80
tijdig met de evaluatie moet beginnen, want het blijkt in de praktijk dat men bij dit soort
zaken altijd in tijdnood zit. Wij zijn van mening dat men best na twee jaar kan evalueren. In
dat kader heb ik gezegd dat het waarschijnlijk niet helemaal te vermijden is dat het woord
"bezuiniging" dan ook aan de orde komt. Op het ogenblik kan men namelijk over geen onder
werp praten of de slagschaduw van de bezuiniging rolt er over heen. Niettemin heeft mevrouw
Van der Werf zeer terecht geconstateerd dat wij er zelf levensgroot bij zitten en dat wij, wan
neer wij iets niet willen, daartoe ook niet besluiten. Dat lijkt mij een goed uitgangspunt.
Ik heb wat meer problemen met de benadering van mevrouw Van der Werf in haar reactie
op het betoog van wethouder Kessler. In dit verband wil ik een opmerking maken over de
democratische spelregels. Het is bij herhaling gebleken dat democratie een moeilijk vak is.
Dat blijkt ook nu weer, want mevrouw Van der Werf zegt op een gegeven moment dat demo
cratie een inhoudelijk begrip is. Ik ben het daar volstrekt mee eens, maar vervolgens zegt
mevrouw Van der Werf - ik vertaal haar woorden even vrij en als ik dat niet correct doe dan
interrumpeert zij maar - dat het zaak is, wanneer je merkt dat er onrecht begaan wordt, dat
je je bewust bent van je verantwoordelijkheid voor de bevolking en dat je wellicht je keus in
die richting laat gaan. Mijn probleem is: wie beoordeelt of er sprake is van een niet aanvaard
baar begaan van onrecht door hogere overheden? Hoe verdraagt zich dat dan met het kiezen
van een opstelling die haaks staat op het beleid, geïnterpreteerd als onrecht, dat door hogere
overheden wordt geformuleerd? Hoe verdraagt zich dat met de belofte, die een raadslid aan
het begin van zijn raadslidmaatschap aflegt, dat hij trouw zal zijn aan de Grondwet en aan de
wetten des rijks? Het een en ander geeft namelijk een beperking aan waar je niet om heen kunt.
Moeten wij niet eerder zeggen dat wij niet moeten kiezen voor de bevolking, maar dat wij de
bevolking moeten laten kiezen? Het is niet voor niets dat wij een keer in de vier jaar voor
ieder vertegenwoordigend orgaan verkiezingen hebben. De bevolking heeft dan gelegenheid
haar keus te bepalen. Het ligt op de weg van de politieke partijen duidelijk te maken waarom
men vindt dat een bepaalde beleidslijn, die tot dan in de praktijk is doorgetrokken, niet
langer tolerabel is. Zij moeten ook aan de bevolking duidelijk maken dat een andere keus wel
licht een betere zou zijn. Met deze benadering kun je volgens mij heel lang de democratie,
althans in de traditie die wij in het Westen kennen, overeind houden.
Mevrouw De Jong heeft instemming betuigd met de gedachte dat wij moeten vasthouden aan
Haagse toezeggingen. Zij heeft ook gezegd dat Den Haag nogal eens lijdt aan geheugenverlies.
Ik ben dat met haar eens. Ook wij zijn behept met een redelijke dosis wantrouwen met betrek
king tot de realisering van gedane toezeggingen. Toch ben ik van mening dat wij hoe dan ook
vast moeten houden aan gedane toezeggingen en dat wij moeten blijven zeggen - onverschillig
wie er aan de andere kant van de tafel zit -: belofte maakt schuld. Als wij dat namelijk niet
doendan maken wij het de Haagse regelgevers wel verschrikkelijk gemakkelijk om terug te
komen op gedane toezeggingen, onder het motto "och, ze rekenen er al niet eens zo verschrik
kelijk veel meer op". Dat staat mij ook wel eens tegen in geluiden die ik opvang wanneer het
gaat over de kwestie van het wetenschappelijk onderwijs. Men heeft de stelling al verlaten
voordat de slag gestreden is. Ik vind dat een onjuist uitgangspunt. Ik heb mij opzettelijk
aangesloten bij een publikatie van een kabinetsdelegatie waarin, naar aanleiding van bespre
kingen op 31 mei en 5 juli van dit jaar, een aantal vrij duidelijke toezeggingen is geformuleerd.
Dit stuk is daarna als Kamerstuk naar de Kamer gezonden. Op het moment dat je met de PTT,
met minister Deetman of met wie dan ook gaat praten, is het terecht en ook legitiem om deze
toezeggingen op tafel te leggen. Als degenen met wie wij praten vinden dat zij beleidsmatig
terug moeten komen op de gedane toezeggingen, dan moet dat heel duidelijk in de besluitvor
ming zijn beslag krijgen. Ik weiger echter om, voordat dat is gebeurd, er vanuit te gaan
dat de toezeggingen niet zullen worden gehonoreerd, want dan zaag ik de poten onder een
onderhandelingsstoel vandaan. Ik ben daarom van mening dat wij door dik en dun moeten
blijven vasthouden aan de toezeggingen, totdat inderdaad door de andere onderhandelings
partij duidelijk is gemaakt dat zij zich willen losmaken van de toezeggingen en niet meer
bereid zijn die te honoreren.
In de richting van mevrouw De Jong wil ik nog zeggen dat het duidelijk is dat er tussen
ons geen enkel verschil van mening bestaat over de symptomen die gesignaleerd worden
wanneer de Centrumpartij en allerlei andere organisaties die daar verwantschap mee vertonen
in het geding komen. Wij zitten exact op dezelfde golflengte. Wij onderschrijven ook het feit
dat wij hebben te maken met kwalijke ontwikkelingen waar wij niet om heen kunnen, waarop
wij moeten proberen in te spelen en waartegen wij moeten proberen een stuk maatschappelijke
tegendruk in het leven te roepen.
Tot slot wil ik nog twee opmerkingen maken in de richting van de heer Buurman. Er be
staat enig misverstand over de interpretatie van het begrip censuurOnverschillig of er
censuur is of niet - laten wij er maar vanuit gaan dat er geen sprake is van censuur - de
strafrechtelijke verantwoordelijkheid blijft voor datgene wat men publiceert. Als in een publi
katie een strafrechtelijk onaanvaardbare belediging van het staatshoofd voorkomt, dan zal
justitie gaan vervolgen. Maar dat heeft met censuur niets te maken. Van censuur is sprake
wanneer men zich vanuit welke invalshoek ook, gaat bezig houden met het controleren van
het geschrevene, het eventueel dwangmatig weghalen van het geschrevene of het eventueel
81
aanbrengen van correcties in het geschrevene. Dat is censuur, maar daar willen wij ons niet
mee bezig houden. Wij vinden dat wij dan ver over de schreef gaan. Het besluitvormend or
gaan van de gemeente moet dan maar een keer in een periodieke weging van de waarde van
gesubsidieerde instellingen, in verhouding tot de verleende subsidies, tot een totaal oordeel
komen - dus niet naar aanleiding van incidentele gebeurtenissen, maar in een totale weging -
of een subsidie aan welke organisatie ook nog langer gestand kan worden gedaan.
Toen ik het had over de heisa en de deining rond de publikatie van Margriet, dacht de
heer Buurman dat ik hem daarmee op het oog had. Niets is minder waar, ik zou dat niet in
mijn hoofd halen. Ik had daarbij de heisa op het oog die er in het land is geweest. Er is een
aantal gemeenten geweest waar deze publikatie tot grote opwinding heeft geleid, zo zeer zelfs
dat men de publikatie bij de voorlichtingsbalies weg heeft gehaald en bijna tot een moderne
vorm van boekverbranding is gekomen. Die commotie, waar ik via de media kennis van heb ge
nomen, is voor mij en meerdere leden van het college aanleiding geweest te vragen of onze ge
meente die publikatie ook heeft en zo jawat er dan precies in staatHet kennis nemen van de
publikatie heeft mij alleen maar de nodige verbazing opgeleverd, omdat ik niet begreep waarom een
dergelijke publikatie zo veel heisa heeft opgeleverd, niet van de heer Buurman, maar in het land.
De heer Kessler (weth.): Ik zal de sprekers die in tweede instantie het woord hebben
gevoerd achtereenvolgens proberen een antwoord te geven. Mevrouw Brandenburg heeft mel
ding gemaakt van het feit dat er mogelijk sprake zou kunnen zijn van een misverstand ten
aanzien van de bijstandskosten. Ik heb mij misschien in eerste instantie af en toe wat on
gelukkig uitgelaten. Ik heb steeds bedoeld te zeggen dat het gaat om de discussie of wij
extra bijdragen van het rijk dienen te krijgen wat betreft de groei van de bijstandskosten en
niet om de discussie voor wat betreft het aandeel dat wij als gemeente dienen te betalen.
Ten aanzien van de emancipatie is ook een aantal opmerkingen gemaakt. De meest uitvoe
rige reactie kwam van de fractie van de PvdA en ik wil die dan ook als leidraad hanteren.
Mevrouw Brandenburg heeft gesteld dat het emancipatiebeleid meer is dan rommelen in de
marge. Namens het college wil ik stellen dat wij het daar volledig mee eens zijn en dat komt
ook tot uiting in een groot aantal punten. Ik wijs dan op de passages die in dit verband in
het college-programma staan, op het feit dat wij in onze gemeente een full-time emancipatie
medewerkster hebben, op het feit dat de raad inmiddels een emancipatienota heeft vastgesteld
en op het feit dat er een emancipatiecommissie is. Als ik het heb over een leidinggevende
positie - misschien is dat wel wat te sterk uitgedrukt - dan bedoel ik met name dat zeer veel
gemeenten nog lang niet zo ver als wij zijn. Het gaat dus heus niet alleen om de kleine dorpen.
Een opmerking in dit verband was niet arrogant bedoeld, maar moet gezien worden als een
opmerking dat wij het op zich nog niet zo gek doen. Moeten wij daarmee dan tevreden zijn?
Nee, natuurlijk niet! Ook al zou het volledig uit mannen bestaande college daar wel tevreden
mee zijn, dan hebben wij gelukkig altijd nog een emancipatiecommissie, die ons er op zal wijzen
dat wij nog niet tevreden moeten zijn. Ik heb geconstateerd dat wij het over de doelstellingen
wel min of meer met elkaar eens zijn, maar dat de meningen over de concrete uitwerking daar
van, dat wil zeggen over heel concrete maatregelen die men zou kunnen nemen, nogal eens
uiteen lopen. De een zegt dat andere overwegingen te vaak de doorslag geven, terwijl de
ander zegt dat die andere overwegingen juist zijn ingewogen. Over exact dit punt gaat de
discussie en mijn taxatie is dat dat punt ook wel ter discussie zal blijven staan. Dit is geen
wenselijkheid mijnerzijds, maar een constatering na 1£ jaar ervaring met dit onderdeel van
mijn portefeuille. Deze opmerking betekent ook niet dat wij de discussie zouden moeten stop
pen, maar betekent dat wij stapje voor stapje gestaag door moeten gaan. Ik ben het in dit
verband dan ook helemaal eens met de fractie van de PvdA wanneer die stelt dat er voor het
emancipatiebeleid binnen het ambtelijk apparaat tijd moet worden ingeruimd. Ik ben het er
ook mee eens dat er een juiste structuur voor moet worden gevonden, maar daarover wil ik
best in de Commissie voor Emancipatie-aangelegenheden nog eens van gedachten wisselen.
De heer Buurman heeft over de voorgaande materie ook een vraag gesteld, waarop hij
volgens hem geen voldoende antwoord heeft gekregen. Ik heb in mijn beantwoording te kennen
gegeven dat wij in feite in herhaling treden ten opzichte van de discussie die wij in april
hebben gevoerd. Om nu toch een antwoord te geven wil ik datgene aanhalen wat ik in april heb
gezegd en dat gaat dan ook in op de angst van de heer Buurman dat er sprake zou zijn van
een bewuste inbreuk op de persoonlijke sfeer. Misschien dat ik die angst een beetje weg kan
nemen. In april 1983 heb ik gezegd: "Nadrukkelijk wil ik overigens wel stellen dat het niet de
bedoeling van het college is - wij hebben daar trouwens de middelen ook niet voor - om dwin
gend een bepaalde gedragslijn aan vrouwen op te leggen. Wij proberen door middel van het
emancipatiebeleid alleen zodanige voorwaarden te creëren dat vrouwen beter in staat zijn te
kiezen om aan het maatschappelijk leven actiever deel te nemen."
De opmerkingen van de heer Pruiksma geven mij eigenlijk geen aanleiding om te reageren.
Wel wil ik er nog op wijzen dat de concept-nota over de werkgelegenheid niet in de vergade
ring van 4 januari van de Commissie voor de Werkgelegenheid besproken wordt - dan is name
lijk het project Mensen zonder Werk aan de orde -, maar in de commissievergadering van eind
januari
Ik kom dan nu bij de opmerkingen van de heer Bijkersma. Hij is begonnen met te stellen