82
dat hij wat betreft de keuze tussen het accepteren van de 100%-regeling of de 2/3-regeling
de voorkeur geeft aan de laatste. Ik heb gezegd dat ik het niet geheel en al uitgesloten acht
dat wij de komende zomer in het college daarover ook een discussie zullen voeren. De vraag
dient namelijk beantwoord te worden hoe optimistisch je nog mag ramen en, specifieker, hoe reëel
een eventuele poging van de VNG zou kunnen zijn om alsnog 100% te halen. Als de kans er is dat
die 100% kan worden gehaald, dan is een poging daartoe het overwegen waard. Ik wil in dit
verband ook even ingaan op een opmerking van de PAL-fractie. Er is wel degelijk verschil
tussen de benadering die ik net naar voren heb gebracht en die van PAL. Ik stel dat in zeer
speciale gevallen een optimistische raming mag, namelijk als er echt reële kansen zijn op een be
paald resultaat. Dat betekent niet dat ik stel dat wij de deur wijd open zouden moeten zetten
en links en rechts p.m.-posten moeten gaan ramen en zeker niet als men op de klompen aan
voelt dat die toch niet reëel zijn.
De heer Bijkersma heeft de problematiek aan de orde gesteld van de profijtkortingen in
relatie tot de trendmatige verhogingen. Hij zegt dat daar verschil in zit. Dat is inderdaad zo
en ik wil dat wel even wat duidelijker uitleggen. Het kabinet heeft een profijtkorting van
3 miljoen gulden toegepast. De bedoeling van het kabinet was om de tarieven meer kostendek
kend te maken, wat een lastenverzwaring van f. 60,tot f. 70,per gezin in Leeuwarden
zou betekenen. Wij hebben die beleidslijn uitdrukkelijk niet willen volgen. Wat wij wel gedaan
hebben is een trendmatige verhoging van 2% tot 3%. Hier is weliswaar ook sprake van een
lastenverzwaring, maar die is aanmerkelijk minder voor de gemiddelde burger en het gemiddel
de gezin. De heer Bijkersma moet maar zeggen wat hij dan het liefste wil: of de profijtkorting
van dit kabinet, dat wil zeggen een lastenverzwaring van f. 60,tot f. 70,per gezin, of
het collegebeleid dat neerkomt op een lastenverzwaring van hooguit f. 10,per gezin. Ik
vind het best dat er gezegd wordt dat dat tientje al te veel is en dat men het daar niet mee
eens is, maar dan moet men ook zeggen dat de f. 60,tot f. 70,van het kabinet nergens
op lijkt en dat dat anders moet. Wanneer je het ene zegt, moet je ook het andere zeggen. In
dat verband heb ik ook gezegd dat de opmerking van de heer Bijkersma wat mij betreft on
waarachtig is.
De heer Bijkersma heeft ook een opmerking gemaakt over de vraag of herwaardering niet
steeds plaats moet vinden. Ik heb in eerste instantie al gezegd dat wij een poging zullen doen
om het herwaarderingsproces en het beleidsplan te integreren. Als die integratie lukt, zullen
er wat minder fricties zijn dan nu het geval is. Een en ander neemt niet weg dat wij zullen
moeten blijven herwaarderen wanneer er tegenvallers zijn. De enige manier om dat te vermij
den is het vaststellen van een beleidsplan waarin wij een factor 2 aan extra bezuinigings
maatregelen ramen. Maar ik neem aan dat dat niet de bedoeling van de heer Bijkersma is,
want dan zouden wij morgen niet over 8 miljoen moeten praten, maar over 16 miljoen.
Wat betreft het werkgelegenheidsaspect heeft de heer Bijkersma ook kritiek geuit. Ik heb
al eens een keer eerder uitgelegd dat wij ten aanzien van het werkgelegenheidsbeleid een
tweesporenbeleid volgen, namelijk aan de ene kant het ontwikkelen van de nota over de werk
gelegenheid en aan de andere kant het op ad hoe basis van de grond proberen te tillen van
een aantal belangrijke initiatieven. Het werkgelegenheidsfonds is daar een voorbeeld van; de
raad heeft daarover al beslist. Wethouder Miedema en ik zijn druk bezig met het Jonge Be
drijven Centrum. Wij hebben het al gehad over de projectvoorbereider(ster) voor projecten
met behoud van uitkering. Er gebeurt dus heel duidelijk meer dan alleen maar praten. Overi
gens moet ik toegeven dat de passage in het beleidsplan waarop de heer Bijkersma zijn kritiek
baseert inderdaad iets sterker had kunnen worden geformuleerd.
Ik kom dan nu bij de opmerkingen van PAL, waarvan ik er al één heb behandeld. De
voorzitter is reeds ingegaan op het aspect van de bestuurlijke ongehoorzaamheid. Blijft over
het beleid ten aanzien van de minima, de Opsterland-constructie. Mevrouw Van der Werf heeft
gezegd dat zij datgene wat het college daarover naar voren zal brengen afwacht. Zij heeft
overigens wel aangekondigd het met zo'n benadering eens te zijn. Ik zeg töe dat wij op tijd
in de Commissie voor de Financiën een discussie voeren over de hoogte van de vrijstelling van
de onroerend goedbelasting.
Mevrouw Van der Werf is ook nog ingegaan op de compensatiemaatregel voor belastingen.
Volgens mij blijven wij hierover met name ten aanzien van de principiële kant van de zaak van
mening verschillen. Wij blijven de compensatiemaatregel zien als een vorm van inkomenspolitiek,
die niet tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort. Bovendien heeft een aantal
andere gemeenten, waaronder Rotterdam en Dordrecht, ook pogingen in die richting onder
nomen. Men heeft van het ministerie "nee" ontvangen. De compensatie-maatregel is dus in
feite onmogelijk.
Ik wil het hierbij laten, mijnheer de voorzitter.
De heer Geerts (weth.): Ik wil in de eerste plaats een paar opmerkingen maken in de
richting van mevrouw Brandenburg. Zij heeft gezegd dat wij niet moeten wachten op initia
tieven van de rijksoverheid met betrekking tot Bouwen Werkt, maar dat wij zelf bezig moeten
gaan. Ik heb in eerste instantie gezegd dat wij alert zullen reageren. Dat houdt in dat wij in
ieder geval projecten klaar moeten hebben liggendie onder het regime van Bouwen Werkt zouden
83
kunnen vallen. Wij zijn daar momenteel mee bezig. In dit verband denk ik aan projecten in de
sfeer van de volkshuisvesting en de monumentenzorg.
Mevrouw Brandenburg heeft wat betreft de Structuurschets Stedelijke Gebieden uit mijn
woorden begrepen dat de provincie op één lijn zit met de gemeente Leeuwarden en dat dat
ook in het vervolg van een beleid van de provincie te merken zal zijnIk heb die veronder
stelling geuit, mevrouw Brandenburg. Ik heb namelijk gezegd dat het van consistent beleid
zou getuigen datop basis van de argumenten die de provincie nu gebruikt om Leeuwarden
tot stadsgewest te maken, ook de centrale positie van Leeuwarden gehonoreerd zal worden
als onverhoopt blijkt dat Leeuwarden geen stadsgewest wordt
Ik wil nu ingaan op drie opmerkingen van de heer Pruiksma. Het ontwikkelen van een
bestemmingsplan moet niet in een te vroeg stadium gebeuren; daar zijn wij het wel met elkaar over
eens. Als een bestemmingsplan erg oud is, zal dat geld kosten om het weer op te voeren. Wij
zullen een stuk extra voorbereiding moeten plegen en een afweging moeten maken tussen het
laten liggen van zo'n oud plan of het opstarten van een heel nieuw plan. In eerste instantie
heb ik gezegd dat het college wat betreft Wiardaburen nog niet zo ver is. Wij denken daar
mee binnen een redelijke termijn, binnen een tiental jaren, te kunnen beginnen.
Ik heb wat moeite met de vraag van de heer Pruiksma over het huurniveau. Mevrouw
Van der Werf heeft gezegd dat ook zij de essentie van die vraag niet helemaal begreep.
(De heer Pruiksma: Ik wil wel even een toelichting geven. Ik heb gisteren gezegd dat het
voordeel van de centrale woningbehoefte-registratie is dat men dan kan zien welke vraag
tegen welk aanbod tegen welke prijs staat. Als je dan ziet welke categorie een bepaalde huur
als maximum zou willen betalen, dan sluit dat niet aan bij onze aantallen in de planning. Men
kan zich dan afvragen of dat betekent dat die mensen in feite niet bereid of in staat zijn een
hogere huur te betalen of, wanneer dat inderdaad overeenkomt met de realiteit, dat onze
planning aangepast zou moeten worden. Ik heb niet gepleit voor duurdere woningen. Ik heb
gevraagd of a. wij voldoende woningen bouwen en of b. de aanvragers op zich bereid zijn
een hogere huur te betalen.) Het is over het algemeen zo dat het inkomen van een grote
groep mensen het niet toelaat een dure woning te huren. Ik acht de vraag naar goedkope
woningen op die grond ook wel reëel. De volgende vraag is dan of de behoefte en de produk-
tie op elkaar aansluiten. Wij moeten ons daarbij afvragen hoe ons huidige woningbestand eruit
ziet en wat de middelen zijn om de mensen in de juiste woning te laten wonen. Een aantal mid
delen ontbreekt ons op het ogenblik nog. Dit hele complexe vraagstuk zal bekeken moeten
worden en worden verwerkt in de nota Volkshuisvesting. Natuurlijk moet het zo zijn dat wij
uiteindelijk de vraag op het aanbod zullen moeten laten aansluiten. Hoe dat precies moet zal
nog een moeilijk proces worden en volgens mij ook een stapsgewijs proces.
Het Roekenest. De heer Pruiksma geeft als zijn oordeel te kennen dat er sprake is van
twee losgekoppelde procedures, namelijk de procedure voor wat betreft de ruimtelijke orde
ning en die voor wat betreft de financiën. Ik heb in eerste instantie een bedrag genoemd van
f. 45.000,Dat bedrag is fout, want het moet een bedrag zijn van ongeveer f. 28.000,
Ik denk dat er sprake moet zijn van een gekoppelde procedure en ik heb daar twee argumen
ten voor. Toen deze zaak voor het eerst in de raad aan de orde was zijn de twee genoemde
procedures ook nadrukkelijk gekoppeld. Er is toen gezegd dat er geld is en dat het om een
voorziening gaat die gerealiseerd kan worden en dat er daarom een voorbereidingsbesluit
moet worden genomen. Als je een procedure op grond van artikel 19 van de Wet op de ruimte
lijke ordening wilt volgen, dan moet je aantonen dat de urgentie daarvoor aanwezig is. Zoals
men weet is de artikel 19-procedure een noodprocedure, die moet dienen om mogelijkheden op
korte termijn te realiseren. Een van de eerste vereisten is dan wel dat men aan gedeputeerde
staten moet verklaren dat de zaak financieel redelijk is onderbouwd. (De heer Pruiksma: Ik
ben het daar wel mee eens, mijnheer de voorzitter. Het punt is alleen voor mijn fractie dat
wij die twee zaken uit elkaar willen halen. Politiek gezien moet eerst de vraag aan de orde
komen of wij wel of geen voorbereidingsbesluit willen nemen ten aanzien van de activiteit daar.
De tweede vraag is vervolgens of men dat op de een of andere manier weet te financierenDe
essentie van de motie Sijbesma is ook dat deze twee zaken uit elkaar moeten worden gehaald.)
De heer Bijkersma heeft gevraagd naar getallen over de huurachterstanden. Ik ga geen
poging wagen.om hem nu die getallen te leveren, want ik heb begrepen dat ze toch niet goed
zijn. Het gaat inderdaad om getallen van 15 maart. Het moet mij overigens van het hart dat
dit soort vragen typisch vragen zijn die uitstekend gesteld kunnen worden in de afdelings
vergadering. De plenaire vergadering is daar echt niet voor bedoeld. Ik heb zojuist van wet
houder Miedema gehoord dat hij bereid is om binnenkort in de Commissie voor het Woning
bedrijf - de heer Bijkersma wil namelijk iets weten over het gemeentelijk woningbezit - de
door de heer Bijkersma gevraagde inlichtingen te verstrekken.
In de richting van mevrouw Van der Werf wil ik nog iets zeggen over de bevoegdheden
van de corporaties en gemeente. De terminologie in dezen is verschillend, maar wij bedoelen
in essentie ongeveer hetzelfde. Het gaat volgens mij om een proces dat leidt tot een goede
afbakening van bevoegdheden. De wijze waarop dat proces wordt doorlopen kan verschillen.
Ik kan mij voorstellen dat mevrouw Van der Werf dat vanuit haar visie anders zal aanpakken
dan ik dat zal doen.