18
gaat met het schrappen van bedoelde passage. Meerdere leden van de raad hebben dat overigens ook
gezegd. Ik wil erop wijzen dat aan de orde is het Programma Sociaal-cultureel Werk 1984. Het Buurt-
bestuur WielenpSIIe heeft bij brief van 7 maart 1984 verzocht om in de Nadere Standpuntbepaling en
Nota van Wijzigingen behorende bij het Programma Sociaal-cultureel Werk 1984 de zinsneden te
schrappen die gaan over de uitbreiding van de Kobbekooi. Het buurtbestuur komt naar mijn mening toch
wel wat in conflict met zijn eigen situatie, in die zin dat men zelf uitbreiding van het huisvestingssub
sidie heeft gevraagd. Op dat feit kunnen wij niet ingaan, want dat zal wellicht dan weer andere be
zwaren oproepen. De discussie over deze kwestie kan ik het beste kortsluiten door erop te wijzen, zoals
ook meerdere leden van de raad hebben gedaan, dat wij bezig zijn met het Programma Sociaal-cultureel
Werk 1984 en dat alles wat daarin gezegd wordt uiteraard wel voor 1984 maar niet zonder meer ook voor
alle daar op volgende jaren geldt. In 1985 kan de raad hierop opnieuw terugkomen.
Met de behandeling van de kwesties van het JOL en het Lesbisch Archief, waarover de heer Boe
lens ook gesproken heeft, wil ik even wachten. Ik wil ze namelijk samenvattend behandelen naar aan
leiding van onder anderen de interventies van mevrouw VIietstra en mevrouw Van der Werf.
De heer IJestra heeft gezegd dat hij van mening is dat in de zinsnede, waarin het college de be
voegdheid wordt gegeven om over de posten onvoorzien te beschikken, indien mogelijk vooraf gehoord
hebbende de commissie, de woorden "indien mogelijk" moeten worden geschrapt. Ik wil hierover het
volgende zeggen. Ik ga er niet vanuit dat de heer IJestra bedoelt dat wij daarmee tot het onmogelijke
zouden zijn gehouden. Uiteraard doen wij, als het mogelijk is, wat wij beloven, namelijk de commissie
horen. Maar het is denkbaar dat een verzoek om subsidie op een zodanige termijn binnenkomt dat er
zeer snel beslist moet worden, omdat het anders geen zin meer heeft om het geheel in bespreking te
brengen. In verband daarmee zijn de woorden "indien mogelijk" opgenomen, want anders zou het colle
ge volledig geblokkeerd worden en zou het een dergelijke situatie niet het hoofd kunnen bieden. Bo
vendien zou het college dan alleen heel formeel kunnen handelen in de zin van: ja, u moet maar even
wachten, want de commissie is voor het laatst in juni bijeen geweest en de raad is nu met vakantie en
komt pas in augustus weer bijeen. Dat lijkt mij niet een goede benadering, als het gaat om posten die
niet te voorzien en niet uit te stellen zijn. Ondanks alle goede bedoelingen die de heer IJestra wat dit
punt betreft ongetwijfeld heeft gehad, wil ik een beroep doen op het vertrouwen in het college. Wel
licht heeft ook de VVD-fractie dat in die mate dat de heer IJestra afziet van zijn voorstel. Het zal dui
delijk zijn dat het college er niets voor voelt om dat voorstel te volgen.
De heer IJestra heeft, samen met de heer Burg, een motie ingediend waarin staat dat een eventuele
korting op de eigen bijdrage, zoals dat geformuleerd is op bladzijde drie van de raadsbrief, niet aan
vaardbaar is en dat die uitzondering niet moet worden gemaakt. Het zal duidelijk zijn dat wij, gezien
ons voorstel en de discussie in de commissie, deze motie afraden. Wij zijn van mening dat er wel dege
lijk op dit punt uitzonderingen mogelijk moeten zijn. Wij hebben ook een aantal concrete groepen ge
noemd. Nu richt een aantal bezwaren van sommige leden van de raad zich juist weer tegen het noemen
van die groepen. Zo doe je het natuurlijk ook nooit goed, maar ik wil proberen uit te leggen waarom
dat zo gebeurd is. Ook wat dit punt betreft geldt, ik meen mij te herinneren dat mevrouw Vlietstra
hierop heeft gewezen, dat wij bezig zijn met het Programma Sociaal-cultureel Werk 1984. Het noemen
van deze groepen hangt samen met het feit dat juist deze groepen daarbij worden betrokken. Terecht is
geconcludeerd dat een en ander voor volgende jaren niet opnieuw geldt. Mevrouw Van der Werf gaat
overigens verder. Zij zegt namelijk dat er een inkomenscriterium ten grondslag moet worden gelegd aan
deze uitzondering. In de commissie heb ik al gezegd - mevrouw Van der Werf heeft daarvan wellicht
via het verslag kennis kunnen nemen - dat ik daartegen toch wel enige bezwaren heb, omdat je bij het
hanteren van een inkomenscriterium de vraag krijgt wat iemands inkomen is. Een praktisch probleem is
dat men een heleboel moeilijkheden kan krijgen bij het vaststellen van dat inkomen. Een principieel
probleem is dan natuurlijk of je op die wijze aan, laat ik het maar wat zwaar uitdrukken, inkomenspoli
tiek zou moeten doen. Ik vind dat de uitzondering, zoals wij dat nu ook hebben gedaan, veel beter ge
koppeld kan worden aan bepaalde groepen en activiteiten en dat niet de hele algemene inkomenssituatie
erbij moet worden betrokken.
Dan kom ik bij het betoog van mevrouw Vlietstra. Zij heeft gezegd dat dit programma en de daarbij
behorende nadere standpuntbepaling uitvoerig zijn besproken in de betreffende commissie en dat zij zich
nu zal beperken. Op zichzelf is dat altijd een loffelijk streven. Ik doe, hoewel dat misschien nog niet
is opgevallen, ook een poging om mij te beperken. Vandaar ook dat ik niet al te uitvoerig op alle as
pecten, die aan de orde zijn geweest, zal ingaan. Mevrouw Vlietstra vindt het jammer dat het beleids
plan en dit programma niet tegelijk konden worden behandeld. Dat is ook jammer, maar wij zullen pro
beren om het een en ander voor 1985, in december van dit jaar, tegelijk te behandelen.
Het doet mij erg goed van mevrouw Vlietstra te horen dat zij de voorgestelde dekking van de rijks
kortingen een creatieve oplossing vindt. Wij voelen ons daar zeer door gevleid, maar nog meer overi
gens door het feit dat zij het ééns is met die oplossing.
19
Mevrouw Vlietstra heeft ook gevraagd wanneer de kwestie van de peuterspeelzalen aan de orde
komt. Ik betreur met haar dat dat nu nog niet het geval kan zijn. Mij is van deskundige zijde meege
deeld dat deze kwestie in ieder geval bij de Algemene Subsidieverordening kan worden betrokken. De
Algemene Subsidieverordening zal, naar ik hoop, tegen de zomer in de raad aan de orde komen.
Ik ben dan nu toe aan het Lesbisch Archief, het JOL en een aantal andere concrete punten, zij het
dat ik eerst nog een reactie wil geven op een aantal opmerkingen van de heer Buurman. De heer Buur-
man heeft uitdrukkingen gebruikt in de geest van "in CDA-kring" en "evidente strijd met Gods gebo
den". Ik spreek hier namens het college van b. en w. en vertolk dus niet een specifiek CDA-kring ge
luid, wat de heer Buurman daar dan ook onder zou verstaan. Wij zijn van mening, hoewel de heer Buur
man uiteraard zijn opvatting mag behouden, dat wat wij hier doen niet in strijd is met Gods geboden,
maar dat dat overigens ook niet ter discussie staat in deze zaal.
Dan het voorstel met betrekking tot het Lesbisch Archief zelf. Een aantal sprekers en spreeksters
heeft gezegd verbaasd te zijn over dit voorstelMevrouw Vlietstra heeft gezegd dat het jammer is dat
wij nu in een interpretatieve discussie moeten gaan. Daarna heeft zij overigens een op zichzelf voor
treffelijke tekstexegese gegeven, die toch eigenlijk ook wel een stukje interpretatie is. Het is volgens
mij dus niet zo erg als je een interpretatieve discussie zou hebben. Alleen, bij exegeses van teksten is
het altijd zo dat je tot verschillende conclusies kunt komen. Ik wil geen misverstanden laten bestaan,
voor zover die er zijn: niet ter discussie staat de vraag of het college het Lesbisch Archief voor subsidi
ering in aanmerking acht te komen. Die discussie is gevoerd. Wij hebben gezegd dat deze activiteit
voor subsidie in aanmerking komt, gelet op het vastgestelde plan en de daarbij behorende criteria. De
vraag is alleen: in welke mate en hoe. Er bestaat verschil van mening over de vraag in welke mate er
gesubsidieerd moet worden. Wij hebben dat verschil van mening in de commissie geconstateerd en doen
dat nu opnieuw. Het verschil van mening berust vooral op de interpretatie van de tekst, die gaat over
de aanschaf van materiaal. Ik heb daaraan, net als mevrouw Vlietstra, vandaag weer een deel van mijn
tijd besteed. Het was misschien zinvol geweest dat wij dat samen hadden gedaan, want dan hadden wij
waarschijnlijk weer tot andere conclusies kunnen komen. Wij hebben het een en ander echter afzonder
lijk bekeken. Ik heb niet tot een andere conclusie kunnen komen dan de conclusie die men in de raads
brief kan lezen, namelijk dat uit de aanvraag zelve die aanschaf van boeken en tijdschriften niet met
zoveel woorden is af te leiden.
Het gaat nu om een principieel punt, dat ik toch wel nadrukkelijk even wil zeggen. Wij hebben
een heel lange procedure doorlopen, volgens de door de raad vastgestelde procedure verordening. Wij
hebben die procedureverordening zo zorgvuldig opgebouwd en gehanteerd, opdat alle instellingen zou
den weten, zowel wat hun rechten als hun plichten betreft, waar zij aan toe zijn. Op een moment is
het afgelopenDan kan er niet meer aan een aanvraag worden toegevoegd of afgedaan. De stukken lig
gen er dan en daar wordt op gereageerd. Op grond van die stukken is het college tot de conclusie geko
men die men in de raadsbrief kan lezen. Ik kan niet anders zeggen dan dat ik het dus met de door me
vrouw Vlietstra ingediende motie niet eens ben, om de argumenten die wij al samen hebben uitgewis
seld, maar die ik nu niet zal herhalen.
Eén ding begrijp ik eigenlijk niet uit de motie en dat is het volgende. De motie spreekt over een
bedrag van 4.500, Ik kan dat bedrag niet helemaal thuisbrengen, met name niet omdat juist in de
commissie mevrouw Vlietstra heeft gezegd dat zij akkoord gaat met het niet subsidiëren van de
ƒ1.500,uit een ander hoofdstuk. Mevrouw Vlietstra knikt, dus zij begrijpt wel wat ik bedoel(Me
vrouw Vlietstra: Ik leg het straks wel even uit.) Goed, dan wacht ik op die uitleg, want ik begrijp het
niet helemaal. Ik neem aan dat mevrouw Vlietstra het bedrag van 4.500,niet zal veranderen. Het
college vindt dat deze motie niet moet worden aangenomen. Ik ben overigens wel benieuwd naar de uit
leg van mevrouw Vlietstra.
Dan het JOL. Ook wat dat betreft geldt dat wij datgene wat wij in de commissie hebben beloofd
hebben gedaan, namelijk nog eens heel nauwkeurig nagaan hoe het met het project Houtwerkplaats zit.
Wij hebben dat gedaan in overleg met de betrokkenen. Wij zijn tot de conclusie gekomen dat er inder
daad voor subsidie ruimte was tot een bedrag van ongeveer 2.200, Het verschil tussen het bedrag
dat mevrouw Vlietstra wil subsidiëren, namelijk 12.145,en 8.945,is gelegen in die dure do
cent. Het college blijft van mening dat het betalen van 400,per dagdeel aan deze docent exorbi
tant is en op deze manier niet kan. Wij hebben hiervoor een richtlijn, namelijk 75,per dagdeel.
Dat bedrag vinden wij heel redelijk en daarmee moet volgens ons voor dit object worden volstaan. Dit
standpunt betekent tegelijkertijd dat het college ook de voor dit punt door mevrouw Vlietstra ingediende
motie wil afraden.
Mevrouw Van der Werf heeft geen andere punten aangesneden dan die welke ik al genoemd heb,
behalve dan wat ik maar even noem het punt van de "proefballon" waarop zij enige schoten heeft afge
vuurd. Ik kan haar bezwaren tegen de gevolgde procedure wel begrijpen. Wij hebben daarover in de