de vraag in hoeverre deze alternatieven reëel zijn te noemen. Wij zijn het eens met deze be
oordeling van de stand van zaken. Wij delen bovendien de opvatting dat de propaedeuse-op-
leidingen, zoals die zich nu aandienen, geen alternatief zijn waarover wij erg enthousiast zijn.
De raad weet dat er van de kant van het provinciaal bestuur overleg is geweest met de Technische
Hogeschool in Twente en met de Landbouwhogeschool in Wageningen. Volgens de berichten die
ons hebben bereikt, is het zo dat men vanuit Twente het wel op een bepaalde wijze ziet zitten
en dat men wil proberen aansluiting te zoeken bij de hbo-instellingen in Friesland. Wij volgen
dit proces met bijzondere belangstelling, omdat ook het hbo-onderwijs inmiddels in een positie
verkeert die niet erg benijdenswaardig is. De vooruitzichten zijn bepaald niet plezierig. Wij
gaan waarschijnlijk een moeilijke tijd tegemoet. De minister heeft in dit kader een pleidooi ge
houden voor concentratie, die meer wordt ingegeven door financiële overwegingen dan door
onderwijskundige argumenten. Van de zijde van het provinciaal bestuur heeft men het een en
ander proberen te combineren. Aan de ene kant wil men trachten in te spelen op deze concen-
tratievoorstellenaan de andere kant wil men proberen om in het kader van het ISP iets extra's
te krijgen door hier het hbo te versterken en men successievelijk toch nog een stuk inbreng
zou kunnen bereiken in het wetenschappelijk onderwijs. De bestaande hbo-instellingen zullen
dan volgens de opvattingen propaedeuse-opleidingen voor wetenschappelijk onderwijs moeten
instellen. Wij wachten met belangstelling af in hoeverre deze plannen in kringen van het
Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen acceptabel zijn. Wij zullen de raad wat dat betreft
op de hoogte houden.
Inmiddels heeft met name het streven om hbo-instellingen tot grotere eenheden te vormen
een enorme commotie veroorzaakt, in die zin dat de besturen van de instellingen - wij zijn er
als gemeente ook rechtstreeks bij betrokken - proberen te komen tot clustering. Daarbij
trachten wij uit te gaan van de uitgangspunten die de minister in zijn notitie heeft opgenomen,
namelijk een minimale grootte van hbo-instellingen van 600 leerlingen - nog beter is een mini
male grootte van 2.500 leerlingen -, waardoor allerlei extra faciliteiten, die op onderwijskun
dig gebied en op het gebied van het onderzoek worden gegeven, binnen ons bereik kunnen
komen. Het lijkt er op dat de technische clustering minder moeite heeft met de stand van zaken
dan de pedagogische clustering. Wij spelen echter ook mee in deze zaak en ik stel de raad daar
om voor om in de eerstkomende vergadering van de Commissie voor het Onderwijs deze kwestie
nog eens wat gedetailleerder door te praten. Er is een aantal ontwikkelingen gaande waarover
wij ons als college, maar ook als raad, binnenkort zullen moeten buigen.
Datgene wat speelt binnen het veld van het hbo, komt ook af op het voortgezet onderwijs.
Staatssecretaris mevrouw Ginjaar-Maas heeft een missive laten uitgaan, waarin zij een aantal
opheffingsnormen heeft neergelegd dat voor het voortgezet onderwijs en met name voor het
voortgezet onderwijs op het platteland, desastreuze gevolgen zal kunnen hebben. De besturen
van zowel de betreffende organisaties, als van VNG/COGVO hebben hierop afwijzend gerea
geerd. Zij zullen op korte termijn gezamenlijk met een notitie komen. Wij hebben deze kwestie
ook besproken in de regionale commissie van het COGVO en daarin hebben wij geconcludeerd
dat een onderwijsregeling stuk voor stuk gedifferentieerde normen zal moeten bevatten. De
bereikbaarheid van de onderwijsvoorzieningen zal daarbij een van de belangrijkste criteria
moeten zijn. Het mag niet zo zijn dat dunbevolkte gebieden, waartoe onze provincie behoort,
over dezelfde kam worden geschoren als de dichtbevolkte gebieden in ons land. Naast de
concentratie en de opheffingsnormen speelt nog een andere zaak, namenlijk de sterk terug
lopende leerlingenaantallen die veroorzaken dat de opheffingsnormen van mevrouw Ginjaar-
Maas extra snel binnen het bereik komen. Maar ook hier geldt naar ons gevoel dat wij eerst
een wettelijke basis zullen moeten hebben waarop deze zaak verder toegesneden kan worden.
Wij zullen geen genoegen moeten nemen met een "koude" sanering. Met elkaar moeten wij zor
gen dat wij ook ten aanzien van het voortgezet onderwijs - en dat geldt ook voor onze gemeen
te - tot een goede structurering komen. Bovendien moeten wij proberen de gedifferentieerd
heid van het totale onderwijspakket in onze gemeente zo sterk mogelijk in stand te houden.
Dan wil ik nu ingaan op individuele punten die door de verschillende fractievoorzitters
naar voren zijn gebracht. Mevrouw Brandenburg heeft het gehad over de situatie met betrek
king tot de meerhoofdige leiding aan de basisschool. In dit verband wil ik ook de opmerkingen
van mevrouw Van der Werf meenemen. Over deze materie hebben wij in de afdelingsvergade
ring ook van gedachten gewisseld. Het kan dus zijn dat ik zo nu en dan in herhaling treed.
B. en w. hebben gezegd dat zij in principe niet voor een meerhoofdige leiding zijn, tenzij
wordt voldaan aan voorwaarden op het gebied van onderwijs, organisatie en personeel.
Mevrouw Brandenburg heeft het gehad over "koudwatervrees". Men kan het ook anders for
muleren, namelijk dat wij vinden dat het hier gaat om een stuk verantwoordelijkheid ten aan
zien van de komst van de basisschool. Mijnheer de voorzitter, het gaat om een proces dat
heel wat in beweging brengt en dat heel zorgvuldig, met gevoel voor verhoudingen en met
tact en beleid, begeleid zal moeten worden. Eigenlijk past het niet dat dit proces wordt door
kruist door andere doelstellingen. In dit proces mogen alleen maar onderwijskundige zaken
als uitgangspunten dienen. Deze opvatting speelt ook in de nota van de minister naar aanleiding
van het eindverslag van de Overgangswet Wet op het basisonderwijs, waarin hij zegt dat bij
een meerhoofdige leiding een onderscheid moet worden gemaakt in de vervulling van de
51
hoofdenfunctie in een duobaan, dat wil zeggen in twee deeltijdbetrekkingen, en in een con
structie waarbij de leiding van de school wordt opgedragen aan twee of meer mensen, meestal
full-time aangestelden. De eerste vorm komt nu al, zij het sporadisch, voor. De tweede vorm
is niet mogelijk. Vanuit deze optiek is het standpunt van het ministerie duidelijk. Vandaar
dat wij hebben gezegd dat wij in Leeuwarden een meerhoofdige leiding niet onmogelijk willen
maken, maar dat dat wel op een wijze moet gebeuren die wij in het belang van het onderwijs
als belangrijkste doelstelling zien. Als mevrouw Brandenburg zegt dat deze stellingname in
hoge mate de discussie die momenteel in het onderwijsveld wordt gevoerd frustreertdan be
grijp ik dat niet helemaal, want wij hebben deze materie een week of vier geleden op de agen
da van het hoofdenoverleg gehad. Wij hebben deze materie voor deze week opnieuw geagen
deerd. Op het stadhuis is van enige frustratie als zodanig niets bekend en dat hoeft ook niet,
want per saldo is het zo dat met name het onderwijsveld ten aanzien van deze gedachte, blij
kens de eerste contacten die wij hierover hebben gehad, bijzonder terughoudend en voor
zichtig reageert.
Mevrouw Brandenburg heeft ook een opmerking gemaakt over het tekort van miljoenen
guldens. Ik heb reeds gezegd dat er inmiddels aanvullende financiële informatie bekend is,
die wij graag in de Commissie voor het Onderwijs met elkaar willen doorpraten om te bekijken
hoe het een en ander past in de situatie in onze gemeente.
Over de opheffing van scholen voor voortgezet onderwijs heb ik in het algemeen al een
opmerking gemaakt. Wij zullen proberen in dit kader zo goed mogelijk de vinger aan de pols
te houden en waar mogelijk proberen het onderwijspakketdat wij op dit gebied hebben in
Leeuwarden, zo mogelijk in stand te houden.
Ik kom dan nu bij mevrouw Van der Werf. Zij heeft gisteren ten aanzien van de emancipa
tie en het onderwijs een aanval gedaan op de afdeling Onderwijs die er niet om loog. Ambte
naren kunnen zich niet verdedigen en daarom had die opmerking aan mijn adres moeten wor
den gemaakt! Mevrouw Van der Werf heeft ook gezegd dat het afwachten blijft of de afdeling
Personeelszaken actief aandacht zal besteden aan het loopbaanbeleid van vrouwen. Vervolgens
zegt zij dat de afdeling Onderwijs het nog veel bonter maakt. Mevrouw Van der Werf heeft als
lid van de emancipatiecommissie namelijk sterk de indruk dat de afdeling Onderwijs adviezen
van deze commissie naast zich neerlegt, dan wel met grote tegenzin uitwerkt. Ik bestrijd dit
met alles wat ik aan argumenten kan opbrengen, want ik vind de opmerking van mevrouw
Van der Werf niet juist. Het is alleen zo dat de emancipatie waarschijnlijk sneller wil dan de
werkelijkheid mogelijk maakt. Wij moeten natuurlijk aandacht geven aan de plaats van de
vrouw in het onderwijs. Ook moeten wij proberen om, als er achterstanden zijn, die in te
lopen. Wij kunnen echter niet met betrekking tot een dergelijke zaak in een keer van de vloer
op de zolder stappen, want dat gaat nu eenmaal niet. Wanneer wij zouden proberen om de
adviezen van de emancipatiecommissie wel in een keer in het onderwijsveld tot uitvoering te
brengen, dan denk ik dat ons nog heel wat deining en problemen staan te wachten. Ik heb ook de
indruk dat men, als men het onderwijsveld beter zou kennen, een dergelijke opmerking niet
zou hebben gemaakt.
Ik kom dan nu bij de heer Pruiksma. De heer Pruiksma heeft meegedeeld dat het CDA ten
aanzien van de opschoning van de administratiekosten de beleidsgrenzen nauwkeurig in het
oog wenst te houden. Mijnheer de voorzitter, het gaat om een bedrag van f. 78.000,— dat
als voorlopig bedrag is ingeschat voor besparing op de administratiekosten. Wij hoeven daar
over volgens mij vanmiddag niet verder te discussiëren. Inmiddels is in het onderwijsveld en
in de Commissie voor het Onderwijs een rapport in circulatie, waarin ten aanzien van de
beheers- en bestuurskosten wordt geconcludeerd dat de kosten, die de DSO maakt voor toe
zicht, organisatie, administratie en dergelijke met betrekking tot de schoonmaak op scholen,
alsmede de daarop gelegde overheadkosten, niet gerekend behoren te worden tot de exploita
tiekosten maar tot de beheers- en bestuurskosten en dientengevolge buiten de doorbereke
ning dienen te blijven. Deze materie, met genoemde conclusie als uitgangspunt, zal binnen
kort in het overleg aan de orde worden gesteld. Wij zullen de raad hierover nauwkeurig in
formeren, zodat hij in april a.s. met betrekking tot het dekkingsplan en de bezuinigingen die
daarmee gepaard gaan adequate beslissingen kan nemen.
De heer Bijkersma heeft gisteren een opmerking gemaakt over het functioneren van de
afdelingsvergaderingen. Hij zei dat het er veel van heeft dat deze vergaderingen het karak
ter krijgen van het voordragen van algemene politieke beschouwingen. Ik geef toe dat er hier
en daar wel eens een inleiding is gehouden die in die richting tendeerde, maar in de loop van
het betoog dat de heer Bijkersma gisteren hield ontdekte ik dat hij bezig was om van de alge
mene beschouwingen een afdelingsvergadering te maken. Ik vind dat wij danoo/c niet op de
goede lijn zitten. De heer Bijkersma is echter een vriendelijke man en ik wil daarom graag
van de gelegenheid gebruik maken de vragen die hij concreet heeft gesteld de revue te laten
passeren. De heer Bijkersma heeft een opmerking gemaakt over het gymnastieklokaal van de
CoornhertschoolDe staatssecretaris heeft zijn goedkeuring aan nieuwbouw onthouden, het
geen impliceert dat, wanneer wij aan deze school onderwijs in lichamelijke vorming willen blij
ven geven en er op dat stuk van zaken niets kan worden gemistwij de kosten uit eigen
middelen moeten betalen.