32 Het zijn vooral bestuurlijke en financiële argumenten die de basis vormen voor deze raadsbrief. Maar wij hebben het toch over onderwijs? Deze raadsbrief is geschreven omdat dat zo nodig moet. On ze fractie is van mening dat het niet moet. De heer Siemonsma: Ik zal niet te zeer op detailpunten of knelpunten van de raadsbrief ingaan, want daarover hebben wij in de Commissie voor het Onderwijs al gesproken. Ik wil deze aangelegenheid wat algemener benaderen. Bij dit agendapunt hebben wij te maken meteen typisch geval van "jammer". Sinds in 1975 het principebesluit tot toetreding tot het GCO werd genomen zijn de omstandigheden behoorlijk gewijzigd. De verwachtingen waren mooi. Bestuurlijk en organisatorisch zag het er naar uit dat er een regionale dienst kon komen onder de paraplu van het GCO. Financieel zag het een en ander er ook goed uit. Een omvangrijke bezuiniging was mogelijk vanwege de rijkssubsidie die zou komen. Deze verwachtingen blijken door veranderde omstandigheden domweg niet uit te komen. De belangen van Leeuwarden en het GCO zijn steeds minder parallel gaan lopen. Dat verklaart ook het feit waarom de onderhandelingen zo moeizaam zijn verlopen en met emoties gepaard zijn gegaan. Ik wil dan nu wat nader ingaan op het bestuurlijke aspect. Voor mijn gevoel is het een kwestie van zeggenschap geweest wat hier aan de orde was en een achterhoedegevecht in het kader van de regiona- lisatie die er niet is gekomen. In plaats daarvan krijgen wij stuurgroepen die slechts adviesorganen zijn. Een stuurgroep en een coördinator in de directie zouden voor Leeuwarden wellicht een werkbaar com promis zijn geweest. Van GCO-zijde kon dat volgens mij moeilijk geaccepteerd worden gezien het feit dat de stuurgroepenconstructie op zich zelf al het kwetsbare resultaat is van een moeizaam intern over leg. Een aanvulling hierop voor het werkgebied Leeuwarden zal een precedentwerking kunnen hebben, waardoor het kwetsbare compromis van de stuurgroepen op losse schroeven zou kunnen komen te staan. Het is misschien wel van levensbelang voor het GCO dat hier niet aan getornd ging worden. Dat kon dus niet anders dan tot spanningen leiden in de onderhandelingen, waarbij de gemeente Leeuwarden door de bocht zou moeten. Dan wil ik nu ingaan op het financiële aspect. Aanvankelijk leek de overgang naar het GCO gou den bergen op te leveren. Deze bergen blijken er nu niet te zijn en daar zijn in hoofdzaak twee rede nen voor. De eerste reden is dat de rijkssubsidie voor onderwijsbegeleiding lang niet die hoogte zal be reiken die jaren geleden werd voorgespiegeld. Wij moeten ons zelfs zorgen maken of de beloofde 48,per leerling in het wetsontwerp op de onderwijsverzorging er wel zal komen. Bij de bezuinigin gen staat vooral de onderwijsverzorging onder druk. De tweede reden is dat wij te maken hebben met een andere financiële berg die meer op gemeentelijk terrein ligt, namelijk het Kooperberghuis. In flo- rissantere tijden zou het misschien niet moeilijk geweest zijn voor het Kooperberghuis een andere huur der te vinden, waardoor de exploitatie rendabel zou blijven. Nu ligt de situatie anders en moet het Kooperberghuis betrokken worden bij de financiële afwegingen met betrekking tot de overgang. Het GCO zegt geen toezegging te kunnen doen over de huur van het hele pand in de toekomst. Bovendien, zo is gebleken, zal men dan niet meer dan de helft van de huurprijs kunnen opbrengen. Dit is duidelijke taal, maar ik denk ook dat dit tegelijkertijd niet eens onredelijke taal is. Het GCO komt ook onder druk te staan van gemeentelijke bezuinigingen en zal daarbij de dienstverlening zoveel mogelijk op peil willen houden. In dat kader zal het GCO dan ook eerder omzien naar een goedkopere dan naar een duurdere huisvesting als het Kooperberghuis. Volgens mij zullen ook andere gemeenten er wel voor op passen om onze verhuurproblematiek te gaan meefinancierenDe SAD zal dan ook op termijn niet in het Kooperberghuis blijven, omdat het GCO het - ik citeer - "beleidsmatig een goede zaak vindt om tot eenheid te komen qua huisvesting." Dat zou ik ook vinden. Daarbij hangt ons dan wel een strop van 3,5 ton boven het hoofd, maar daar kom ik nog wel op terug. Tenslotte wil ik nog een opmerking maken over het in de raadsbrief door b. en w. geschetste plaat je. Dat plaatje is naar mijn gevoel te optimistisch, te fleurig en verpakt in "wollige" termen. Zeer tot mijn spijt wordt het een en ander niet gerelateerd aan de beginverwachtingen die er bestonden. Naar mijn gevoel is het de hoogste tijd dat wij erkennen dat de overgang, ondanks alle energie die er van al le kanten in gestoken is, niet moet doorgaan. Wij hebben elkaar te weinig te bieden in verhouding tot wat wij moeten inleveren. Volgens mijn berekening is op korte termijn het financiële voordeel hooguit 125.000,en dan ruilen wij zeggenschap in voor advisering. Op langere termijn staat ons een finan cieel nadeel van bijna drie ton te wachten. In de raadsbrief wordt het netto-voordeel becijferd op 224.000, In dat bedrag zijn niet de financiële consequenties opgenomen van de herschikking van de waarnemend-directeur van de SAD bij de afdeling Onderwijs. Daarbij gaat het volgens mij om een voorlopig financieel nadeel van ongeveer één ton. Het een en ander leidt tot eventueel een netto-voor deel op korte termijn van maximaal 1,2 ton, als de rijkssubsidie tenminste aanzienlijk wordt verhoogd. Alles tegen elkaar afwegende is er volgens mij onvoldoende belang overgebleven voor integratie van de SAD met het GCO. Zoals ik aan het begin van mijn betoog al heb gezegd is dit een typisch ge val van "jammer". De heer Buurman: In juli 1982 is in beginsel besloten tot integratie van de SAD met het GCO over te gaan. B. en w. stellen nu voor om definitief tot die integratie te besluiten. Bestuurlijk gezien lijkt mij dit ook de aangewezen weg. Alleen zwaarwegende factoren en onoverkomelijke bezwaren zullen de voorgenomen integratie in de weg mogen staan. Het geheel is een ingewikkelde materie geworden. Een indrukwekkende hoeveelheid energie is er in gestoken; daarvan getuigt een dikke stapel rapporten, me mo's, brieven en notulen. Ik ben er niet aan begonnen een bijdrage van een aantal kantjes te leveren. Op zich zelf is dat echter niet zo'n opgave, want er is stof genoeg voor. Aan elke fusie van bedrijven en aan elke integratie van instellingen kleven nu eenmaal naast voordelen ook nadelen. Aan een drietal aspecten wil ik kort aandacht besteden, waarbij twee vragen naar voren komen. Allereerst het onderwijskundige aspect onder de loep nemend, vermag ik niet in te zien dat de dienstverlening door de integratie aanmerkelijk onderhevig zou zijn aan kwaliteitsvermindering. Wat het financiële aspect aangaat heb ik de indruk dat het financiële voordeel als een zwaarwe gende factor moet worden beschouwd. De jongste gegevens geven een netto-voordeel in 1988 aan van 224.000, Deze gegevens zijn nogal eens gewijzigd. Soms dacht ik wel eens aan natte vingerwerk, maar die gedachte is weer overgewaaid. Op pagina drie van de raadsbrief staat vermeld dat het risico bestaat dat bij het niet doorgaan van de integratie de voor onze eigen begeleidingsdienst ontvangen rijkssubsidies over 1981 en 1982 van respectievelijk 214.000,en 196.000,-- zouden moeten wor den terugbetaald. Ik voeg er, verwijzend naar de jongste gegevens, aan toe: tot en met 1983 oplopend tot 715.000, Het is mogelijk en niet mogelijk. Vraag één: kan hier wat meer duidelijkheid in ko men? Tenslotte een opmerking over het werkgelegenheids- of personeelsaspect. Het lijkt mij toe dat on zekerheden bij het personeel over de toekomstige werkstructuur inderdaad een punt zijn. Er zijn echter ook onzekerheden in het geval integratie niet doorgaat. Op de zojuist door mij genoemde pagina drie van de raadsbrief staat onder meer: "Anderzijds kunnen de gevolgen van deze bezuinigingen voor de werkgelegenheid bij de dienst beter worden opgevangen in het grotere verband van het GCO dan wan neer de SAD zelfstandig zou blijven. De kansen van de medewerkers om in een soortgelijke functie in de toekomst werkzaam te blijven, zullen daardoor verruimd worden." Deze constatering komt bij mij meer over als een bewering dan als een argument. Vraag twee: kan het college deze constatering wat meer onderbouwen? Het antwoord op de door mij gestelde vragen wacht ik eerst af. Wel kan ik reeds mededelen dat ik, alles afwegende, voorshands geen aanwijsbare en zwaarwegende redenen aanwezig acht de integratie af te wijzen Mevrouw De Jong: Hoewel mijn partij het nastreven van decentralisatie hoog in het vaandel heeft, zijn wij ons er van bewust dat juist in een tijd van vergaande bezuinigingen centralisatie soms een ver antwoorde en zelfs een onontkoombare zaak is. Doel is dan het ene peperdure apparaat met het andere te integreren, de deskundigheid te bundelen en de dienstverlening te verbeteren of op zijn minst op ge lijkwaardig niveau te houden. Uiteraard gebeurt zoiets in goed overleg met alle betrokkenen. Het is voor mijn partij ook vanzelfsprekend dat er vooraf goede afspraken worden gemaakt met alle betrokke nen over de inspraak met betrekking tot het te voeren beleid. Er is hier overleg geweest, waarvan de raadsbrief een uitvoerig verslag geeft. Na zoveel overleg zou verwacht mogen worden dat de zaak hel der en gladgestreken op tafel zou liggen. Maar vreemd genoeg roept het eindresultaat van al die be sprekingen en overlegsituaties meer vragen op dan dat het beantwoordt. Ik wil eerst de voor ons meest dringende vraag stellen. Hoe zat Leeuwarden eigenlijk aan de GCO- onderhandelingstafelAls een partij die haar toch heel redelijke wensen naar voren mocht brengen en waarnaar in het gunstigste geval welwillend werd geluisterd? Gezien het eindresultaat kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat alle wensen onder het GCO-kleed zijn geveegd. Als het Leeuwarden al zo is vergaan in de overlegsituatie, welke garantie hebben wij dan dat er wat betreft de scholen sprake zal zijn van goed overleg waarbij beide partijen elkaar serieus nemen? Immers, na de overgangsperiode zijn de scholen volledig afhankelijk van de toebedeling door het GCO, want de schakel, het gemeentebestuur als schoolbestuur, valt dan min of meer weg. Nu al valt waar te nemen dat het toelatings- en verwijzingsbeleid van het GCO als slecht wordt ervaren bij een aantal scholen voor moeilijk lerende kinderen. Welke garantie hebben wij dat er wel met het GCO valt te overleggen om een goed contact tot stand te brengen en dat het GCO zal voldoen aan de begeleiding die het schoolbestuur vraagt? In dit verband wil ik alleen maar kijken naar de begeleiding van de scho len voor buitengewoon onderwijs in de provincie. Er is sprake van een sterke onderbemanning, want de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1983 | | pagina 17