86
toedeling die de minister van WVC nu voorstaat tot zodanige resultaten leidt dat wij kunnen
volstaan met alleen het subsidiëren van de accommodatie.
De heer Bijkersma en ik blijven van mening verschillen over de kortingen en over de
vraag of die moeten worden doorberekend. Het college vindt dat de grens van het evenredig
verdelen van de kortingen over alle gesubsidieerde instellingen inmiddels is bereikt en dat,
als wij nog verder zouden gaan, teveel instellingen over de rand van het minimum geduwd
zouden worden en zouden sneuvelen. Op grond van dezelfde politieke overwegingen die heb
ben geleid tot een prioriteitssteling bij de toekenning, moet volgens het college met diezelfde
prioriteitsstelling in de hand gekozen worden voor de toedeling van wat ik de selectieve pijn
heb genoemd. In de richting van mevrouw De Jong wil ik nog opmerken dat het te ontwerpen
sociaal-cultureel programma voor 1984 op een van de laatste pagina's een uitvoerig overzicht
geeft van de verdeling van de kortingen zoals die over de jaarschijven wordt voorgesteld.
Ik hoop dat zij daar voldoende aan heeft.
Tot slot wil ik nog iets zeggen in de richting van de heer Van der Wal. Hij heeft aan
wethouder Geerts een vraag gesteld over de uren die op de afdeling Welzijn worden besteed
aan de stadsvernieuwing. Destijds besteedden de twee aangestelde personeelsleden ieder 40
uur aan deze aangelegenheid, totaal dus 80 uur. Vier jaar geleden is besloten om een andere
verdeling toe te passen, namelijk 2 x 20 uur te besteden aan stadsvernieuwingsactiviteiten
en 2 x 20 uur te besteden aan het sociaal-cultureel werk. Deze verdeling is sinds 4 jaar niet
veranderd. Het aantal uren is ook niet verminderd, want dat is nog steeds hetzelfde. De op
merking dat er door het college een vermindering op het aantal uren zou zijn toegepastsnijdt
dus geen hout. (De heer Van der Wal: U overweegt zo iets ook niet?) U heeft dat uit de
stukken niet kunnen opmaken en u heeft dat ook niet gevraagd. (De heer Van der Wal: Ik
heb gevraagd wat de bedoeling is van b. en w. wat betreft de discipline in het stadsvernieu
wingsproces.) Wethouder Geerts heeft gezegd, en dat onderschrijf ik uiteraard, dat de aan
dacht die het college behoord te hebben voor de stadsvernieuwing op het niveau blijft zoals
die is geweest.
De Voorzitter: Aan de orde is de stemming over de drie moties die gisteren zijn ingediend.
Allereerst motie nr. 1, die is ingediend door mevrouw Brandenburg, over de gemeente
lijke bijdragen inzake de uitkeringen krachtens de Algemene Bijstands Wet.
De motie van Mevrouw Brandenburg-Sjoerdsma en de heer Meijerhof wordt aangenomen
met 31 tegen 4 stemmen. (Tegen de motie stemmen van de VVD-fractie mevrouw Van Dijk-van
Terwisga en de heren De Beer en Bijkersma alsmede de heer Buurman van de fractie van
GPV/RPF/SGP.
De Voorzitter: Aam de orde is de stemming over motie nr. 2, die is ingediend door
mevrouw Brandenburg, over de Structuurschets Stedelijke Gebieden 1983.
De motie van mevrouw Brandenburg-Sjoerdsma en de fractievoorzitters van CDA, VVD,
D'66 en GPV/RPF/SGP wordt aangenomen met algemene stemmen.
De Voorzitter: Aan de orde is de stemming over motie nr. 3, die is ingediend door
mevrouw Van der Werf, over het politiek-financieel beleid van de rijksoverheid.
De motie van mevrouw Van der Werf en de heer Van der Wal wordt verworpen met 31
tegen 4 stemmen.
(Voor de motie stemmen de leden van de PAL-fractie.
Punt lb (bijlage nr. 474).
De Voorzitter: Wij zijn nu toe aan de behandeling van de geclaimde punten.
Paragraaf 1. Beleidssector Algemeen Beheer.
De Voorzitter: Mevrouw Vlietstra zal spreken over het hanteren van het criterium "vol
doende geschiktheid" in plaats van het principe "positieve discriminatie" bij het streven de
deelname van vrouwen aan het arbeidsproces te bevorderen.
Mevrouw Vlietstra: Om verwarring te voorkomen denk ik dat het goed is het punt iets
duidelijker te formuleren dan in de bijlage is gedaan. Tot nu toe wordt in onze gemeente
positieve discriminatie als volgt uitgelegd. In functies waarin vrouwen zijn ondervertegen
woordigd genieten zij bij gelijkwaardig aanbod de voorkeurtotdat een rechtvaardige ver
deling van arbeidsplaatsen over mannen en vrouwen is bereikt. Wat mijn fractie wil - ik zal
daarover straks een motie indienen - is dat positieve discriminatie een andere invulling kiijgt,
namelijk dat bij voldoende geschiktheid een vrouw wordt benoemd, waarbij het opnieuw gaat
87
om een tijdelijke maatregel voor die functies waarin vrouwen zijn ondervertegenwoordigd.
Voldoende geschiktheid komt dus niet in de plaats van positieve discriminatie, maar positieve
discriminatie wordt anders ingevuld dan tot nu toe het geval was, tenminste als de raad dat
met ons eens is.
Ik zou om te beginnen een aantal cijfers willen noemen. Per 1 juli 1983 waren in totaal
1.459 mannen en 790 vrouwen in dienst van de gemeente Leeuwarden, een verhouding dus
van 2:1. Kijken wij vervolgens hoe mannen en vrouwen zijn verdeeld over lagere, middel
bare en hogere functies, dan valt het volgende op. In de lagere functies werken 615 mannen
tegenover 583 vrouwen, ongeveer 1 1 dus. In de middelbare functies werken 713 mannen
en 257 vrouwen, een verhouding van 3 1. In de hogere functies werken 133 mannen en
11 vrouwen, een verhouding dus van 12 1. Vrouwen zitten dus voor ruim 70% in de lagere
functies, terwijl ze in hogere functies bijna niet voorkomen. Bovendien blijken de vrouwen
in middelbare en hogere functies voor een groot deel te werken bij de Dienst Gezondheids
zorg, vanouds een vrouwenbolwerk. Laten wij de DGZ buiten beschouwing, dan blijkt dat
7 maal zoveel mannen in middelbare en 20 maal zoveel mannen in hogere functies zitten. En
dan heb ik het nog niet eens gehad over het verschijnsel deeltijdarbeid; het is namelijk zo
dat 40% van alle vrouwen in deeltijd werken tegenover 10% van alle mannen. Overigens ter
geruststelling: Leeuwarden wijkt bij dit alles niet af van het landelijke beeld.
Al eerder is door deze raad geconstateerd dat meer vrouwen deel zouden moeten hebben
aan betaalde arbeid, ook in het eigen gemeentelijke apparaat. In het collegeprogramma 1982-
1986 wordt als een van de twee centrale hoofduitgangspunten geformuleerd: "het benutten
van de mogelijkheden op lokaal niveau te streven naar een meer gelijke verdeling van arbeid,
kennis, inkomen en macht." Concreet beleid zal onder meer worden getoetst aan de voortgang
van het emancipatieproces van vrouwen. Wij onderschrijven uiteraard dit streven en zien
economische zelfstandigheid van vrouwen als een belangrijke voorwaarde in het emancipatie
proces. Positieve discriminatie is een van de middelen om dit te bevorderen. Daarnaast zijn
uiteraard andere maatregelen noodzakelijk, waarbij ik denk aan ouderschapsverlof bij ziekte,
kinderopvang en dergelijke. Positieve discriminatie in de zin van voorrang voor vrouwen bij
gelijkwaardig aanbod blijkt niet te werken. Uit de cijferoverzichten personeelsvoorziening
1981 en 1982 blijkt dat in 1981 slechts in 3j% van de gevallen positieve discriminatie is toe
gepast. 1982 is wat dat betreft nog treuriger, in slechts één geval is positieve discriminatie
toegepast op in totaal 121 benoemingen in dat jaar, minder dus dan 1%. Door onze fractie is
hierop bij de vaststelling van het beleidsplan 1983-1987 gewezen. Daarop heeft het college
de Commissie voor Emancipatie-aangelegenheden expliciet gevraagd om na te gaan welke maat
regelen mogelijk meer effect zullen sorteren. De commissie heeft daarvoor drie aanbevelingen
gedaan. In de eerste plaats zou 50% van het aantal opgeroepen sollicitanten zo mogelijk uit
vrouwen moeten bestaan om te voorkomen dat positieve discriminatie pas plaatsvindt in de
allerlaatste fase van de sollicitatieprocedure. Een tweede aanbeveling was dat er een goede
verslaglegging dient te komen bij elke vacaturevervulling met betrekking tot de hantering
van het beginsel positieve discriminatie in die betrokken procedure. De derde en belangrijk
ste aanbeveling van de Commmissie voor Emancipatie-aangelegenheden was dat het beginsel
van positieve discriminatie als volgt zou moeten worden uitgelegd: Bij voldoende geschikt
heid genieten vrouwen de voorkeur in die sectoren waarin zij zijn ondervertegenwoordigd.
De eerste twee adviezen van de Commissie voor Emancipatie-aangelegenheden zijn overgeno
men door het college, het laatste en naar mijn mening belangrijkste advies "vooralsnog niet",
zoals dat zo mooi heet. Dit betreft dus een van de uitvoeringspunten waarover de wethouder
het zojuist hadwaarbij wij het wel eens zijn over de doelstelling maar kennelijk niet over de
vraag hoe een en ander concreet gestalte moet krijgen. In de Memorie van antwoord geeft
het college daarvoor een aantal redenen. De eerste reden: de maatregel zou een stigmatise
rend karakter hebben, elke vrouw zou met een stempel binnenkomen. Dat zou inderdaad
kunnen, hoewel met de huidige maatregel hetzelfde risico wordt gelopen. Naar ons idee ligt
het probleem echter bij degenen die stigmatiseren. Zij hebben er kennelijk moeite mee dat
vrouwen functies bezetten in middelbare en hogere rangen. Wij vinden het niet terecht vrou
wen zogenaamd te beschermen tegen dit soort stigma's, omdat ze daardoor in feite het slacht
offer worden van een vrouwonvriendelijk klimaat binnen het gemeentelijk apparaat. Als dat
klimaat zou bestaan, is het dat klimaat dat moet worden aangepakt en dat probleem wordt
niet opgelost door vrouwen buiten het apparaat te houden. Bovendien is de kans op stigma
tisering iets dat met de sollicitanten kan worden besproken; ze kunnen dan zelf beslissen
of ze wel of niet het risico willen lopen.
Een argument van heel andere orde is het volgende. Het personeelsbestand staat kwan
titatief onder druk, aldus het college. Hetzelfde werk zal door minder mensen moeten worden
gedaan en daarom zijn kwalitatief goede mensen nodig. Bovendien zullen de weinige nog te
vervullen vacatures kwalitatief zo goed mogelijk moeten worden vervuld. Hoewel wij op zich
deze gedachtengang wel kunnen volgen wijzen wij die in dit geval af, omdat het in feite be
tekent dat vrouwen weer in de "wachtkamer" worden gezet en mogen wachten op betere tijden.
Met name in middelbare en hogere functies zullen mannen veel vaker aan de bak komen, om
dat ze een betere opleiding dan wel meer of recentere werkervaring hebben. In de jaren 1981