20
commissie ook al eens gesproken. Ik heb toen uitgelegd dat wij binnen de procedure niet erg veel moge
lijkheden hadden om het een en ander aan te binden en dat deze manier van doen misschien niet de
schoonheidsprijs zou krijgen. Toch hebben wij er de voorkeur aan gegeven bedoeld punt in uw midden te
leggen. Dat mevrouw Van der Werf zich daar niet op vast pint en dus al haar rechten voorbehoudt is
haar goed recht.
Mevrouw Van der Werf heeft ook nog gevraagd naar de kwestie van D'ouwe Weide. Ik moet daarop
op dit moment even het antwoord schuldig blijven. Misschien kan ik op dit punt na de pauze, ik heb
dan inmiddels ruggespraak gehouden, terugkomen.
Mevrouw De Jong heeft geen andere punten aan de orde gesteld dan die welke ik al behandeld heb.
Ik heb volgens mij alles voldoende behandeld en ik wil het hierbij laten, mijnheer de voorzitter.
De heer Bijkersma: Ik wil nog graag voor de pauze een vraag van orde stellen, mijnheer de voorzit
ter. De wethouder heeft in zijn beantwoording tegenover de heer Buurman gezegd dat hij inzake het
Lesbisch Archief namens het college spreekt. De wethouder heeft ook gezegd dat hij de motie van me
vrouw Vlietstra afwijst. Doet hij dat namens het college of spreekt hij wat dat betreft voor zich zelf?
De heer Heere (weth.): De heer Bijkersma heeft gehoord wat ik gezegd heb.
De heer Bijkersma: Ik krijg dus geen verduidelijking van u, mijnheer Heere? Ik begrijp dat u be
vestigt dat u namens het college spreekt.
De Voorzitter: Er komt nog een tweede termijn, dus wat dat betreft hebt u nog alle ruimte, mijn
heer Bijkersma
De Voorzitter schorst, om 21.15 uur, de vergadering voor de pauze.
De Voorzitter heropent, om 21.45 uur, de vergadering.
De heer Pruiksma is inmiddels weer ter vergadering gekomen.
De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. Voordat de tweede termijn over agendapunt 22 aan de
orde wordt gesteld heeft wethouder Heere het woord.
De heer Heere (weth.): Het college is zoëven nog bijeen geweest om zich te beraden op de kwestie
die is gerezen rond het Lesbisch Archief. Ter voorkoming van een dubbele discussie lijkt het het college
wenselijk om vooraf de conclusie mee te delen waartoe het beraad, dat ik zojuist noemde, heeft geleid.
Het college neemt het voorstel terug zoals dat gedaan is in de Nadere Standpuntbepaling en Nota van
Wijzigingen behorende bij het Programma Sociaal-cultureel Werk 1984. Wij zullen ons nader beraden
op alle ins en outs, die ook vanavond weer opnieuw aan de orde zijn geweest, en op een aantal andere
elementen dat daarbij wellicht ook betrokken moet worden. Het college neemt dit voorstel dus terug en
zal zich daarmee op zo kort mogelijke termijn opnieuw tot de raad wenden.
De Voorzitter: De wethouder doelt op het voorstel betreffende het Lesbisch Archief. Aan de orde is
de tweede termijn.
De heer Boelens: Wij hadden een vraag gesteld over de vórm waarin het periodiek onderzoek
plaatsvindt naar gegevens over het doelgroepbereik en de doelmatigheid van besteding van gelden en
van werken van de grotere gesubsidieerde instellingen op sociaal-cultureel terrein. De wethouder heeft
op deze vraag geantwoord dat het verzamelen van deze gegevens plaatsvindt door middel van het opvra
gen van verslagen en het bestuderen daarvan, gesprekken met besturen van de instellingen en de mensen
die bij die instellingen werken en overleg en discussie met vertegenwoordigers van het ministerieIk
weet wel zeker dat het een en ander op papier allemaal klopt. Het is wenselijk om ook op een andere
wijze een indruk te krijgen over het genoemde doelgroepbereik en de doelmatigheid. Ik weet niet of het
college wel eens in die richting gedacht heeft. Het aantal instellingen dat een aanvraag doet loopt in
de honderden. Je mag aannemen dat raadsleden, als vertegenwoordigers van de inwoners van onze ge
meente, van het functioneren van een groot aantal instellingen op de hoogte zijn. Het is ondoenlijk om
het functioneren van alle instellingen in het vizier te krijgen. Wij hebben ook een groot deel van de
informatie op papier. Juist met betrekking tot doelgroepbereik en opkomst bij de georganiseerde activi
teiten denk ik dat naar aanleiding van de aanwezigheid van een vertegenwoordiger uit bijvoorbeeld het
21
ambtelijk apparaat of het college ook gegevens kunnen worden geleverd die kunnen dienen voor een,
vooral in de toekomst, nadere afweging op dat terrein.
De wethouder heeft met betrekking tot het feit dat wij akkoord gaan met het raadsvoorstel kennis
genomen van ons voorbehoud ten aanzien van de dekking van het financieringstekort op langere termijn.
Wij willen graag de uitgangspunten en de randvoorwaarden blijven hanteren zoals die in het Sociaal-
cultureel Plan 1982-1985 zijn vastgesteld. Daarbij speelt ook een rol het feit dat het belangrijk kan
zijn dat voor de dekking van het financieringstekort de gelden die aangewend worden in de indirecte
sfeer - ik doel dan op een uitbreiding van de voorzieningenstructuur en besteding van gelden in de sfeer
van accommodaties en personeel - ten laste komen van instellingen. Ik heb in dit verband een voorbeeld
genoemd, namelijk het Kreativiteitscentrum. Veel mensen maken gebruik - dat zal zeer zeker het ge
volg zijn van de werkloosheid, die zich onder alle lagen van de bevolking voortzet en doorzet - van
het door het Kreativiteitscentrum aangeboden pakket. Genoemd feit kan dus invloed hebben op het aan
tal mensen dat van zo'n pakket gebruik maakt. De wethouder heeft in de commissie gezegd dat aan ons
de bedoelde afweging, de vertaling van de bezuinigingen en de effecten daarvan zullen worden voorge
legd.
Dan het Lesbisch Archief. In de richting van mevrouw Van der Werf en de heer Buurman wil ik het
volgende zeggen. Bij de vaststelling van de Procedureverordening 1978 hebben wij uitgebreid onze visie
gegeven over de verantwoordelijkheid van een overheid, van een instelling en de scheiding daarvan.
Die visie gaf ook zicht op onze staatsrechtelijke opvatting. Zonder in details te treden kunnen wij in de
richting van de heer Buurman constateren dat de staatsrechtelijke opvatting van het CDA een andere is
dan die van een deelgroep van GPV/RPF/SGP. Dat een dergelijke opvatting in de combinatie van par
tijen die de heer Buurman vertegenwoordigt verschillend kan liggen, kan ik begrijpen. De heer Buurman
moet dan echter het CDA niet voor de voeten gooien dat het onduidelijk is geweest. Ik verwijs gewoon
naar de discussie die destijds heeft plaatsgevonden. De heer Buurman kan wel zeggen dat hij niet aan
wezig was bij de vaststelling van de Procedureverordening 1978, maar wij hebben vorig jaar daar ook
naar verwezen. Wat dat betreft is een nadere toelichting niet nodig.
Mevrouw Van der Werf heeft gevraagd wat ik precies bedoel met de motieven van levensbeschou
welijke aard. Ik heb in eerste instantie ook verwezen naar de discussie die heeft plaatsgevonden naar
aanleiding van de vaststelling van het Programma Sociaal-cultureel Werk 1983. Ik heb het een en ander
toen iets anders geformuleerd, namelijk dat er op een gegeven moment een spanning kan ontstaan tussen
de persoonlijke overtuiging van iemand en de staatsrechtelijke opvatting die iemand moet vertolken in
politiek verband. Vandaar dat wij ook gezegd hebben dat wij democratisch genomen besluiten, of die
nu door het parlement, de provinciale staten of de gemeenteraad zijn genomen, respecteren. In dat ka
der blijven wij staan achter het besluit dat in 1983 is genomen door middel van een door de PvdA inge
diende motie om het Lesbisch Archief een subsidie van 10.000,te verlenen. Wij hebben toen heel
duidelijk gesteld dat wij niet een uitspraak willen doen over het inhoudelijke beleid dat een vereniging
of instelling voert, maar dat wij alleen toetsen aan de hand van criteria die democratisch zijn vastge
steld. De wethouder heeft reeds gezegd dat de inhoudelijke toetsing hier niet aan de orde is.
Mevrouw Van der Werf vraagt mij nu wat dan precies de levensbeschouwelijke bezwaren zijn. Ik
denk dat het hier nu niet de plaats is om dat uitgebreid uit de doeken te doen. Wij hebben onze staats
rechtelijke opvatting hier naar voren gebracht. Mocht mevrouw Van der Werf er behoefte aan hebben
om dat standpunt te kennen - zij heeft daar in de commissievergadering ook niet naar gevraagd - dan
kan dat best en nodig ik haar uit voor een gesprek. Ik ben van mening dat ik nu niet op dat punt hoef in
te gaan. (Mevrouw Van der Werf: Mag ik u even onderbreken, mijnheer Boelens? Ik ben zostraks inge
gaan op een verhaal dat u in eerste instantie hebt gehouden. Dat verhaal ging niet over persoonlijke
spanningen en ook niet over de staatsrechtelijke opvattingen van het CDA. Het verhaal ging over het
feit dat er binnen uw fractie op basis van levensbeschouwlijke overwegingen bezwaren waren tegen sub
sidiëring van het Lesbisch Archief. Juist na het verhaal van de heer Buurman moet er volgens mij vol
strekte duidelijkheid bestaan hoe in deze raad wordt gedacht over dit soort zaken. Vandaar dat ik u
vraag: wat bedoelt u precies met die levensbeschouwelijke gronden? Is dat hetzelfde als dat wat de
heer Buurman hier naar voren brengt? De heer Buurman vindt in feite op basis van zijn levensbeschou
wing dat een deel van de mensheid geen recht heeft op bestaan. Is dat ook de opvatting van het CDA?
Ik vul het antwoord nu zelf al in, maar ik wil dat graag van de heer Boelens weten.) Ik ben voldoende
duidelijk geweest. Ik heb gezegd dat onze staatsrechtelijke opvatting anders is. (Mevrouw Van der Werf:
Ik heb het niet over staatsrechtelijke opvattingen. U had het over levensbeschouwelijke bezwaren tegen
subsidiëring van het Lesbisch Archief.) Ik heb op een gegeven moment verwezen naar de discussie over
de vaststelling van de Procedureverordening 1978. Daarbij hebben wij - het is goed om dat toe te lich
ten - onze visie gegeven over de verantwoordelijkheden die een instelling en een overheid hebben. Wij
hebben heel duidelijk naar voren gebracht hoe wij het een en ander beoordelen. (Mevrouw Van der Werf