6 Sub K. De Voorzitter: Dit punt luidt: Verzoek van 25 oktober 1983 van de heer W.J.H. Drent, alhier, om beleidsverandering ten aanzien van het taxivervoer in Leeuwarden. De heer Timmermans: Het is niet de eerste keer dat deze kwestie in de raad aan de orde wordt ge steld. Ik vrees dat het ook niet de laatste keer zal zijn. Ter discussie staan twee vragen. In de eerste plaats gaat het om een verzoek om herziening van de Taxiverordening Leeuwarden. In de tweede plaats gaat het om een aanvraag voor een bedrijfsvergunning dan wel om een heroverweging van een besluit ten aanzien van een bedrijfsvergunningHerziening van de Taxiverordening lijkt mij weinig zinvol. Het is meestal zo dat de verordening op zich niet het probleem is, maar dat het veel meer de wijze is waar op die wordt geïnterpreteerd. In dit geval gaat het om de interpretatie door de Taxi-adviescommissie en het college. Wat betreft het interpretatieverschil dat gerezen is ten aanzien van de aanvraag van de heer Drent het volgende. Het college zegt dat het hier gaat om een verzoek tot heroverweging van een genomen besluit en dat dat krachtens de regeling niet kan. Er zijn nogal wat argumenten aanwezig om te constateren dat het hier natuurlijk in feite gaat om een aanvraag voor een bedrijfsvergunning. Het lijkt mij niet zinvol om hier een juridisch debat te gaan voeren over wat dat nu precies is. Een enkel voudige aanvraag van de heer Drent heeft in wezen de zaak weer net zo open gemaakt als die naar ons gevoel al was. Hoewel wij ons realiseren dat het hier voornamelijk gaat om een bevoegdheid van uit sluitend b. en w., willen wij over deze materie toch het woord voeren. Wij vinden het namelijk nuttig dat wij het college de mening van de raad over deze kwestie nog eens aandragen. In deze discussie spe len twee belangrijke aspecten. Het eerste aspect is eigenlijk het belangrijkste, namelijk het criterium waaraan de behoefte aan ta xivervoer wordt getoetst. Volgens de verordening heet dat: de mate waarin wordt voldaan in de behoef te aan taxivervoer. In de raadsvergadering in 1982 heeft de toenmalige wethouder gesproken over het feit dat er in Leeuwarden over de jaren 1980 en 1981 een teruggang in het aantal taxiritten zou zijn ge weest van ruim 13% en dat zulks ook het geval zou zijn geweest in de landelijke situatie. Nog afgezien van de vraag of het aantal taxiritten in direct of in enkelvoudig causaal verband staat met de vraag of er voldoende wordt voorzien in de behoefte aan taxi's, geldt de vraag of de maximalisering van het be- drijfsrendement wel in directe relatie staat tot een optimale vervoersvoorziening wanneer het gaat om de monopoliepositie van een bedrijf zoals dat hier aan de orde is. Het belangrijkste argument is dat er landelijk, in tegenstelling tot wat eerder beweerd is in deze raad, absoluut geen sprake is van een teruggang in het aantal taxiritten of van een teruglopende markt voor het taxivervoer. Integendeel, ik wil dat met drie voorbeelden aangeven. In de eerste plaats komt in de maandstaat van december 1982 van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat heel duidelijk tot uitdrukking dat er sinds 1978 ieder jaar sprake is van een groei van het aantal taxi's op de weg. In de tweede plaats staat er in een rapport van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over taxibedrijven dat er jaarlijks sprake is van groei van het aantal werknemers in de taxibranche. In de derde plaats, en dat is toch het meest interessante gegeven, staat in Cijfers en Trends 1983/1984 dat er, gelet op de ver wachte vermindering van het particuliere autobezit, een groei valt te verwachten van het taxivervoer. Kortom, mijnheer de voorzitter, er is landelijk gezien duidelijk sprake van een situatie waarin je kunt spreken van een groeimarkt. Wij zien absoluut niet in dat dat in Leeuwarden niet aan de orde zou z'in" Het tweede aspect betreft de monopoliepositie. Wat is er aan de orde? Een particuliere onderne ming wordt op basis van gemeentelijke regelgeving in een situatie gebracht, waarin zij een monopolie positie heeft op een terrein dat in feite het openbaar vervoer betreft. Daarover zijn in het verleden in deze raad nogal wat woorden gewijd. Die beschouwing hoeft hier volgens mij niet opnieuw naar voren te worden gebracht. Wat in het verleden in de discussie als pleidooi voor de monopoliepositie naar vo ren is gebracht, is het feit geweest dat men geen behoefte had aan onrust, aan een concurrentieslag en dergelijke. Volgens mij kan je een situatie die misschien tien jaar geleden aan de orde was nu niet als rechtvaardiging hanteren om je besluitvorming daarvan af te laten hangen. Een ander en nieuw aspect tegen de monopoliepositie is het feit dat de kwaliteit van het taxivervoer in een dergelijke situatie be paald niet altijd gunstig is. In dit kader kan worden verwezen naar een recente publicatie over een be drijf in de stad Groningen waarbij ook sprake was van een monopoliepositie. Gelet op de naar mijn me ning vrij duidelijke nieuwe gegevens en de kanttekening die ik bij de genoemde twee belangrijke as pecten heb geplaatst, namelijk de kwantificering van de markt en de monopoliepositie, dien ik hierbij namens de meerderheid van onze fractie de volgende motie in. "De raad van de gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 12 decem ber 1983, 7 gelet op het preadvies van b. en w. ter zake van het niet in heroverweging nemen van een aanvrage voor een bedrijfsvergunning als bedoeld in de Wet autovervoer personen, overwegende het feit dat er landelijk gezien in de afgelopen jaren ter zake van het taxivervoer sprake is van een groeimarkt, als ook de overwegende principiële bezwaren die er bestaan tegen een situatie waarin één particu liere onderneming op een deelterrein van het openbaar vervoer een monopo liepositie inneemt, geeft als zijn mening te kennen dat het gewenst is dat een nieuwe aanvrage voor een bedrijfsvergunning dient te worden gehonoreerd." De motie is mede-ondertekend door mevrouw Jongedijk-Welles. De Voorzitter: De motie is voldoende ondersteund en maakt deel uit van de beraadslagingen. De hear Jansma: De oanfreger, de hear Drent, haldt oan as storein. Wy litte us dêrtroch fansels net folslein beynfloedzje. Mar it bringt us lykwols alle kearen op'en nij ta neitinken wat hjir barre moat. It is fansels it foech fan b. en w. om al as net fierder op de oanfraach yn te gean. Wol stelle wy fêst dat in nij berie lykas hjir winliken formeel oan 'e oarder is, juridysk besjoen hjir net oan 'e oarder komme kin. Kenlik wurdt hjir troch de briefskriuwer doeld op in oanfraach, alteast dat hat hy yn gesprekken mei üs fraksje wol blike litten. Wat dat oanbelanget hat it grutste part fan de fraksje gjin beswier tsjin de moasje sa't dy troch de hear Timmermans yntsjinne is. Dat part wol dan ek de moasje stypje. De heer Dubbelboer: De "continuing story" van de heer Drent, mijnheer de voorzitter. Ik w il be ginnen met te zeggen dat het college uiteraard juridisch gezien de bevoegdheid heeft de vergunning te weigeren op het moment dat er in voldoende mate in de behoefte aan taxi's is voorzien. De Taxiveror- dening schrijft zelfs voor dat het college de vergunning moet weigeren. Volgens mij moeten de feiten op dit moment echter naar een andere kant doorslaan. In de raad van 22 februari 1982 is door de toenmali ge wethouder gesuggereerd dat landelijk gezien de behoefte aan taxi's zou zijn afgenomen. Dat was op dat moment de weigeringsgrond in de Leeuwarder situatie. Uit publicaties bleek echter al vrij spoedig dat de suggestie van toen onjuist was. Ook de zinsnede uit het concept-antwoord dat vanavond aan de orde is, is op dit moment onjuist. Landelijk gezien is het aantal vergunningen van 1978 tot 1982 geste gen van 11 .303 tot 12.209. De portefeuillehouder legt die cijfers uit als een daling, maar ik kan niet anders dan een stijging constateren wanneer ik de getallen naast elkaar zet. Uit CBS-publicaties blijkt dat landelijk gezien Friesland achterblijft voor wat betreft het aantal taxi's. De lokale taxicentrale laat via plaatselijke perspublicaties weten dat de telefoon roodgloeiend staat en dat van derden vervoer moet worden ingehuurd. Al met al voldoende redenen om op zijn zachtst gezegd te twijfelen aan de woorden van de toenmalige portefeuillehouder en de zinsnede in het concept-antwoord dat vanavond aan de orde is als geloochenstraft door de feiten te kwalificeren. Dat wat betreft de feiten, mijnheer de voorzitter. Dan nu de procedure. De heer Drent dient op 25 oktober een vergunningaanvraag in bij de daarvoor bevoegde instantie, zijnde het college van b. en w., ten behoeve van het uitoefenen van een taxibedrijf. Dat is het onder werp dat in de vergunningaanvraag staat en niet dat aan het college gevraagd is om een beleidswijzi ging, want dat vraagt de heer Drent aan de raad. Het college zendt dan ook op dezelfde datum gelijk tijdig een brief aan de raad zoals geagendeerd staat onder punt K van de mededelingen. Het college schrijft in antwoord op de vergunningaanvraag van 25 oktober in een brief van één december aan de heer Drent - een uitermate formeel antwoord - dat het opnieuw overwegen niet in behandeling kan wor- den genomen. Woorden die door de heer Drent weliswaar in de motivering van zijn antwoord zijn ge noemd, maar die door het college mijns inziens maar al te graag uit het verband van de totale aanvraag zijn gerukt om de heer Drent een negatief antwoord te kunnen geven. Nogmaals, mijnheer de voorzit ter, het college heeft formeel volstrekt juist op een aan het college als zelfstandig bestuursorgaan ge richte brief op één december zelfstandig geantwoord. Eveneens formeel juist wordt ons als raad vanavond een voorstel tot beantwoording voorgelegd over een aan de raad gerichte brief. Daar waar beide brieven nauw met elkaar verweven zijn - ik neem aan dat dat het college niet ontgaan is - had onze fractie het uit materieel oogpunt beter gevonden het ant woord van één december niet alvast te verzenden, maar het antwoord en de mening van de raad van vanavond af te wachten. Het college had dan de mening van de raad in zijn overwegingen mee kunnen nemen. Nogmaals, formeel gezien is er sprake van een heel juiste procedure. De sfeer geeft echter wel aan waarin het een en ander zich afspeelt. Het college draagt noch in de brief aan de heer Drent noch in het concept-antwoord dat vanavond aan ons wordt voorgelegd feiten aan.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1983 | | pagina 4