50 manier ingevuld dan bij de overheid. De praktijk is dat er in Nederland op dit moment een uiterst ge differentieerde ontwikkeling wat betreft arbeidstijdverkorting aan de gang is. Die praktijk sluit mijns inziens aan bij een meer algemene ontwikkeling, namelijk dat de klassieke 40-urige werkweek in toe nemende mate onder druk staat. Het percentage arbeidsplaatsen dat voor minder dan 40 uur vervuld wordt is stijgende en zal in de toekomst blijven stijgen. Deze ontwikkeling heeft in de eerste plaats te maken met toenemende individualiseringsprocessen in de samenleving. Bovendien is er de druk vanuit de werkloosheid die op dit moment bestaat om iets aan herverdeling van arbeid te doen. In de lijn van die algemene maatschappelijke ontwikkeling is mijns inziens het voorstel van het college om een eigen be leid te voeren op dit terrein alleszins aanvaardbaar. Wij realiseren ons daarbij echter wel dat dat bete kent dat er een zekere inkomensdaling optreedt voor de betreffende werknemers, die in plaats van 40 uur 36 of 35 uur werken. Een en ander zal mijns inziens moeten worden geaccepteerd. Sprekende over arbeidstijdverkorting, zijn dat nu eenmaal de effecten. Ik weet bijna zeker dat het een fictie is om van de veronderstelling uit te gaan dat een landelijk doorgevoerde arbeidstijdverkorting als gevolg van het inverdieneffect of van wat voor soort effect dan ook geen inkomensoffers met zich mee zal brengen, al thans als een en ander op een budgettair neutrale wijze verloopt. Met deze woorden heb ik in zijn al gemeenheid het standpunt van het college duidelijk gemaakt ten aanzien van de opvatting van de PAL- fractie, met name zoals die weergelegd is in de motie. Namens het college wil ik die motie dan ook ontraden Tegelijkertijd kom ik bij een vraag van de heer Bijkersma. Brengt dit voorstel nu meerkosten met zich mee en wordt met dit voorstel niet het risico gelopen dat het aantal overwerkuren toeneemt? In zijn algemeenheid wil ik daarover het volgende zeggen. Dit voorstel brengt volgens het college geen meerkosten met zich mee. Mochten wij ooit tegen de situatie aanlopen dat dit wel het geval zou zijn - ik kan zo'n situatie overigens niet bedenken -, dan zullen wij er alles aan doen die meerkosten te vermijden Een andere vraag die in dit verband is gesteld is: Levert deze exercitie nu wel wat op en wordt met dit voorstel niet het risico gelopen dat er indirect een aantal bezuinigingen wordt doorgevoerd? Dat ri sico is niet aanwezig. Het is betrekkelijk simpel uit te rekenen. Er kan worden gesteld dat op elke ne gen vacatures die worden aangeboden een extra arbeidsplaats ontstaat. Op elke negen vacatures worden namelijk 9x4 of 9x5 uren verdiend. Met die uren kan een nieuwe arbeidsplaats worden gecreëerd. Het is dus zo dat het aantal vacatures, dat niet door middel van interne herplaatsing maar door middel van externe werving vervuld wordt, aangeeft hoeveel extra arbeidsplaatsen worden gecreëerd. De heer Sie- monsma heeft in dit verband gevraagd hoeveel vacatures nog te verwachten zijn. Misschien klopt het niet helemaal, maar er is berekend dat in de komende jaren 80 vacatures niet vervuld kunnen worden als gevolg van noodzakelijke herwaarderingsoperaties. Globaal is berekend - weliswaar met enige slagen om de arm - dat er desalniettemin toch nog zo'n 240 6 280 vacatures te verwachten zijn. Als die aan tallen van elkaar worden afgetrokken, komt men op een aantal vacatures dat in de buurt van de 180 zit en dat door middel van externe werving kan worden vervuld. Deelt men dat aantal door 9, dan komt men op het aantal arbeidsplaatsen dat met deze exercitie wordt verdiend, namelijk zo'n 20. Bij een en ander wordt er overigens steeds vanuit gegaan dat wij niet gedwongen worden tot verdergaande herwaar deringsoperaties, want na elke herwaarderingsoperatie zal het aantal vacatures dat door middel van ex terne werving zal worden vervuld afnemen. Hiermee heb ik een aantal algemene opmerkingen behandeld. Ik ga nu door met enkele wat meer specifieke opmerkingen. Mevrouw VIietstra heeft gevraagd: Is dit het nu of gaan wij nog verder? Ik kan daarop het volgen de antwoorden. De opvatting van het college is dat dit het eindpunt is. Met dit soort maatregelen moet er ontzettend voor worden opgepast hoe men als gemeente op de arbeidsmarkt blijft opereren. In feite kan worden gesteld dat met deze maatregelen al een zeker risico wordt genomen. De kans wordt gelopen dat goede mensen, die je best graag zou willen hebben, als gevolg van het feit dat niet op een baan van 40 uur maar op een baan van 36 uur kan worden gesolliciteerd voor zichzelf besluiten om niet te solliciteren. Die mensen kunnen dan dus niet bij de sollicitatie- en wervingsprocedure worden betrok ken. Dat risico zit er zonder meer in en ik denk dat wij daar ook niet voor weg moeten lopen. Het be tekent ook dat er een beperkte rek is tussen het landelijke, algemene beleid en wat als lokale overheid kan worden gedaan. Die rek is nu bepaald op 4 6 5 uur en het zou mijns inziens erg onverstandig zijn op dit moment verder te gaan dan die 4 6 5 uur. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat men als gemeente, op het moment dat er landelijk bepaalde ontwikkelingen komen waarin de landelijk algemeen gebruikelijke 40 uur teruggedrongen wordt naar 38 of 36 uur, niet zou kunnen beslissen om weer een stapje verder te gaan. Er is mijns inziens toch een zeker verband tussen datgene wat algemeen gangbaar is en het aantal uren dat men zelf als gemeente aanbiedt. Met andere woorden, op dit moment is 36 of 35 uur het maxi mum waartoe het college bereid is. Een andere problematiek die is aangeroerd betreft de vraag welke criteria er bedacht zijn en nog bedacht moeten worden voor het eventueel verlenen van een ontheffing aan een diensthoofd door wie wordt gevraagd in een bepaald geval een functie te laten vervullen voor 40 uur in plaats van voor 36 uur. Afgesproken is dat die ontheffingen lopen via de vacaturecommissieWij hebben op dit moment geen uniforme criteria ontwikkeld, hetgeen eigenlijk bewust is gedaan, omdat wij er op dit moment vanuit gaan dat het betrekkelijk moeilijk is om op voorhand alle specifieke situaties die denkbaar zijn in te vullen. Wij proberen een benadering te kiezen, waarbij wij van geval tot geval bekijken of er bij een eventueel ontheffingsverzoek gegronde redenen zijn om daaraan tegemoet te komen. Een en ander zal na verloop van tijd wel een aantal gedragsregels opleveren. Die gedragsregels willen wij dus al doende proberen te ontwikkelen. Ik ben overigens van mening - voor sommigen zal dit een geruststelling zijn - dat de vacaturecommissie uiterst spaarzaam moet zijn met het geven van dergelijke ontheffingen. Het moet geen automatisme worden dat iedereen die een leidinggevende positie inneemt per definitie voor ontheffing in aanmerking komt. Als er wel wordt getwijfeld, dan zou het beter zijn om eerst de baan aan te bieden voor 36 uur. Als blijkt dat zich dan geen geschikte kandidaten melden, dan kan altijd nog worden besloten om in een tweede oproep de baan toch voor 40 uur aan te bieden. Dus wat mij be treft: alleen in zeer uitzonderlijke situaties eventueel ontheffing verlenen, maar daarin niet te soepel zijn. Het is immers zo dat hoe soepeler je bent, hoe meer de effecten van een dergelijke maatregel af nemen De heer Bijkersma heeft ten aanzien van het ontheffingenbeleid de vraag gesteld wie daarover be slist. Hij heeft ook een motie in het vooruitzicht gesteld. Ik wil daarover het volgende zeggen. Wij hebben als college van b. en w. de vacature com miss ie ingesteld, omdat een college nu eenmaal niet alles zelf kan doen. Een aantal taken moet worden gedelegeerd en zo hebben wij de volgende taken naar de vacaturecommissie gedelegeerd: de herplaatsingsprocedure, de procedure omtrent het al dan niet vervullen van vacatures - dat is nog steeds een taak die de vacature commissie dient te vervullen -, advies geven ten aanzien van het vervullen van resturen en het eventueel behandelen van verzoeken om ontheffing. In die commissie zitten inderdaad ambtenaren. Mijns inziens is dat op zichzelf helemaal geen probleem, ambtenaren van de gemeente hebben immers in vele commissies zitting en ze doen uit stekend werk. Het voorstel dat nu voor ons ligt is uiteindelijk ook mede door ambtenaren ontwikkeld. Wij moeten daarin ook vertrouwen hebben. Overigens is het zo dat zaken, waarover in de vacaturecom missie geen overeenstemming bestaat, altijd naar het college gaan. Als de commissie, waarin ook de burgemeester en mijn persoon zitting hebben, in zijn totaliteit een bepaald verzoek om ontheffing rede lijk vindt of van mening is dat een bepaalde vacature niet moet worden vervuld, dan passeert een en ander het college niet. Bestaat er onenigheid, hetgeen overigens niet vaak het geval is, dan wordt zo'n probleem naar het college verwezen. Hierop aansluitend wil ik graag een antwoord geven op de vraag van de heer Jansma of het college bereid is een evaluatie te geven van de maatregelen die zijn voorgesteld. Wij kunnen dat zeker toezeg gen. Het is betrekkelijk een gemakkelijke toezegging, omdat in het collegeprogramma al een soortge lijke formulering is opgenomen. Mijns inziens is het een goede zaak om jaarlijks, in het kader van het beleidsplan of op een andere manier, aan te geven hoeveel vacatures er zijn vervuld via externe wer ving, hoeveel vacatures voor 40 uur dan wel voor 36 uur zijn vervuld, waarom en in welke gevallen de betreffende functie niet voor 36 of 35 uur maar voor 40 uur is aangeboden en wat er precies met de rest uren is gebeurd. Over de resturen is nog een vraag gesteld. Mevrouw VIietstra vraagt zich af of het wel verstandig is om de resturen in een algemene pot te stoppen en of het niet beter is die bij de afdelingen te laten. Om die vraag te beantwoorden is het goed eerst na te gaan als gevolg waarvan de werkdruk zoal kan toenemen in het gemeentelijk apparaat. Globaal zijn daarvoor drie oorzaken aan te merken. In de eer ste plaats kan de werkdruk toenemen als gevolg van de maatregel waarover wij vanavond praten op af delingen waar veel vacatures ontstaan en waar dus steeds, als deze maatregel wordt toegepast, banen van 40 uur teruglopen naar banen van 36 of 35 uur. Tevens is er een belangrijk aantal externe factoren, als gevolg waarvan op bepaalde afdelingen de werkdruk kan toenemen. Ik denk dan aan nieuwe stukken wetgeving, ik denk aan de decentralisatie van het rijksbeleid en ik denk aan algemene maatschappelij ke ontwikkelingen, bijvoorbeeld ontwikkelingen ten aanzien van de automatisering. Een derde oorzaak is dat de raad of het college van b. en w. eigen beleidsprioriteiten kan stellen, als gevolg waarvan op bepaalde afdelingen de werkdruk kan toenemen. Het lijkt mij een goede zaak dat bij de beslissing waar die resturen worden ingezet die drie oorzaken in hun onderlinge samenhang worden bekeken. Dat bete kent concreet dat ik van mening ben dat het voorstel van het college een goed voorstel is. Stop alle resturen die met deze maatregel worden verdiend in een grote pot en bekijk vervolgens, op basis van een goede analyse, op welke afdelingen die resturen het beste kunnen worden ingevuld. Met andere woorden, wij kiezen voor een benadering waarbij de werkdruk zelf het belangrijkste criterium is en niet zozeer de vraag als gevolg waarvan die werkdruk ontstaat.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1983 | | pagina 26