zeggen dat, in samenspel met de gemeenten Heerenveen, Sneek en Smallingerlandwordt ge
tracht te komen tot een zeker gezamenlijk acquisitiebeleid, waarover in het komende jaar een
acquisitienota zal verschijnen. Het is mij even ontgaan wat de bedoeling van de opmerking
van de heer Bijkersma was toen hij het had over de Amerikaanse ambassadeur. Het is mij
namelijk bekend dat de Amerikaanse ambassadeur in het kader van kennismaking met de ver
schillende delen van Nederland Friesland als vijfde provincie bezocht, nadat hij een half jaar
geleden in functie is getreden. Ondertussen heeft hij ook de zesde provincie bezocht. Aan
elke provincie besteedt hij twee dagen. Op een van die twee dagen heeft hij met de consul-
generaal, de heer Miedema, een aantal ambtelijke medewerkers en mij geluncht in het Hof. De
middag heeft hij besteed voor het bezoeken van een bedrijf, de CCF in Leeuwarden. De vol
gende dag heeft hij een bezoek gebracht aan Johnson Controls Nederland BV, eveneens een
Leeuwarder bedrijf. Wanneer wij de balans opmaken, komen wij tot de conclusie dat dat niet
zo slecht is. Overigens moet ik u zeggen dat niet alleen dergelijke bezoeken aanleiding zijn
voor een gesprek met vertegenwoordigers van buitenlandse mogendheden. Het is namelijk
binnen de portefeuille van de heer Heere geweest dat nog niet zo lang geleden de Franse
ambassadeur samen met zijn con sul-generaal Leeuwarden heeft bezocht. Ik heb geluiden ge
hoord dat in hetzelfde kader ook Hongarije in het beeld gaat komen; u ziet dat wij niet een
kennig zijn. Wat het bezoek van ambassadeurs betreft staan wij royaal ons mannetje! Een en
ander neemt natuurlijk niet weg dat meer moet worden gedaan als het gaat om public relations,
gericht op het vestigen van de aandacht op de eigen mogelijkheden. Binnen het overleg dat
wij met de andere gemeenten hebben, zullen naar ik aanneem hierover een aantal gedachten
naar boven komen, waardoor het mogelijk is om nog nadrukkelijker, ook in samenspraak met
het plaatselijke bedrijfsleven, te kijken welke markten moeten worden aangeboord om zo goed
mogelijk de presentie van Leeuwarden aan te geven en door te geven aan degenen die daar
voor in aanmerking komen.
Ik meen nu voorbij te kunnen gaan aan hetgeen door de heer Bijkersma is gezegd over de
regionale samenwerking. Hij heeft nog wel gezegd dat moet worden uitgekeken wat betreft de
ontwikkelingen met betrekking tot de reorganisatie van de Bescherming Bevolking. Een en
ander zal, aldus de heer Bijkersma, moeten worden afgewacht, maar dat mag niet tot gevolg
hebben dat er hiaten ontstaan. Ik zou dat met hem eens kunnen zijn, ware het niet dat ik ge
woon in alle nuchterheid moet constateren dat in dit land de hiaten er al grotelijks zijn. Er is
geen sprake van dat kan worden voorkomen dat er hiaten ontstaan. Er zijn hiaten! In een
overleg dat recentelijk heeft plaatsgevonden met de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,
die zich meer met deze materie bezighoudt, is dit door mij en door meerderen met mij met zo
veel woorden onder zijn aandacht gebracht. De gedachte Leeuwarden kandidaat te stellen
wanneer zich een vacature voordoet voor het leveren van een kroonlid voor de Rijksuniversi
teit Groningen vind ik op zich interessant, die wellicht op een zeker moment wanneer daarvoor
de gelegenheid aanwezig is kan worden opgepakt.
Op de opmerkingen van PAL met betrekking tot de Rijksuniversiteit Groningen meen ik
reeds te zijn ingegaan.
Dan kom ik bij mevrouw De Jong, die gesproken heeft over de verontrusting die haar
bezighoudt bij ontwikkelingen zoals die gestalte hebben gekregen in de vorm van de Centrum
partij. Ik begrijp haar verontrusting, ik deel die verontrusting ook. Alleen als het er om gaat
wat er aan kan worden gedaan, is het instrumentarium beduidend beperkt. Wij hebben in de
Nederlandse historie van de laatste vijftig jaar enige malen de vraag ter discussie gehad of
politieke partijen, die op grond van hun doelstelling wellicht een bedreiging zouden kunnen
vormen voor de Nederlandse democratie, wel of niet acceptabel zijn. Met andere woorden, of
wel of niet moet worden overgegaan tot het inperken van die activiteiten. Er zijn wel eens wat
aanzetten geweest die later weer verlaten zijn, omdat ze als minder geslaagd werden beschouwd
en omdat ze in wezen niet datgene bewerkstelligden wat werd gewild. Het gaat er om dat er in
het denken van de mensen ontwikkelingen zijn te bespeuren, ook in het kader van de Centrum
partij, die wij zouden willen bestrijden. Wij hebben in Nederland te maken met de vrijheid
van organisatie, de vrijheid van meningsuiting, zij het binnen de kaders die de wet daarvoor
aangeeft. Zolang een organisatie met zijn doelstelling en in zijn activiteitenpakket niet in strijd
komt met de Nederlandse strafwetgeving, zullen wij weinig aan dit soort dingen kunnen doen,
behalve dan door stelling te nemen - juist voor de politieke wereld is wat dit betreft een belang
rijk terrein weggelegd - tegen het streven dat wij als verwerpelijk van de hand wijzen. Ik heb
dan altijd nog de idealistische illusie dat een democratie de spankracht heeft om ook dergelijke
kwalijke ontwikkelingen het hoofd te bieden en door het geven - het daagt je wel uit - van
een adequaat antwoord er een stuk tegendruk tegen aan te zetten. Dat,neemt niet weg dat
wijdaar waar het gaat om de private beheersing van zalen en wat dies meer zijenig selec
tief gebruik van die zalen bevorderen.
Mevrouw De Jong heeft gesproken over de Ruimtelijke Ordenings Toeslag (ROT) en de
Interimregeling voor het parkeren in stedelijke gebieden bij woningbouw in hoge dichtheden
(IPR). Het is haar bekend dat wij wat dit betreft een stelling hebben ingenomen. Wij zijn van
mening dat het, welke maatregelen op die terreinen ook worden genomen, volstrekt onaanvaard
baar is dat a. het Noorden aan zijn lot wordt overgelaten en b. er verschillen op korte afstand
v V \V Y;»\;viV -V i
39
blijven bestaan, ook daar waar het gaat om in feite dezelfde arbeidsmarkt. Een en ander is
het gevolg van een wat toevallige indeling van de provincie in Corop-gebiedeneen indeling
die naar ons gevoelen in het geheel niet sluit op het hanteren van criteria welke faciliteiten
regelingen moeten gelden. Wij hebben behalve bij de betrokken hogere overheden ook in de
richting van de Vaste Kamercommissie Economische Zaken met nadruk ons gevoelen kenbaar
gemaakt, hetgeen enige tijd geleden ook nog eens is gebeurd in telefonische contacten met
een aantal individuele leden van deze Vaste Kamercommissie.
De heer Buurman heeft gesproken over het element van de door hem gesignaleerde aver
sie van het college tegen het toepassen van censuur. Hij zegt dat censuur betrekking heeft
op een strafrechtelijk verbod op publikatie. Ik dacht dat censuur iets anders was, namelijk
dat het, zonder dat er sprake is van een strafrechtelijk verbod van publikatie, te maken heeft
met het zich bezighouden met controleren van dingen, gevoelens en ideeën die worden weer
gegeven. Wij hebben daarvan afstand genomen, omdat wij niet wensen op de stoel te gaan
zitten van de betuttelende betweter die wel even zal zeggen wat wel en niet door de beugel
kan. Het totale pakket van activiteiten, die in dit verband door de overheid gesubsidieerd
worden, kan steeds op zijn waarde worden gewogen om gesubsidieerd te blijven. Het gaat ons
echter volstrekt te ver om, wanneer publikaties ons niet zinnen, stelling te nemen tegen de
mogelijkheden die er via de subsidiekraan wellicht zijn. Dat is iets anders dan de strafrechte
lijke verantwoordelijkheid die schrijvers in dit land - daarvoor hoeft niet eens een gesubsi
dieerd orgaan te worden uitgegeven - hebben voor het door hun geschrevene. Wanneer men
in strijd met de strafwet komt, dan is men in een ander kader bezig. Daar staan wij als lokale
overheid buiten. Wij hebben geen behoefte aan het uitoefenen van censuur, in die zin dat wij
ons bezighouden met het controleren van het geschrevene binnen kaders van gesubsidieerde
activiteiten. Dat heeft niets te maken met het al of niet aanwezig zijn van waardering. Die
waardering kan wel eens volstrekt afwezig zijn. Wij wensen die dingen echter toch wel uit el
kaar te houden.
Het heeft mij wat verbaasd dat de heer Buurman heeft gesproken over een publikatie in
het vrouwenblad Margriet. Voordat hij hierover sprak heeft hij - als ik het goed heb waar
genomen niet zonder genoegen - de wapenspreuk van de overigens nogal twijfelachtige Orde
van de Kouseband geciteerd; "Honi soit qui mal y pense". En toen kwam ineens Margriet!
Ik heb uiteraard ook kennis genomen van de commotie die de bewuste uitgave van het vrou
wenblad Margriet, daarna verspreid door het Ministerie van WVC, heeft gewekt in een aantal
gemeenten. Een en ander is voor mij aanleiding geweest om eens te vragen of dat blad hier
ook was, want mijn nieuwsgierigheid was wel in hoge mate gewekt. Ik heb het gelezen en ik
was eerlijk gezegd erg verbaasd dat daarover zoveel heisa is gemaakt. Wat is er namelijk aan
de hand? Er is een publikatie die gaat over trouwen en samenwonen. In die publikatie wordt
geconstateerd dat in onze samenleving trouwen en samenwonen beide voorkomen en dat jonge
mensen worden geconfronteerd met de vraag: Doe ik het een of doe ik het ander? In die con
text is deze publikatie als een handreiking, waarin een aantal praktische dingen worden ver
woord, gegeven. Er komen ook zaken in voor die wat de gekozen vocabulaire betreft misschien
niet tot het normale jargon van de gemeenteraad behoren, zeker niet van de voorzitter van
de gemeenteraad als hij in functie is! (Gelach) Ik meen echter in alle oprechtheid dat de pu
blikatie toch jonge mensen probeert aan te spreken in de sfeer waarin zij anno 1983/1984 kun
nen worden aangesproken. Tegen die achtergrond heb ik mij erover verbaasd dat deze publi
katie zo verschrikkelijk veel deining teweeg heeft gebracht. Ik begrijp het ook niet en wat
dat betreft moet ik de heer Buurman geheel teleurstellen.
Er is nog opgemerkt de politie-uitgaven desnoods ten laste van de algemene middelen te
laten komen. Ik ben van mening dat wij ons er in het systeem, dat wij in Nederland kennen
en waarin politie-uitgaven voor rekening van de rijksoverheid zijn, zoveel en zolang mogelijk
aan moeten binden dat die uitgaven uit de materiële en de personele normvergoedingen worden
bekostigd, omdat het wel erg gemakkelijk zou zijn als het idee in Nederland zou postvatten
dat de gemeenten wel bijspringen als die norm te krap is. Daarmee zou mijns inziens de minister
van Binnenlandse Zaken min of meer het handvat worden gegeven om de normen te verleggen.
Gelet op het begin van mijn verhaal zou ik daartegen ernstig bezwaar willen aantekenen.
Ik meen dat ik hiermee aan het eind van mijn aandeel ben, ik geef het woord aan wethou
der Kessler.
De heren De Beer en Niemeijer zijn inmiddels ter vergadering gekomen.
De heer Kessler (weth.): Zoals dat ook in voorafgaande jaren het geval was, kan worden
geconstateerd dat de toonzetting van de algemene beschouwingen zoals die naar voren zijn
gebracht somber is. Daar is ook alle reden toe. De economische crisis werkt ontwrichtend,
de tegenstellingen worden scherper en de komende jaren zal de werkloosheid zo goed als
zeker verder stijgen. Bezuinigingen zijn nog steeds aan de orde van de dag en de koopkracht
van de mensen daalt gestaag. Binnen dat geheel moet de gemeente Leeuwarden zich staande
houden en dat is niet gemakkelijk. Ook in Leeuwarden neemt de werkloosheid toe, ook de be
volking van Leeuwarden krijgt te maken met vele bezuinigingen die grotendeels cumuleren: