26
het terugnemen van het voorstel over het Lesbisch Archief een verlenging van de onzekerheid ontstaat.
Dat is ook jammer. Ik had het ook liever anders gezien, maar ik heb erbij gezegd dat ik op zo kort mo
gelijke termijn opnieuw met een voorstel bij de raad terug zal komen. Wij zullen ernaar streven dat
voor elkaar te krijgen en dan is die onzekerheid niet langer dan strikt noodzakelijk.
Nu ik het toch over dat uitstel heb, meen ik dat de vragen van de heer Burg maar meteen moeten
worden beantwoord. De heer Burg heeft niet alleen vragen gesteld, maar hij heeft ook, zoals dat in het
Engels heet, "leading-questions" gesteld. Vragen in de zin van: ik weet het niet precies, maar zou er
wellicht ook onenigheid geweest zijnDergelijke vragen maken het antwoord altijd gemakkelijk, want
daar kan men "nee" op zeggen. In dit college is geen onenigheid en daar moet de heer Burg het, mis
schien niet tot zijn genoegen, mee doen. Wij zijn het erover eens geworden dat wij dit voorstel terug
nemen en daar wil ik graag een paar argumenten voor geven. Ik heb zonet met mevrouw Vlietstra, en
ook met anderen, gesproken over interpretatie van teksten. In het college is dat nu nog weer eens aan
de orde geweest. Mij is nog duidelijker geworden dan het al was dat er inderdaad mogelijkheden tot in
terpretatie zijn, die toch wel weer eens opnieuw bekeken kunnen worden en wellicht tot andere conclu
sies kunnen leiden dan die welke wij tot nu toe hebben getrokken. Een ander en nieuw element is dat,
nu wij het betreffende voorstel toch terugnemen, opnieuw met de betrokken instelling kan worden ge
sproken over de aanvraag en gevraagd kan worden naar een nadere adstructie op de omvang van de aan
vraag zoals die is gedaan. Dat is een punt dat wij nog eens onder de loupe moeten nemen, want daar
over zijn ook nu opnieuw in het college een aantal vragen gesteld. Zo zijn er nog een paar opmerkin
gen te maken, maar al deze zaken bij elkaar genomen hebben ertoe geleid dat het college heeft gezegd
dat het verstandiger is om het nu niet op het rammelen van de pels aan te laten komen en de motie in
stemming te brengen, maar nog eens opnieuw heel wel overwogen en goed omschreven en wel gemoti
veerd te komen met een voorstel dat wellicht, dan kom ik bij de heer Burg, iedereen wel bevredigt. Die
poging willen wij nu een keer opnieuw wagen. (De heer Van der Wal: ledereen?) Daar streven wij in
deze raad altijd naar, mijnheer Van der WalHet lukt niet altijd, maar wij streven er wel naar.
Aan datgene wat is gezegd over het JOL hoeft volgens mij niet zo verschrikkelijk veel te worden
toegevoegd. Ik wil ruiterlijk bekennen dat ik, toen ik het bedrag van 400,noemde, ben uitgegaan
van het cijfer dat oorspronkelijk genoemd werd. Maar dat doet niets af aan de nadere standpuntbepa
ling, want die is niet van dat verhaal uitgegaan, maar van andere elementen.
Ik kom nu bij het betoog van de heer Buurman. Hij heeft nu niet alleen gesproken over "in CDA-
kring", maar hij heeft mij zelfs CDA-allure aangemeten en dat verheugt mij zeer. Maar nogmaals, ik
spreek hier niet als CDA-politicus sec. Ik spreek hier namens het college van b. en w. tegen de achter
grond van reeds genomen besluiten op dit punt, want daar hebben wij het over en niet over een staats
rechtelijke discussie in algemene zin. Die discussie moeten wij maar eens buiten de raad voeren, als
daar behoefte aan is. Wij hebben het nu over het vaststellen van het sociaal-cultureel plan, tegen de
achtergrond waarvan wij redeneren: wij kunnen er ook niets aan doen dat de heer Buurman er toen nog
niet was. Ik zou bijna zeggen: wat mij betreft hoeft dat bij de volgende vaststelling ook niet, maar dat
klinkt misschien wat erg onvriendelijk. (De heer Buurman: Mijn partij komt dan misschien versterkt te
rug; dat weet je maar nooit.) Ik denk dat je daar in ieder geval geen argumenten aan kunt ontlenen om
dan met een betoog te komen. (De heer Buurman: U gaat niet verder op dit punt in?) Nee, dat doe ik
niet, mijnheer Buurman. (Mevrouw Brandenburg— Sjoerdsma: Ik neem aan dat dit niet namens het college
wordt gezegd, mijnheer Heere.) Misschien niet nee. Daarover spreken wij nog nader met elkaar.
Mevrouw Van der Werf heeft mij tenslotte nog herinnerd aan mijn belofte dat ik nog iets zou zeg
gen over D'ouwe Weide. Wij hebben een en ander nog eens nagegaan en zijn tot de conclusie gekomen
dat hier inderdaad een goede beslissing is genomen, zoals die uiteen is gezet in de Nadere Standpunt
bepaling en Nota van Wijzigingen behorende bij het Programma Sociaal-cultureel Werk 1984. Er is
geen reden om daarop terug te komen.
De Voorzitter: Aan de orde is de stemming over de moties. Ik breng eerst in stemming de motie van
de heer IJestra.
De motie van de heren IJestra en Burg wordt verworpen met 30 tegen 7 stemmen.
(Voor de motie stemmen de leden van de fracties van VVD en GPV/RPF/SGP.)
De Voorzitter: Ik stel de raad voor de motie van mevrouw Vlietstra met betrekking tot het Lesbisch
Archief aan te houden, totdat dit punt opnieuw in de raad aan de orde komt. Desgewenst kan de motie
dan weer in behandeling worden genomen. Heeft mijn voorstel de instemming van de raad?
De Raad stemt hiermee in.
27
De Voorzitter: Aan de orde is de stemming over de motie van mevrouw Vlietstra met betrekking tot
het JOL
De motie van mevrouw Vlietstra, de heer Schagen en mevrouw Van der Werf wordt verworpen met 20
tegen 17 stemmen
(Voor de motie stemmen van de PvdA-fractie de dames Brandenburg-Sjoerdsma, De Haan-Laagland,
Jongedijk-Welles, Visscher-Bouwer, Vlietstra en Wielinga-Graansma en de heren Bron, Ten Hoeve,
Janssen, Meijerhof, Schagen en Timmermans, alsmede de leden van de fracties van PAL en D'66.)
De Voorzitter: Aan de orde is de stemming over het voorstel van het college met uitzondering van
het gedeelte met betrekking tot het Lesbisch Archief.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. met aantekening dat de PAL-frac-
tie wenst te worden geacht te hebben gestemd tegen de structurele dekking van de 20%-korting.
Punt 23 (bijlage nr. 103).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Punt 24 (bijlage nr. 101).
De Voorzitter: Dit punt luidt: Spreidingsplan Openbaar Basisonderwijs. In de raadsbrief en het be
sluit staan een paar onjuistheden. Op bladzijde vier van de raadsbrief staat onder IV. Toepassing van
het overgangsrecht, ongeveer in het midden,: "O.W.B.O. nog een tweetal worden gevormd." Het
woord "tweetal" moet worden gewijzigd in "drietal".
Op bladzijde twee van het besluit wordt onder I, punt B, sub 1, gesproken over Goutum, maar dat
moet zijn Wirdum.
De heer Bron: Mijnheer de voorzitter, de vorming van basisscholen is in een versnelling terechtge
komen. Dat heeft te maken met de regeling van staatssecretaris Van Leijenhorst om het scholenbestand
in het toekomstige basisonderwijs te herstructureren, of anders gezegd te verkleinen met 800 scholen,
om een bezuiniging te bewerkstelligen van 62 miljoen gulden. Daarom ligt hier vanavond een voorstel
met de berekening en de afweging welke openbare basisscholen in onze gemeente gevormd zullen wor
den. In de circulaire Herstructurering onderwijsvoorzieningen basisonderwijs wordt voortdurend gespro
ken over het criterium levensvatbaarheid. Dat is op zichzelf wel terecht. Men kan stellen dat het wei
nig zin heeft om op één augustus 1985 een onderwijsvoorziening op te richten waarvan duidelijk is dat
die in 1988 weer moet verdwijnen.
In 1988 wordt namelijk het bestaansrecht opnieuw beoordeeld en kan alsnog de beslissing vallen dat
de school moet worden opgeheven. Op basis van dit gegeven komen b. en w. tot de stichting van 19
scholen volgens artikel E2 van de Overgangswet Wet op het basisonderwijs (OWBO) en twee scholen
volgens artikel E6 van de OWBO. Realisering en goedkeuring zullen wat dat betreft volgens mij op geen
enkel probleem stuiten. Alleen de situatie rond de St. Anthonyschool is daarbinnen enigszins problema
tisch. Mogelijk kan het huisvestingsbeleid voor de binnenstad het leerlingenaantal op termijn gunstig
be'i'nvloedenMisschien kan er ook gedacht worden aan het inbrengen van een specifieke onderwijskun
dige identiteit, zoals Feinet- of Montessorionderwijs, op het moment dat de behoefte daaraan manifest
wordt. Een dergelijke school heeft vaak een wijkoverschrijdende functie. Wij vinden dat in ieder geval
de binnenstad een school voor openbaar onderwijs niet kan missen.
Onze fractie heeft waardering voor de goede argumentatie die is opgenomen in het spreidingsplan
voor die scholen die niet automatisch ontstaan, maar ontstaan op basis van artikel E3 van de OWBO.
Het gaat om de scholen in Wirdum, Hempens en Lekkum. De meest kwetsbare in het rijtje is uiteraard de
school in Hempens. In het algemeen geldt een ondergrens van 23 leerlingen voor scholen in een uitzon
derlijke situatie. In gemeenten op het platteland en in delen van stedelijke gebieden kan van deze norm
worden afgeweken, als tussen hoofdkern en betreffende deel een aaneengesloten bebouwing van enkele
kilometers ontbreekt. Ook een zeer uitzonderlijke verkeerssituatie, zoals de zeer gevaarlijke weg
Drachten-Leeuwarden, kan een afwijking van de norm noodzakelijk maken. Belangrijk is ook de vraag
of er sprake is van de laatste school van een kern. Ergo, voldoende motieven om ook in Hempens de
school, als middelpunt van het educatieve en het sociaal-culturele leven, in stand te houden.
In de Wet op het basisonderwijs (WBO) is de mogelijkheid geopend dat de minister, voor een door
hem aan te wijzen deel van een gemeente, lagere instandhoudingsnormen vaststelt. Dit kan gebeuren op