van het onderwijsveld en de SAD. Maar ook wanneer wij vanavond als raad besluiten de SAD als zelf
standige dienst voort te zetten, nemen wij verantwoordelijkheid op ons, namelijk om de SAD, zij het
met een noodzakelijke afslanking in welke vorm en op welke termijn dan ook, niet bij de eerste, de twee
de of de volgende herwaarderingsronde onder haar bestaansrecht te laten dalen. Een minderheid van on
ze fractie meent deze laatste verantwoordelijkheid niet te kunnen nemen. Het zicht op wat er uit Den
Haag nog over ons komt is deze minderheid te onduidelijk. Een deel van onze fractie steunt derhalve
het collegevoorstel.
De meerderheid van onze fractie is evenwel tot de conclusie gekomen dat een aantal wezenlijke
voorwaarden niet is gehonoreerd en wenst de beleidsvoorbereiding en beleidsuitvoering in handen van
het gemeentebestuur en de Bestuurscommissie voor de SAD te houden. Genoemde meerderheid is zich
daarbij bewust van de zoëven aangehaalde verantwoordelijkheid en zal tegen het voorstel stemmen. Zij
dringt er derhalve bij het college op aan de deelname van Leeuwarden in de gemeenschappelijke rege
ling voor onderwijsbegeleiding te beëindigen.
Als de meerderheid van de raad zich vanavond uitspreekt tegen het collegevoorstel, dan dringen
wij er bij b. en w. op aan bij verder beleid duidelijk rekening te houden met de zojuist geschetste ver
antwoordelijkheid
De heer Visser: Mijnheer de voorzitter, voor de beoordeling van uw voorstel tot integratie van de
SAD met het GCO en uit het oogpunt van een objectieve benadering, komt het onze fractie voor om de
schoolbegeleiding in onze gemeente te volgen zoals deze zich heeft ontwikkeld in de jaren zeventig en
daarna. Werd allereerst overeenstemming tussen de gemeente en vrijwel alle besturen van scholen voor
bijzonder onderwijs bereikt over toetreding tot de gemeentelijke dienst, na een moeizame en tijdroven
de periode van voorbereiding besloot de raad op tien maart 1975 toe te treden tot de in 1974 tot stand
gekomen gemeenschappelijke regeling. Deze regeling voorzag in de verwezenlijking van regionale
diensten. Bestuurlijk betekende een regionale dienst een orgaan dat zelfstandig kon werken onder de
koepel van het GCO. Toetreding tot de regeling plaatste de gemeente Leeuwarden in een uitzonde
ringspositie ten opzichte van de overige deelnemende gemeenten, in die zin dat de SAD op grond van
enkele specifieke bepalingen zelfstandig zou blijven functioneren tot het moment dat een regionale
dienst zou zijn gevormd. Na verloop van tijd bleek het GCO kennelijk behoefte te hebben aan een ge
wijzigde structuur van het begeleidingswerkDe fundamentele wijziging bestond hieruit dat het instituut
van regionalisatie uit de gemeenschappelijke regeling zou verdwijnen om plaats te maken voor bepalin
gen inzake de vorming van adviserende stuurgroepen in de diverse werkgebieden van het GCO. Het een
en ander vond steun in de opvatting van de toenmalige staatssecretaris, mede op grond van een met in
gang van 1981 in werking getreden rijkssubsidieregeling voor de schoolbegeleiding, dat het niet aan
vaardbaar was dat zelfstandige regionale diensten zouden ontstaan. De controleerbaarheid van rijkssub
sidiegelden speelde daarin een belangrijke rol.
Medio 1982 heeft het bestuur van het GCO dan ook aan de participanten in de gemeenschappelijke
regeling voorstellen tot wijziging van de regeling ter goedkeuring voorgelegd. Vooruitlopend op een
openbare behandeling zijn het bestuur van het GCO en de Bestuurscommissie voor de SAD overeengeko
men dat een overgangscommissie de inpassing van de SAD in het GCO zou voorbereiden. Effectuering
van de formele overdracht, uiteraard onder voorbehoud van aanvaarding van de wijzigingsvoorstellen
door de andere deelnemende gemeenten. Het werkgebied Leeuwarden van het GCO zou uitsluitend door
de gemeentegrenzen worden bepaald en de medewerkers van de SAD zouden uitsluitend werkzaam blij
ven ten behoeve van de scholen in eigen gemeente. Op de vervanging van de bestuurscommissie door
een stuurgroep is al eerder gewezen.
Op dertien juli 1982 stemde de raad in met de wijzigingsvoorstellen op de oorspronkelijke gemeen
schappelijke regeling. Zeer opvallend daarbij is het wel zeer beperkte commentaar van de raad ge
weest. Voor een zo belangrijke beleidsmatige koerswijziging als deze, bleek slechts 12,5 cm tekst in
het raadsverslag nodig. De verleiding ontstaat om te veronderstellen dat de raad de consequenties niet
voldoende heeft onderkend. Wij zijn van mening dat een jarenlange discussie over de schoolbegeleiding
voldoende licht heeft doen schijnen op de nu aan de orde zijnde problematiek.
Ik ben inmiddels aangeland bij de voorliggende raadsbrief die ik qua indeling zo veel mogelijk zal
trachten te volgen. Wij zijn het met het college eens dat aanvaarding van de wijzigingsvoorstellen in
beginsel integratie inhoudt, los van meermalen geuite klachten over het onderhandelingsklimaat. Ook
de oorspronkelijke gemeenschappelijke regeling was onder voorwaarden geënt op een toekomstig samen
gaan. Een standpunt dat tot dan ook door de Bestuurscommissie voor de SAD werd onderschreven. Als het
echter tot een uitwerking van de wijze en de voorwaarden komt, blijken er problemen te rijzen. In eer
ste aanleg beperken die zich tot de taak en de positie van een coördinator en tot de toen actuele onder-
wijskorting. In een later stadium wordt nader overleg over de functie van coördinator gepleegd, aange
31
vuld met de financiële resultaten van de integratie en de vacatures bij het GCO in relatie met de her
woarderingstaken van de gemeente. De uitkomsten van het overleg zijn vermeld op bladzijde twee van
de raadsbrief en hebben de basis gevormd voor het collegestandpunt. Uit de contacten die de raadsfrac
ties met belanghebbenden hebben gehad, uit de diverse geproduceerde commentaren op het collegevoor
stel en op grond van de behandeling van dit voorstel in de Commissie voor het Onderwijs hebben de be
zwaren zich toegespitst op een viertal punten, te weten het bestuurlijk aspect op directieniveau, het
huisvestingsaspect, het vacaturebeleid en de financiële consequenties. Het fractieberaad geeft aanlei
ding om daarop op dit moment een korte reactie te geven.
Wij betreuren het dat de functie van coördinator niet uit de verf is gekomen. Dit betekent dat de
invulling van de directe begeleidingsactiviteiten ongecoördineerd dient plaats te vinden, omdat aan de
stuurgroep een beleidsmatige taak is toegekend. Wij vragen ons af of de geschetste ontwikkeling wel als
aanvaardbaar mag worden geacht.
Het huisvestingsaspect lijkt op korte termijn als bevredigend te zijn opgelost. Op langere termijn is
het een en ander echter onzeker. Biedt de bespreekbaarheid van dit aspect na vijf jaar voldoende ga
rantie?
Het financiële aspect wordt niet alleen beheerst door de vraag of integratie een voordeel dan wel
een nadeel oplevert. Welk standpunt neemt het college in ten aanzien van de controle op de besteding
van de middelen die de gemeente als aanvulling op het basispakket verstrekt?
Voorgaande drie punten gevoegd bij het ten dele opgeloste vraagstuk van vacatures bij het GCO in
relatie met herwoarderingstaken, zijn aanleiding het college te verzoeken zijn standpunt nog eens dui
delijk toe te lichten alvorens onze fractie haar standpunt bepaalt.
De heer De Beer: Ik wil nog even teruggaan naar de raadsvergadering van dertien juli 1982. Ik heb
de in het verslag van die vergadering opgenomen tekst uiteraard niet nagemeten. Wat ik wel weet is dat
op vragen van onze fractie geantwoord is door de toenmalige wethouder: "Wat de werkgelegenheid be
treft bij de SAD garandeert Leeuwarden, uiteraard via extra basissubsidie, de werkgelegenheid voor de
medewerkers van de dienst." In de raadsbrief van één juli 1982 wordt over de taak van de overgangs
commissie vermeld dat deze commissie de inpassing van de SAD in het GCO moet voorbereiden, een en
ander uiteraard onder het voorbehoud dat de wijziging van de gemeenschappelijke regeling door de par
ticipanten wordt aanvaard. Bovendien wordt in genoemde raadsbrief nog gezegd dat de medewerkers van
de SAD werkzaam moeten blijven ten behoeve van de scholen in de gemeente Leeuwarden. Als ik dan
zie wat er van dit alles is terechtgekomen, kan ik alleen maar concluderen dat het resultaat van de
vaak erg moeizaam verlopen besprekingen met het bestuur van het GCO te mager is. Op veel punten is
niet aan onze redelijke wensen voldaan, terwijl het financiële gedeelte van het verhaal aanzienlijk
minder oplevert dan wij redelijkerwijze hadden mogen verwachten. Daarbij komen dan nog de vele
vaagheden, zoals de verhoging van 33,naar 48,per leerling. Gezien de wijze waarop bij het
Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen moet worden bezuinigd is het nog maar de vraag of het
voorgaande ook werkelijkheid wordt. Wat is het resultaat, mijnheer de voorzitter, gezien het dalende
aantal leerlingen? Over de terugbetaling van de subsidiegelden van 1981 en 1982 bestaat geen enkele
zekerheid. Volgens de woorden van de wethouder is het nog maar de vraag of deze bedragen inderdaad
terugbetaald moeten worden.
De resultaten van de besprekingen hebben ook zonneklaar bewezen dat de gemeente haar bestuur
lijke invloed gereduceerd ziet tot nul komma één. Wij mogen wel meepraten in de stuurgroep, die al
leen maar advies geeft. Zodra integratie een feit is heeft het gemeentebestuur niets meer te zeggen over
het basispakket en eventuele extra pakketten. Het gevolg is ook dat wij over de gang van zaken rond
eventuele afvloeiing of overplaatsing van het personeel geen enkele zeggenschap hebben. Wij hebben
ten aanzien van het personeel toezeggingen gedaan. Toezeggingen die het bestuur van het GCO niet
kan verwezenlijken.
Het niet betrekken van de coördinator op bestuursniveau en het tijdelijke karakter van deze functie
zijn in strijd met onze voorwaarden en zijn voor onze fractie niet aanvaardbaar. De adjunct-directeur
van de SAD moet, om de integratie ondanks de vele vaagheden toch door te laten gaan, zelfs overgehe
veld worden naar de afdeling Onderwijs. Puur kunstmatig is daar een volkomen overbodige functie ge
creëerd en wordt de top onnodig verzwaard, terwijl wij bij andere afdelingen en diensten de zaak laten
doorlichten om juist daar iets aan te doen.
Deze raad heeft in het verleden wel grotere risico's genomen, terwijl de bedragen waar het toen om
ging aanmerkelijk groter waren. Wij weten nu wat wij hebben. Gezien de wijze waarop met het bestuur
van het GCO onderhandeld is, is het vertrouwen helaas niet groter geworden. Duidelijk is dat de SAD
in de toekomst moet afslanken en moet bezuinigen. Wij vinden dat de directie duidelijke opdrachten in
die richting moet krijgen en ook tijdig met voorstellen dienaangaande moet komen. Gezien de ervarin
gen in het verleden hebben wij daar alle vertrouwen in.