44
Van de gemeenten mag niet worden verwacht dat zij de werkloosheid wel eens even zullen
terugdringen. De invloed van de gemeenten is slechts beperkt. Uit het betoog van de heer
Bijkersma lijkt het alsof dat wordt vergeten. Er is natuurlijk wel een relatie tussen de sociale
zorg aan de ene kant en de werkloosheidsbestrijding aan de andere kant, maar op die relatie
heeft de gemeente, zoals gezegd, slechts een marginale invloed. Ik heb gezegd dat ik het kort
zou houden. De Nota Werkgelegenheid komt in februari of begin maart in de raad aan de orde.
Op dat moment kunnen wij over deze problematiek uitgebreider van gedachten wisselen.
Tot slot nog een enkele opmerking over het emancipatiebeleid. De heer Buurman heeft,
net als in april van dit jaar, zijn opvattingen over emancipatie naar voren gebracht. Namens
het college heb ik toen geconstateerd dat de opvattingen van de heer Buurman en die van
het college niet sporen. Ik constateer ook bij deze algemene beschouwingen dat in dat ver
schil van inzicht geen verandering is gekomen en ik vermoed dat dat in de toekomst ook wel
zo zal blijven. Ook mevrouw Van der Werf heeft problemen met het emancipatiebeleid. In
tegenstelling tot de heer Buurman is zij van oordeel dat het allemaal niet snel genoeg gaat.
Ik wil daarover in zijn algemeenheid een opmerking maken. Ik ben het eens met mevrouw Van
der Werf dat het emancipatiefacetbeleid moeilijk van de grond te tillen is. Dat heeft in ieder
geval te maken met het feit dat het formuleren van algemene emancipatiedoelstellingen betrek
kelijk gemakkelijk is, maar dat het uitwerken van die doelstellingen in concrete maatregelen
uiterst moeilijk is. Het is een onontgonnen gebied in Nederland en Leeuwarden voert daarbij
toch wel een van de leidinggevende posities. Het heeft er ook mee te maken dat de maatschap
pelijke consensus ten aanzien van dergelijke concrete maatregelen nog onvoldoende is uitge
kristalliseerd. Met andere woorden, heel veel concrete invullingen roepen een stuk discussie
op. Geen discussie over de doelstellingen op zich, maar wel discussie - meer of minder ver
gaand - over de vorm waarop die doelstellingen moeten worden uitgewerkt. Mijn taxatie is zo
danig dat ik vermoed dat die discussie zal blijven, zowel binnen het college als binnen het
ambtelijk apparaat alsook binnen de afzonderlijke fracties. Mijns inziens zullen wij daarmee
moeten leren leven, het zit in feite in de aard van de problematiek. Als wij het werk van de
Commissie voor Emancipatie-aangelegenheden tegen die achtergrond bekijken, dan vind ik
dat er wel degelijk resultaten worden bereikt. Misschien niet in de mate als sommigen graag
zouden willen, maar er is onmiskenbaar sprake van vooruitgang. Voorbeelden op dit gebied
zijn: de adviezen ten aanzien van de studiefaciliteiten, ten aanzien van arbeidstijdverkorting,
ten aanzien van de sollicitatieprocedures en ten aanzien van de ombudsfunctie. Over de sug
gestie om een ambtelijke werkgroep op te richten met vertegenwoordigers vanuit de verschil
lende functionele afdelingen hebben wij in de Commissie voor Emancipatie-aangelegenheden
gesproken. Mijn standpunt was toen - ik wil dat wel herhalen - dat ik het nut daarvan niet
inzie. Wij zitten niet meer in de fase van algemene verhalen en mooie doelstellingen, wij zitten
in een fase waarin wij ten aanzien van specifieke beleidsterreinen een zo concreet mogelijke
invulling proberen te geven. Ik zie niet in wat het voor zin heeft iemand van de afdeling
ROV te laten meepraten over roldoorbrekend onderwijs of iemand van de afdeling Personeels
zaken over een vrouwvriendelijk woonmilieu. Ik ben dan ook veel meer voor een lossere struc
tuur, waarbij per beleidsterrein de deskundigheid wordt aangetrokken. Over de mogelijke
financiële gevolgen voor het emancipatiewerk van de aangekondigde intrekking van de Kader
wet specifiek welzijn en de invoering van de Wet op de volwasseneneducatie zal wethouder
Heere straks het een en ander naar voren brengen.
Ik dacht dat ik zo de hoofdpunten van de algemene beschouwingen aan de orde heb gesteld.
Mochten er punten zijn die ik vergeten heb, dan zal ik daarop in tweede instantie ingaan.
De heer De Jong is inmiddels ter vergadering gekomen.
De heer Geerts (weth.): Mevrouw Brandenburg heeft gesproken over de woonlasten,
over het feit dat er een woonlastenoverleg is opgericht, waarin huurdersgroepen en politieke
groeperingen participeren, en dat PvdA, PAL en FNV binnenkort met een notitie over deze
problematiek komen. Het is de raad bekend dat het college de problematiek met betrekking
tot de woonlasten in een apart hoofdstuk van de nota Volkshuisvesting zal beschrijven. Wij
zullen van de resultaten die neergelegd zijn in genoemde notitie dankbaar gebruik maken,
voor zover het tenminste gaat om zaken waar wij zelf nog geen zicht op hebben.
Mevrouw Brandenburg heeft de problemen genoemd met betrekking tot de invoering van
de LeegstandwetEen wet die wij met elkaar toch wel erg noodzakelijk vinden. Alleen, de
Leegstandwet blijkt een kostbare wet te zijn. Bovendien wil de regering de financiële lasten
in dit kader vooral bij de gemeenten leggen. De VNG heeft berekend dat het gaat om een
bedrag van 65 miljoen gulden. Dat bedrag is voor de gemeenten niet op te brengen. Met name
de kosten voor het maken van een leegstandsregister zijn erg hoog. Te verwachten valt dat
de regering zal overgaan tot een gedeeltelijke invoering van de Leegstandwet.
Mevrouw Brandenburg heeft van centralisme melding gemaakt en zij heeft daarbij als
voorbeeld genoemd de overheveling van de verantwoordelijkheid met betrekking tot het open
baar vervoer van de rijksoverheid naar de gemeenten. Ik wil wat dat betreft enige nuance
ring aanbrengen. Op het ogenblik is er een interim-regime dat geldt tot 1986, want dan gaat
45
de Wet autovervoer personen in. In dit interim-regime heeft het rijk de gemeenten een lijst
van eisen voorgeschreven, waardoor de vrijheid niet groot is. Het wordt de gemeenten niet
mogelijk gemaakt om het budget, dat door het rijk gegeven wordt, te overschrijden. Wel is
het zo dat er voor de gemeenten een grotere vrijheid zal zijn om een eigen beleid te voeren
wanneer de Wet autovervoer personen in 1986 wordt ingevoerd. De gemeenten mogen dan ook
het budget overschrijden, maar dat zal dan wel geld kosten. Het gaat dan echter om het stel
len van prioriteiten en om een kwestie van hoe belangrijk men goede voorzieningen met betrek
king tot het openbaar vervoer vindt.
Alle sprekers hebben aandacht besteed aan de Structuurschets Stedelijke Gebieden en
dat vind ik erg terecht. Wij zitten wat dat betreft op een cruciaal moment. De voorzitter heeft
er al melding van gemaakt dat de ingediende motie voor het college een ruggesteun kan zijn
bij het gesprek dat in januari zal plaatsvinden met de minister en gedeputeerde staten. Met
gedeputeerde staten is over het standpunt inzake deze kwestie overeenstemming bereikt. Het
is te hopen dat gedeputeerde staten het standpunt dat zij nu innemen ook zullen innemen als
onverhoopt zou blijken dat Leeuwarden geen stadsgewest zal worden - ik kan mij dat overigens
nauwelijks voorstellen - en dat zij met name de aandacht op Leeuwarden zullen richten.
Wat betreft het Meerjarenplan Stadsvernieuwing het volgende. De Wet op de stadsvernieu
wing zal in 1985 ingaan. De behandeling van het betreffende wetsontwerp zal in het komende
voorjaar in de Kamer plaatsvinden. In dit kader is een aantal kwesties aan de orde dat nogal
van belang is voor Leeuwarden. Allereerst speelt de kwestie van de verdeling van de pot.
Verdeling daarvan vindt plaats op basis van urgentie die wordt bepaald met behulp van een
verdeelsleutel. Er was een voorstel van het ministerie dat er op neerkwam dat Leeuwarden
7,4 miljoen gulden zou krijgen. De gezamenlijke ISR-gemeenten hebben een voorstel gemaakt
- ook de grote gemeenten hebben zich daarbij aangesloten - dat er op neerkomt dat er een
groter deel van het geld voor stadsvernieuwing in de richting van de wat grotere gemeenten
zal gaan. Dat voorstel komt er voor Leeuwarden op neer dat wij op jaarbasis een bedrag in de
orde van grootte van 11,5 miljoen gulden zullen krijgen. Het gaat dus om een nogal groot ver
schil. Wij hebben dit voorstel met kracht ondersteund en daar waar het mogelijk was ook in
Den Haag aan de orde gesteld.
Volgend jaar is een erg belangrijk jaar, omdat het dan het laatste jaar is dat het regime
van de ISR geldt. Het is de bedoeling van het college om volgend jaar zoveel mogelijk werk
uit te voeren, opdat wij dan zoveel mogelijk declaraties in de richting van de rijksoverheid
zullen kunnen inleveren. Dat is op zich erg belangrijk, maar het een en ander kan wel eens
consequenties hebben met betrekking tot de procedures die gevolgd moeten worden. De raad
zal daarmee binnenkort geconfronteerd worden. Een ander belangrijk punt in deze kwestie is
het feit dat wij het noodzakelijk vinden dat er na 1985 overgangsmaatregelen van kracht zullen
worden op basis van juridische verplichtingen die het rijk is aangegaan. Wij hebben deze
noodzaak bij alle instanties die daar wat over hebben te zeggen ten zeerste bepleit.
Dan kom ik nu bij de problematiek met betrekking tot Bouwen Werkt. Wethouder Kessler
is daar ook al even op ingegaan. In het kader van Bouwen Werkt zijn er voor Leeuwarden op
dit ogenblik nog geen concrete plannen bekend. Het kabinet heeft de gemeenten nog niet
laten weten hoe de zaak ervoor staat. Ik heb hier een brief van de minister van VROM, waar
in staat dat er binnenkort, zodra de besluitvorming over deze zaak in het kabinet is afgerond,
over dit onderwerp een circulaire aan de gemeenten zal worden gezonden waarin ook een indica
tieve verdeling van de gelden over het land zal worden aangegeven. Deze circulaire hebben wij nog
niet ontvangen - de verwachting is wel dat die binnenkort komt -, dus kan ik daarover ook
geen mededelingen doen. Volgens mij liggen er vooral in de sector volkshuisvesting mogelijk
heden, net zoals dat het geval is met de 574 woningen in Heechterp. Ik vrees echter dat wij
wel tegen problemen zullen aanlopen met betrekking tot de stand van de algemene bedrijfs-
reserve, want die zal daarbij ook ingeschakeld moeten worden. Het is bekend dat de stand
van de algemene bedrijfsreserve van een aantal corporaties en ook van het Gemeentelijk
Woningbedrijf uitermate slecht is. In het kader van Bouwen Werkt zijn er volgens mij ook
mogelijkheden met betrekking tot grote monumenten. Het college zal zeer alert in die richting
zijn.
Mevrouw Brandenburg heeft een pleidooi gehouden voor het spoedig realiseren van een
geactualiseerde structuurschets voor Leeuwarden. Het college is die mening ook toegedaan.
De raad kan de schets in het voorjaar ter behandeling verwachten.
Ik stap dan nu over naar het gestelde door de heer Pruiksma, waarbij ik de onderwerpen
waarop ik ben ingegaan in mijn beantwoording van de opmerkingen van mevrouw Brandenburg
weg zal laten. De positie van het Grondbedrijf is inderdaad erg zorgelijk. De raad zal daar
over het komende voorjaar een nadere toelichting krijgen. Het gaat hier om twee zaken, name
lijk het egalisatiefonds, het saldo van de exploitatie van bestemmingsplannen, en de positie
van het Grondbedrijf in relatie tot gronden die voor de algemene dienst bestemd zijn. De
positie van het Grondbedrijf is, wat deze twee zaken betreft, nogal zorgelijk.
Wiardaburen heeft van meerdere sprekers aandacht gekregen. De heer Pruiksma heeft de
Commissie voor het Grondbedrijf een veer op de hoed gestoken, terwijl mevrouw Van der Werf
dat ten aanzien van de raad heeft gedaan. Men heeft er op gewezen dat de Commissie voor het