brouwer, de naastliggende bezwaarde dus, is aange bracht. Als je de situatie zo beziet is er eigenlijk op dit ogenblik niet zo heel veel meer aan de hand op die plaats. Deze materiële punten hebben wij, de heer Janssen en ik - ik ga er vanuit dat ik ook na mens de heer Janssen spreek -, laten gelden en wij vonden ten slotte dat deze berging materieel gezien aanvaardbaar is op deze plaats.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1983 | | pagina 4