8 De Taxi-adviescommissie, die wij nota bene hebben voor dit soort onderwerpen, is, voor zover ik heb kunnen nagaan, voor het laatst bijeen geweest in 1981 en is in deze zaak niet gehoord. Met de aanvrager is over eventueel nieuwe feiten totaal geen overleg gepleegd. Voor zover ik heb kunnen ach terhalen is er wel overleg geweest met de Leeuwarder Taxicentrale. Ik kan niet anders concluderen uit de feiten en uit de procedure dan dat het college niet wil dat de monopoliepositie van de Leeuwarder Taxicentrale wordt aangetast. Ik had eerlijk gezegd van dit college een ander standpunt verwacht. In elk geval had ik niet verwacht dat men een monopoliepositie van een redelijk groot bedrijf zou steunen. Het argument dat er geen behoefte zou zijn aan uitbreiding van het aantal taxi's is door mij reeds naar het rijk der fabelen verwezen onder het hoofdstuk dat ik maar "de feiten" zal noemen. Een van de eerste bezwaren in de hele "continuing story" waarmee de heer Drent het bos werd in gestuurd was het bezwaar dat hij niet de nodige diploma's had. Inmiddels is dat feit achterhaald en kan dus ook nooit meer als argument worden aangevoerd. Herhaalde aandrang in het verleden door bijna alle partijen uit deze raad - de heer Timmermans heeft daar ook al op gewezen - heeft het college niet van gedachten doen veranderen. Dat verbaast mij hogelijk, want de vorige voorzitter van deze raad heeft toentertijd gezegd dat met de wens van de raad rekening zou worden gehouden. Een toen ingediende motie werd niet in behandeling genomen vanwege die toezegging. Van het een en ander vind ik in de huidige opstelling van het college niets terug. Het zal duidelijk zijn dat onze fractie het niet eens is met het voorgestelde antwoord en dat wij in hoge mate teleurgesteld zijn in de totale handelwijze rond de zaak Drent. Wij hebben de motie van de heer Timmermans gehoord. Ik wil de verdere discussie even afwachten en ook het antwoord van de wet houder alvorens ons standpunt over de motie kenbaar te maken. Mevrouw Van der WerfEr is in deze raad al heel vaak en heel langdurig over de taxiproblematiek gediscussieerd en dan in het bijzonder over de aanvraag van de heer Drent. In aansluiting op datgene wat de heer Dubbelboer naar voren heeft gebracht, moet ik zeggen dat ook ik mij zo langzamerhand, dat heb ik hier ook wel eerder gezegd, niet meer aan de indruk kan onttrekken dat er steeds weer nieu we argumenten worden aangedragen om vooral de vergunning maar niet te hoeven verlenen. Een van de argumenten die daarbij steeds weer opnieuw naar voren komt is het formele beroep op artikel 4, lid 1, sub b, van de Taxi verordening, waarin staat dat b. en w. geen vergunning mogen verlenen als er in voldoende mate aan het taxi-aanbod wordt voldaan. In januari 1977 werd dat argument voor het eerst naar voren gebracht. Sindsdien werden er in de twee daarop volgende jaren nog tien vergunningen ver leend aan de Leeuwarder Taxicentrale. In februari 1982 is dat argument voor het laatst naar voren ge bracht door b. en w. Merkwaardigerwijs, dat heb ik toen ook naar voren gebracht, baseerden b. en w. zich daarbij met name op de uitlating van de huidige ondernemers dat er geen ruimte was voor meer ver gunningen. Het lijkt mij vrij logisch dat een ondernemer zoiets beweert, maar dat wil natuurlijk niet direct zeggen dat er geen ruimte zou zijn voor een concurrent. Ik wil hieraan toevoegen dat wij nog steeds niet zijn overtuigd van genoemde argumenten. Wij hebben ons dan ook keer op keer op het stand punt gesteld dat de gevraagde vergunning wel verleend zou moeten worden op basis van de principiële overwegingen zoals die vanavond door verschillende woordvoerders naar voren zijn gebracht. Wij vinden het onjuist dat aan één bedrijf, een particuliere onderneming, een monopoliepositie wordt toegekend die gewaarborgd wordt door het beleid van b. en w. zonder dat de raad of b. en w. ook maar iets te zeggen hebben over het beleid van het bedrijf. Bovendien kunnen b. en w. niet overtui gend aantonen dat er geen ruimte zou zijn voor nieuw taxibeleid. Wij stellen ons ook nu weer opnieuw op hetzelfde standpunt. Er is al op gewezen dat er landelijk gezien in de taxibranche nog steeds sprake is van groei. Ons standpunt is dat, als er een nieuwe aanvraag wordt ingediend, deze moet worden ge honoreerd op basis van de argumenten zoals ik die genoemd heb. De motie die de heer Timmermans heeft ingediend, heeft van harte de steun van mijn fractie. De heer Buurman: Artikel 4 van de Taxiverordening, en niet artikel 14 zoals b. en w. abusievelijk hebben vermeld onder punt K van de mededelingen, regelt de verplichte weigeringsgronden voor een bedrijfsvergunning. Artikel 4, lid 1, sub b, van de Taxiverordening schrijft het college dwingend voor dat afwijzend moet worden beschikt, indien het aantal taxi's dat krachtens reeds verleende bedrijfsver- gunningen mag worden gebezigd in voldoende mate in de behoefte aan taxi's voorziet. Wanneer dit door de Taxi-adviescommissie degelijk is onderzocht, mogen wij van b. en w. niet anders verlangen dan na leving van de verordening en de Wet autovervoer personen. De vraag die bij mij leeft is of het college genegen is deze zaak opnieuw in overweging te nemen en eventueel de commissie te vragen om een aanvullend rapport. Wellicht is hierbij de Wet autovervoer personen, artikel 51, te betrekken. Met na druk wil ik hierbij direct zeggen dat ik de bevoegdheid van b. en w. in deze volkomen honoreer. Dat de commissie gehouden is onpartijdig te werk te gaan moet vanzelfsprekend worden geacht. Dat hoeft de heer Drent niet expliciet te verwoorden. 9 Er zijn nogal wat punten die om een antwoord vragen. Het college spreekt over "gevestigde bedrij ven". ik dacht dat hier één taxibedrijf, waarin een aantal bv.'s zou zijn opgenomen, een monopolie positie innam. Wanneer het laatste juist is, is het dan verstandig dat geen gezonde concurrentie aanwe zig is? Verdient dat geen heroverweging? Oververzadiging van de markt is natuurlijk het andere uiter ste. Voorziet het vervoersaanbod inderdaad in voldoende mate in de behoefte? Vijf taxi's zijn buiten gebruik gesteld in verband met het onvoldoende aanbod van passagiers. Is dat inderdaad de oorzaak of is het arbeidsveld verlegd naar groepsvervoer? Zijn, tegen teleurstellende gegevens in, in de loop der tij den meer vergunningen afgegeven? Naar welke kant lijken statistische gegevens naar het oordeel van het college te wijzen voor het heden en de toekomst? Resumerend, er is op dit moment naar mijn oordeel stellig aanleiding het college in welwillende overweging te geven het geheel nader onder ogen te zien. Wat de ingediende motie betreft wil ik eerst de reactie van het college afwachten. De heer Geerts (weth.): Deze zaak is gestart met een brief van de heer Drent aan b. en w., met het verzoek om de beslissing van het college opnieuw te overwegen en te herzien. Het gaat hier dus niet om een aanvraag, maar om een verzoek tot herziening van een beslissing. De heer Dubbelboer heeft gezegd dat het college zich erg formeel opstelt. De opstelling van het college is de enig juiste, want wij hebben niet alleen met een aanvrager te maken maar ook met een wederpartij. De wederpartij kan eisen dat dit soort zaken op formeel juiste wijze wordt afgewerkt. Er is op gewezen dat er in het verleden heel uitgebreid over deze zaak is gesproken. Een aanvraag van de heer Drent is afgewezen. De rechtsgang is daarbij gevolgd. Wij kennen het principe: ne bis in idem, ofte wel geen tweemaal met betrekking tot dezelfde zaak. Deze term wil niets anders zeggen dan dat er over een zaak niet twee keer geprocedeerd kan worden. Als er geen nieuwe feiten zijn zal het college kunnen zeggen: deze zaak heeft zijn hele rechtsgang gehad, er zijn geen nieuwe feiten en op grond daarvan wordt de aan vraag niet in behandeling genomen. In dat geval zou er weer een beschikking zijn in de zin van de Wet administratie rechtspraak overheidsbeschikkingen (AROB). Zo zouden wij nog wel een tijdje verder kun nen gaan. Formeel ligt de situatie echter wel zo. Ik houd dit verhaal om er op te wijzen dat het college niet formeel, doch alleen maar juist gehandeld heeft. De zojuist door mij geschetste gang van zaken is de enige manier om dit soort zaken te behandelen. Het heeft daarom geen zin om in deze raad de be handeling van een volgende brief af te wachten alvorens de aanvraag tot heroverweging te behandelen. Wij willen de zaak graag snel afhandelen en daarom heeft de heer Drent antwoord gekregen. De heer Drent heeft daarop een brief gestuurd aan de gemeenteraad waarin twee dingen staan. Al lereerst vraagt hij om iets te doen aan artikel 4 van de Taxiverordening, het gaat dus niet om artikel 14 zoals abusievelijk onder punt K van de mededelingen staat, waarbij eisen gesteld worden aan nieuwe ondernemers. Het gaat met name om twee eisen, namelijk de eis dat men moet beginnen met drie taxi's en de eis dat de markt zodanig moet zijn dat er ook inderdaad behoefte aan meer taxi's is. Het lijkt mij logisch dat je een markt niet moet overspoelen. Als je dat principe los zou laten, dan zou dat wel ge beuren. Ik heb dat de raad ook niet horen beweren. De raad is wel ingegaan op het andere argument van de heer Drent, namelijk dat de behoefte be wezen zou zijn. Het college is daar niet van overtuigd. Integendeel, het feit ligt er dat er op dit ogen blik van vijf taxivergunningen geen gebruik wordt gemaakt. De heer Buurman vraagt zich in dat verband af of dat misschien zou kunnen komen doordat er meer personenbusjes zijn ingezet. Bovendien stelt hij nog een aantal andere vragen. Ik kan het een en ander niet zo direct beantwoorden. Ik constateer wel het feit dat er vijf taxivergunningen niet gebruikt worden en dat zal niet zijn omdat er zoveel behoefte is. De heer Timmermans heeft drie rapporten genoemd waarop hij de mening baseert dat die behoefte er wel is. Hij weet dat heel zeker, want hij zegt in zijn motie dat het gewenst is dat de aanvraag wordt gehonoreerd. Hij heeft het werk van de Taxi-adviescommissie reeds gedaan. Deze commissie moet na melijk nagaan of, wanneer er een aanvraag wordt ingediend, de behoefte aanwezig is. Op zich ben ik de heer Timmermans dankbaar voor zijn werk, maar aan de andere kant denk ik dat het op die manier zo niet gaat. De Taxi-adviescommissie zal aan de hand van een aanvraag moeten bekijken of er aan de voorwaarden is voldaan die staan vermeld in de TaxiverordeningIk vind de door de heer Timmermans ingediende motie op zijn minst voorbarig, want er wordt iets in uitgesproken dat niet bewezen is. Bo vendien vind ik dat datgene wat wordt uitgesproken bewezen moet worden in overleg met de Taxi-ad viescommissie Ik wil in dit verband ook nog even ingaan op de opmerking van de heer Dubbelboer dat de Taxi-ad viescommissie niet is ingeschakeld. Alvorens antwoord te geven aan de heer Drent hebben wij het schriftelijke oordeel gevraagd van de Taxi-adviescommissie. De commissie was het met onze reactie eens. U kon dat niet weten, mijnheer Dubbelboer, want het advies lag niet bij de ter inzage gelegde stukken. Het is dus niet zo dat wij hebben gehandeld zonder het inschakelen van de Taxi-adviescommis-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1983 | | pagina 5