48 het toewijzingsbeleid gaat in een goede richting. Overigens wil ik er nog op wijzen dat de raad deze aangelegenheid binnenkort ter behandeling krijgt voorgelegd. Ik wil mevrouw Van der Werf er toch op wijzen dat het niet de DSO is die milieuzaken tot zijn taak mag rekenen. Er kan dus ook geen sprake zijn van een prioriteitsstelling binnen de DSO om tot een ander milieubeleid te komen. Ik heb het al gehad over de grondaankopen Wiardaburen, waarbij mevrouw Van der Werf de raad geprezen heeft. Wat de contact- en projectgroepen betreft, durft mevrouw Van der Werf te zeggen dat het college steeds minder waardering heeft voor het meedenken van de bevolking bij het hele stadsvernieuwingsgebeuren. Het tegendeel is waar, mijnheer de voorzitter. Wij hebben daar ook al melding van gemaakt bij de behandeling van de Handleiding functioneren project- en contactgroepen en het een en ander blijkt ook uit de praktijk. Wij hebben geconstateerd dat deze problematiek ook te maken heeft met de structuur van de dienst. Bij de evaluatie van het organisatie-onderzoek zullen wij ook dit aspect betrekken. Gezegd moet worden dat dit college het meedenken van de bevolking over en het meebeslissen van de bevolking in het stadsvernieuwingsproces erg belangrijk vindt. Mevrouw Van der Werf dicht het college een slagvaardig beleid toe. Ik zou blij zijn als mevrouw Van der Werf het bedoelt zoals ik nu suggereer. Zij bedoelt echter te zeggen dat het college er behagen in schept om zoveel mogelijk kaalslag te plegen en grootschalige toestanden op te zetten. Het verwijt van mevrouw Van der Werf vind ik niet terecht, want de dagelijkse praktijk bewijst anders. Mevrouw De Jong wijst op het grote probleem van de afname van de bouwproduktieDat is inderdaad een groot probleem, mevrouw De Jong. Wij zullen moeten vechten voor onze contingenten en daarvoor zullen wij dezelfde provinciale overheid nodig hebben, die vindt dat wij stadsgewest moeten worden. Wij zullen de provinciale overheid aan haar argumentatie houden dat wij stadsgewest moeten worden, ook als het eventueel zo zou zijn dat wij geen stadsgewest zouden worden. Dit college doet er alles aan om bij de rijksoverheid en de provin ciale overheid te bepleiten dat Leeuwarden voor zijn mogelijkheden voldoende contingenten krijgt. Ik moet er wel bij zeggen dat de vooruitzichten, gezien het landelijke contingent, niet al te gunstig zijn, maar wij zullen voor een voldoende contingent blijven vechten. Ik stap dan nu over naar de heer Buurman, die allereerst een aantal opmerkingen heeft gemaakt dat betrekking heeft op herwaarderingsvoorstellen. Ik ben het met hem eens dat de uitvoering van civieltechnische werken erg belangrijk is. Grote civieltechnische werken zijn.allereerst belangrijk voor de werkgelegenheid, maar natuurlijk ook voor de infra-struc- tuur van Leeuwarden. Het college zal proberen om als vervolg op de zuidtangent ook de aanleg van de Oostergoweg gesubsidieerd te krijgen, mogelijk door middel van het ISP. Wat betreft de voorbereiding van de plannen zijn wij in een zeer ver gevorderd stadium. Zodra de plannen gestalte krijgen, zullen wij dit werk aanmelden als te subsidiëren project. De heer Buurman breekt een lans voor het realiseren van fietsvoorzieningenDe argumen tatie die hij daarbij gebruikt, is ook de argumentatie van het college. Wat dat betreft zitten wij dus volstrekt op één lijn. Verder pleit de heer Buurman voor een betere controle van de politie op het verkeers gedrag van met name fietsers, maar ook van fout parkeerders. Het is op zich belangrijk dat wij in die richting alert zijn. De heer Buurman houdt een pleidooi voor een campagne zoals die in Amersfoort is gevoerd. Ik moet zeggen dat ik niet alle ins en outs van zo'n campagne ken, maar wij zullen zijn suggestie zeker tot ons nemen. Ik zie de voorzitter instemmend knikken. Ik heb de indruk dat ik mij op dit ogenblik een beetje op het terrein van zijn porte feuille begeef, maar dat zij dan zo. Ik heb hiermee volgens mij alle sprekers beantwoord, mijnheer de voorzitter. De Voorzitter schorst, om 15.45 uur, de vergadering voor de pauze. De Voorzitter heropent, om 16.05 uur, de vergadering. De Voorzitter: Ik heropen de vergadering en geef het woord aan wethouder De Vries. De heer De Vries (weth.): In de algemene beschouwingen van gisteren is wat mijn porte feuille betreft de zaak toegespitst op het onderwijsveld. Op zichzelf behoeft dat geen verwon dering te wekken, want het onderwijs is een van de maatschappelijke activiteiten dat de laat ste jaren niet alleen landelijk maar ook in onze gemeente volop in beweging is. Allerlei vernieu wingszaken dringen zich naar voren. Vanuit de Leeuwarder situatie is getracht hierop zo goed moge lijk in te spelen. Het is daarbij een beetje wrang te constateren dat op het moment dat wij het ge voel hadden dat wij met elkaar zouden kunnen gaan oogsten, de armoede toeslaat en dat het onder wijsveld met sterke bezuinigingen wordt geconfronteerd van zowel de kant van het rijk als van de kant van de gemeente. Wij kunnen deze bezuinigingen op dit moment bijzonder slecht gebruiken. Er zijn namelijk allerlei nieuwe dingen onderweg, zoals de komst van de nieuwe basisschool, innovatie die de aandacht vraagt, ontwikkeling van de schoolbegeleiding. Deze zaken vragen 49 om een goed en deugdelijk financieel statuut om datgene mogelijk te maken wat de vernieu wers in onderwijsland voor ogen staat. Ik heb zelfs de indruk dat wij enige van deze zaken voorlopig op een zacht pitje zullen moeten zetten. Wij zullen moeten proberen met een mini mum aan kosten een maximum aan rendement te bereiken. Op zichzelf is dat een moeilijk pro ces en het ligt voor de hand dat dat irritaties oproeptvooral bij degenen die hebben mee gedaan aan allerlei experimenten, waardoor verwachtingen zijn gewekt, die nu niet waar kunnen worden gemaaktHoe of het een en ander er exact uit komt te zien valt op dit moment nog niet nauwkeurig in te schatten. Er zijn nog enkele zaken in de onderwijsbegroting onder weg die wij in ons beleid niet volledig hebben ingecalculeerd, maar die het mogelijk maken dat het beeld iets minder triest wordt dan waarvan wij op dit moment uitgaan. Ik heb mij voorgenomen om de notitie van de afdeling Financiën en Belastingen mee te nemen naar de eerstvolgende vergadering van de Commissie voor het Onderwijs, zodat ik de commissieleden nader kan informeren omtrent een aantal zaken dat in een nabije toekomst ten aanzien van de financiële verhouding op ons afkomt. Tegen deze achtergrond kreeg ik in de Commissie voor het Onderwijs, toen wij de be zuinigingen behandelden, het gevoel dat het hier eigenlijk om een indroevige zaak gaat. Aan de ene kant passen wij allerlei bezuinigingen toe, waardoor er gebouwen leeg komen te staan, en worden allerlei onderwijsgevenden de straat op gestuurd met geen ander perspectief dan maandenlang werkloos te zijn, terwijl er aan de andere kant wel geld is omdat wij deze men sen via de wachtgeldregeling, de bijstand of wat dies meer zij moeten onderhouden. De be staande gebouwen zullen moeten worden afgestoten. Kortom, wat hadden wij het onderwijs- prentje prachtig kunnen invullen, wanneer wij de beschikking zouden kunnen hebben over én accommodatie én menskracht. Menskracht gaat zonder meer verloren, want veel mensen die van de pedagogische academie komen hebben geen ander perspectief dan of te zoeken naar een andere baan of het risico te lopen werkloos te blijven. Tegen deze achtergrond zien zij een toekomst op zich afkomen die gewoon ontmoedigend is. Wij hebben er geen enkel in zicht in of dit tij zich de komende tijd zal keren. Het is een zorgelijke zaak en zoals het een en ander zich op het ogenblik aan ons voltrekt blijft het ook een zorgelijke zaak. Zoals ik zojuist al heb gezegd moeten wij ook in ons eigen veld bezuinigingen toepassen. Toen men mij in de Commissie voor het Onderwijs vroeg hoe wij dat hebben gedaan en of daaraan een proces van overwegingen ten grondslag ligt, heb ik - ik kom nu bij een opmer king van de heer Pruiksma - niet het woord "prullenbak" gebruikt, want daarin zit rommel wat je weggooit, maar ik heb het woord "spullenbak" gebruikt. Ik heb gezegd dat wij dingen uit de "spullenbak" hebben gehaald die wij op onze hand hebben gewogen en hebben gelegd naast de zaken waarop wij moeten bezuinigen. Wij hebben binnen onze eigen mogelijkheden maar heel weinig marge. In de nota's van de afdeling Onderwijs heeft men kunnen lezen hoe moeizaam het is geweest om de taakstelling van 1,4 miljoen, die wij niet hebben kunnen be reiken, binnen ons gezichtsveld te halen. Welnu, wij zijn er niet helemaal in geslaagd, maar ik verzeker de raad dat de besparingen die op het ogenblik aan het onderwijs worden opge legd er ook binnen onze eigen sector hard in tikken. Wij kunnen de financiële middelen zo moeilijk missen. Nogmaals, wij zullen de komende tijd moeten proberen om ervan te maken wat ervan te maken is. Wethouder Kessler heeft het gehad over de nota over de werkgelegenheid. Veertien dagen geleden hebben wij in b. en w. besloten om het mogelijk te maken dat werkloze onder wijsgevenden ingeschakeld worden bij de komst van de basisschool. Deze mensen hoeven niet gratis te werkenwant zij hebben aanspraak op een uitkering die de gemeenschap met elkaar moet opbrengen. De werkloze onderwijsgevenden willen daar zelf graag iets tegenover stellen. Het een en ander is in strijd met de gedachte die leeft bij de vakbonden, want die hebben enkele jaren achtereen volgehouden dat het hier om een ongezonde situatie gaat. In wezen is dat natuurlijk ook zo, maar aan de andere kant betekent het dat deze mensen, wanneer je niets doet, thuis blijven zitten, geen relatie meer kunnen onderhouden met datgene waarvoor zij een opleiding hebben genoten en over enkele jaren als onderwijsgevenden afgeschreven moeten worden. Vandaar dat wij binnen ons gemeentelijk werkgelegenheidsbestel proberen om een object van de grond te brengenwaarbij wij onderwijsgevenden en mogelijk ook werk loze jeugdige administratieve mensen in de gelegenheid willen stellen omtegen de ontwikke ling van de basisschool, een stuk inbreng te geven, die het mogelijk maakt om onze doelstel lingen, die wij ten aanzien van de basisschool koesteren, toch nog waar te kunnen maken. Zonder dat het normale onderwijsgevende personeel de gelegenheid krijgt om zich eens even terug te trekken en te kijken waar men mee bezig is, zal het een en ander niet slagen. Mijnheer de voorzitter, ik wil nu overgaan op de beantwoording van de opmerkingen die gemaakt zijn. Ik ga er vanuit dat de raad ermee akkoord gaat dat ik begin met de opmerkin gen die door nagenoeg alle fractievoorzitters zijn gemaakt en dat ik daarna inga op de indivi duele punten die zijn blijven liggen. De voorzitter heeft in zijn beantwoording al een aantal opmerkingen gemaakt over de situatie rond het wetenschappelijk onderwijs en over de wijze waarop wij als gemeente proberen in dat ontwikkelingsproces te participeren. De fractie voorzitters hebben geconstateerd dat de aangedragen alternatieven ten aanzien van de vestiging van het wetenschappelijk onderwijs tot nu toe onvoldoende zijn. Nog daargelaten

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1983 | | pagina 25