34
scholen kunnen slechts bij toerbeurt en daarna op afroep over de nodige begeleiding beschikken. Wat
gaat er gebeuren als het bijzonder onderwijs een eigen schooladvies- en begeleidingsdienst gaat opzet
ten?
Ik heb nog een klemmende vraag. Hoe is het mogelijk dat het GCO de naar onze overtuiging ge
rechtvaardigde wens om de coördinator van het werkgebied Leeuwarden in de directie op te nemen niet
wil honoreren?
Al metal, mijnheer de voorzitter, het eindresultaat van vele besprekingen - in GCO-kringen
noemt men dat wellicht overleg - geeft mijn partij het idee dat het GCO een vrij log lichaam is waar
mee moeizaam valt te onderhandelen. Te moeizaam om een adequaat antwoord te vinden op de proble
matiek die in het onderwijs ongetwijfeld voor onze deur staat. A4ijn partij wil zeker in deze financieel
zo nijpende situatie bezuinigen, waar dat ook maar mogelijk is. Voor ons is echter wel een vereiste dat
het offer aanvaardbaar is en dat is dit offer voor ons niet. Wij zijn van mening dat wij met de SAD in
sterk afgeslankte vorm een beter en vooral verantwoorder begeleiding kunnen bieden dan dat dat met het
GCO het geval zal zijn. Ik stem daarom tegen dit voorstel.
De Voorzitter schorst, om 23.00 uur, de vergadering voor de tweede pauze.
De Voorzitter heropent, om 23.10 uur, de vergadering.
De Voorzitter: Ik heropen de vergadering en ik geef het woord aan wethouder De Vries.
De heer De Vries (weth.): Ik wil beginnen met te zeggen dat de verschillende sprekers in eerste in
stantie de nu aan de orde zijnde materie clean en zakelijk hebben benaderd en dat de raad de hele ope
ratie waar wij vanavond voor staan ten diepste mee beleeft.
De heer Bron is begonnen met te zeggen dat de SAD van troetelkind ons zorgenkind is geworden.
De heer Visser heeft nog eens de hele voorgeschiedenis op een rij gezet en heeft aangegeven hoe toch
eigenlijk boven de onderhandelingen inzake de integratie voortdurend de schaduw heeft gehangen van
de verwachtingen, die wij als Leeuwarder raad in het midden van de jaren zeventig mochten koesteren.
Dat wij toetraden tot de eerste gemeenschappelijke regeling gebeurde uitsluitend onder de voorwaarde
dat wij er op konden rekenen dat het GCO zou regionaliseren en dat onze dienst ingebracht zou worden
in een regionaal verband. Deze hypotheek heeft tot op de dag van vandaag haar rol gespeeld in dit ge
heel en doet dat ook vanavond nog. Het grote ongenoegen dat in die fase is gegroeid in de gemeente
Leeuwarden en ook bij de andere gemeenten in Friesland is namelijk evident. Dat feit zorgt ervoor dat
je telkens opnieuw tegen de schaduw van het verleden oploopt en dat verschillende mensen uit gemeen
telijke kringen eigenlijk het gevoel hebben gehad dat ten aanzien van deze zaak geen eerlijk en open
spel is gespeeld. Ik ben in die jaren vanuit de Regio Friesland-Noord heel nauw betrokken geweest bij
deze affaire, zodat ik weet dat wat ik hier nu zeg een reële situatie is geweest en nog is.
De heer Visser vraagt wat er de oorzaak van is dat wij maar 12,5 cm tekst terug kunnen vinden in
de handelingen van de raad van juli 1982 betreffende het voorstel tot wijziging van de gemeenschappe
lijke regeling van het GCO in Friesland. Ik vind die lengte wel begrijpelijk, want de raad was murw
geworden van alle ongenoegen, spanningen en tegenstellingen die in de afgelopen jaren rondom deze
affaire waren opgebloeid. Wij herinneren ons situaties waarin het bestuur van de Vereniging van Friese
Gemeenten (VFG) vrij hard onderhandelde met het bestuur van het GCO. Daarbij was ook de vorige
voorzitter van deze raad betrokken. Wij weten ook dat men, ondanks het feit dat men in gemeentelijke
kringen het gevoel had dat het GCO niet bereid was de gemeenschappelijke regeling sec uit te voeren,
toch op een gegeven moment met elkaar het hoofd in de schoot heeft gelegd. De moed zonk een ieder in
de schoenen. Het een en ander heeft erin geresulteerd dat in december 1981 staatssecretaris Hermes
werd geconsulteerd. De heer Hermes is het geweest die in aanwezigheid van het bestuur van de VFG en
van het GCO een constructie mee heeft helpen maken, waarin de gemeenten bereid waren om de regio
nalisatieparagraaf uit de gemeenschappelijke regeling te laten vallen en daarvoor in de plaats stuur
groepen te laten komen. Bij diverse begrotingsbehandelingen over deze zaak is door verschillende frac
ties uit de raad ongenoegen geuit over de gang van zaken. Op het moment dat staatssecretaris Hermes
tussen beiden kwam hebben wij gezegd dat wij met elkaar moeten proberen tot één organisatie te komen
op het terrein van de onderwijsbegeleiding in Friesland. In de verte doemde namelijk het perspectief op
van een rijkssubsidie. Daarom hebben wij ieder jaar opnieuw in onze begroting naast de uitgave voor de
SAD een ontvangst geraamd van een bedrag aan rijkssubsidie waarop wij in alle redelijkheid meenden
recht te hebben. Welnu, over de jaren 1980 en 1981 is het er dan van gekomen, maar in de jaren daar
voor kon Leeuwarden naar subsidie fluiten.
Tegen deze achtergrond heeft de raad in juli 1982 besloten tot het aanvaarden van de wijziging van
de gemeenschappelijke regeling, wat bestuurlijk eigenlijk voor de toekomst de belofte inhield dat de
integratie van de SAD en het GCO een feit zou behoren te worden. Het is mijn vroegere collega Ten
Brug geweest onder wiens voorzitterschap de SAD-delegatie in onderhandeling is getreden met het
GCO. De heer Ten Brug heeft geprobeerd dit hele integratieproces te voorzien van een rapportage,
waarin de verschillende beleidsonderdelen met elkaar in overeenstemming gebracht zouden worden en op
basis waarvan men met elkaar verder zou gaan. U weet allemaal dat dat een moeizaam en moeilijk
overleg is geworden. Alle woordvoerders hebben al min of meer laten doorschemeren, de raad was er
namelijk mee op de hoogte, dat in deze hele affaire de gemeente Leeuwarden van de kant van het GCO
- ik zeg het maar in alle openheid - weinig tegemoetkomend is bejegend. Het overleg is in een vrij
harde opstelling verlopen. Vanwege de emotionele kanten die aan zo'n proces vastzitten hebben wij bij
herhaling een beroep op het GCO gedaan om ten aanzien van onze medewerkers openheid te tonen en
uitnodigend te zijn. Signalen die moesten leiden tot een goede werksfeer zijn helaas uitgebleven. Ik
moet zeggen dat ik verschillende keren geaarzeld heb om de afgebroken onderhandelingen weer op te
vatten. Uiteindelijk hebben wij gezegd dat wij hier te doen hebben met volwassen mensen en dat wij
toch in staat moeten zijn om met elkaar voor onze medewerkers een goede werksfeer te scheppen. Het
college is dan ook weer verder gegaan op zijn weg. Voor ons ligt thans de eindscore. Als ik de ver
schillende woordvoerders goed heb beluisterd, dan zou de zaak eigenlijk al geknipt en genaaid zijn,
maar daar wil ik niet zonder meer aan toegeven. Ik neem namelijk aan dat mijn toelichting nog tot de
mogelijkheid leidt dat men van standpunt verandert, want anders zou ik dit verhaal nu niet behoeven te
houden
Wij hebben, hoe wij het ook wenden of keren, een landelijke regeling in het vooruitzicht op het
terrein van de onderwijsbegeleidingsdiensten. Het mag dan zo zijn dat het rijk, dat financieel gezien
ook met de rug tegen de muur staat, ten aanzien van de hoogte van de subsidiëring niet zo erg royaal
over de brug komt, de subsidie betekent toch altijd nog een bedrag - de heer Bron heeft dat nog eens
even onderschreven naar aanleiding van een mededeling van burgemeester Van Lier - van 45,-- per
leerling per jaar. Als men dat bedrag transponeert op de 9.000 6 10.000 kinderen die in Leeuwarden bij
de onderwijsbegeleiding zijn betrokken, dan gaat het toch om een vrij aanzienlijk en niet te verwaarlo
zen bedrag waarop wij structureel mogen rekenen wanneer de integratie doorgaat. Wat stellen wij daar
tegenover? De leden van de raad hebben vanavond een grijs boekwerk op hun tafel gevonden. De kleur
van dit boekwerk is niet voor niets grijs. De inhoud daarvan is weinig aanlokkelijk, want die toont na
melijk aan dat wij voor een ingrijpende financiële bezuiniging staan die diep snijdt in al onze beleids
sectoren. Het een en ander leidt ertoe dat wij met elkaar opnieuw ten aanzien van de schoolbegeleiding
bepaalde zaken op een rijtje moeten zetten. Wij zijn daar trouwens nog niet eens uit, want de raad
heeft besloten dat wij in de beleidsperiode 1982-1986 zeven ton moeten inleveren. In dit boekwerk
komt een bedrag voor van 2,5 ton. Waar "bedaren" wij, om met Bokwerd te spreken. Als de bezuiniging
op deze manier doorgaat, dan zullen wij onder de lijn terechtkomen waarvoor de heer Bron waarschuwde
en waarvan hij heeft gezegd dat het natuurlijk onmogelijk moet blijven dat wij de dienst, wanneer wij
besluiten tot handhaving daarvan, onder het bestaansminimum laten dalen. Welnu, de financiële moge
lijkheden in Leeuwarden zijn niet van dien aard dat ik daarvoor op dit moment een garantie op tafel
durf te leggen
Een ander punt is dat wij binnen de bestuurlijke organisatie de structuur hebben gekregen dat het
GCO-bestuur als overkoepelend orgaan van het geheel verantwoordelijk is voor het beleid. Daarnaast
krijgen de stuurgroepen in de gemeenschappelijke regeling wel degelijk een belangrijk stuk beleidsbe
paling te dragen, in die zin dat zij het zijn die in overleg met de coördinator, die straks als eerste man
of vrouw in het werkgebied Leeuwarden moet functioneren, het beleidsplan en de planning voor de ko
mende jaren gaan opzetten. Het een en ander zal dan vertaald moeten worden in geld. Het basispakket
dat er ligt is een zaak van alle gemeenten in Friesland. Het extra takenpakket is een zaak van deze
raad zelf. In dat kader wil ik graag nadrukkelijk de opmerking van de heer Buurman onderstrepen, die
zegt dat er onderwijskundig gezien niets aan de situatie verandert omdat wij als gemeenteraad zelf in
staat moeten zijn de randvoorwaarden vast te stellen waarbinnen de onderwijsbegeleiding in onze ge
meente naar het onderwijsveld geboden kan worden. Tegen die achtergrond moet het natuurlijk mogelijk
zijn om in goed overleg met het onderwijsveld - dat heeft scherp gereageerd op het voorstel dat hier
ligt - tot een opstelling te komen ten aanzien van de onderwijsbegeleiding die aan een behoorlijk ni
veau kan beantwoorden.
Mijnheer de voorzitter, ik kan mij best voorstellen dat de medewerkers van onze SAD het haar
rechtop in de nek gaat staan, als zij zich realiseren dat zij straks onder een totaal andere bestuursstruc
tuur moeten functioneren. Zij zijn het immers die de hoogconjunctuur van de jaren zeventig hebben
meegemaakt, die verwachtingen mee hebben ingevuld ten aanzien van de ontwikkeling van een school
adviesdienst die tal van beloften voor de toekomst inhield en die mee moeten werken om de besparing