20
dat nu betaald of niet betaald wordt, en voor wie wij eigenlijk werken. "Arbeid adelt", een oud ge
zegde met een actuele inslag. Enerzijds zoeken velen in onze samenleving tevergeefs een plaats in het
arbeidsproces, anderzijds is er het kritisch bezien naar zin en nut van de arbeid. Naar bijbels getuige
nis is de mens geschapen naar het beeld van God. De mens heeft de zware, maar belangrijke taak de
schepping te gebruiken tot eer van de Schepper en tot heil van de naaste. Het doel van de menselijke
cultuurarbeid is dan ook dienst aan God en de naaste. De mens heeft voor de uitvoering van die taak
vele gaven ontvangen. Ondanks het feit dat veel werk ons bij de handen afbreekt, is getrouwe arbeid
niet zinloos. Het arbeidsterrein is geen neutraal terrein. Hier draagt de mens een grote verantwoorde
lijkheid. Er is een enorme verscheidenheid aan arbeid in onze samenleving. Naast talloze vormen van
loonarbeid zijn er vele activiteiten, die helemaal niet minderwaardig zijn ten opzichte van betaalde
arbeid, zoals huishoudelijk werk in het gezin - onbetaalbaar en niet hoog genoeg te waarderen, mijn
heer de voorzitter -, vrijwilligerswerk in de sociale sector en zieken- en bejaardenbezoekDe roeping
tot cul tuurarbeid, hetgeen iets anders is dan betaalde arbeid, geldt voor iedereen. Principieel bezien is
er dan ook geen verschil tussen betaalde en onbetaalde arbeid. Terecht spreekt de nota over "niet-be-
roepsmatig actieven" en niet over "niet-actieven"Iemand die geen betaalde arbeidsplaats kan vinden
kan wei degelijk zinvol werk verrichten.
Een belangrijk gegeven in de nota is dat het huidige instrumentarium - onderverdeeld naar bestuurs
laag - er op een duidelijke en samenhangende manier in genoemd staat, dusdanig overzichtelijk dat wij
deze nota nog menigmaal bij andere terreinen zullen raadplegen. Het zal voortdurend vindingrijkheid
vergen deze "gereedschapskist", gericht op behoud van het bestaande werk en op meer werk, adequaat
te gebruiken. De nota als "raamnota" geeft dan ook de mogelijkheid afzonderlijke werkgelegenheids
projecten te toetsen aan het voorgestane beleid, wat een ad hoc-aanpak voorkomt. En dat is in ieder
geval winst.
Het is en blijft echter het bedrijfsleven dat de kar moet trekken. Schreef het PvdA-2e Kamerlid, de
heer Van Dam, niet enige weken geleden in Vrij Nederland: "Links kan al zijn doelstellingen wel ver
geten zonder een winstgevend bedrijfsleven? De bobslee hoeft alleen over een heuveltje geduwd te
worden? Daarna gaat hij weer vanzelf?" De particuliere sector is immers een ziek trekpaard geworden.
In 1960 gaf de verdeling van het nationaal inkomen voor de overheid 38% aan, voor de particuliere
sector 62%. In 1984 liggen de rollen totaal omgekeerd: niet minder dan 63% overheid en 37% particu
liere sector. Het trekpaard probeert overeind te komen. Tijdens dit proces worden al weer hinderlijke
aanslagen gepleegd op de aarzelende toename in de bedrijfsresultaten en de nog weinig voorstellende
versteviging van het weerstandsvermogen van de bedrijven.
Nu een abnormale situatie is ontstaan door de massale werkloosheid, kan en mag de overheid
- daartoe behoort ook de lokale overheid -, gezien haar roeping ten opzichte van de samenleving, niet
werkeloos toezien, hoe beperkt haar mogelijkheden ook mogen zijn. Dit geeft de nota dan ook aan in
drie soorten beleid: voorwaardenscheppend, regulerend en stimulerend. Men kan weliswaar stellen dat
dit beleid nog geen zoden aan de dijk zet, dat het nog maar de vraag is of zich in het Jonge Bedrijven
Centrum metterdaad nieuwe bedrijven zullen vestigen, dat de bedrijvigheid er nog niet is bij veel maat
regelen die nodig zijn om de bedrijvigheid te bevorderen en dat de bedrijvigheid er zelf nog niet is
wanneer de organisatie met betrekking tot informatieverstrekking, acquisitie enz. zal worden geïntensi
veerd. Dit alles neemt niet weg dat dergelijke stappen nodig zijn en hopelijk tot bemoedigende resulta
ten zullen leiden
Voorkomen moet worden dat bedrijven van min of meer grote importantie, die zich in Leeuwarden
willen vestigen, worden afgeschrikt door bijvoorbeeld hoge grondprijzen in vergelijking met andere
Friese steden. Wij kunnen nu wel enigszins hoogdravend in de nota schrijven: "Leeuwarden is de enige
plaats in Friesland met stedelijke allure", maar wij moeten ons natuurlijk niet door anderen in de luren
laten leggen.
De rollen die de gemeente heeft komen in de nota goed uit de verf. Wat er niet in staat, maar wat
wel kan gebeuren, is dat de gemeente, naast het stimuleren van de bedrijvigheid, de werkgelegenheid
ook kan frustreren. Ik denk in dit verband aan het pleinafsluitend gebouw. Door middel van een distri
butie-planologisch beleid, dat sommige winkeliers naar alle waarschijnlijkheid de nek omdraait, zal de
werkgelegenheid door toedoen van de gemeente bepaald niet toenemen.
Het wordt anders wel dringen op de arbeidsmarkt als wij aan hen, die als zwakkeren in de samenle
ving in de nota worden aangeduid, voorrang willen geven.
Wat de jeugdwerkloosheid betreft, wij mogen natuurlijk niet vergeten dat wij hier voor een deel de
wrange vruchten plukken van een verleden, waarin de jeugdlonen meer dan evenredig omhoog werden
gestuwd en bovendien een opwaartse druk uitoefenden op de naast hogere loonklassen. Het gevolg was
dat talloze middenstanders zich deze loonkosten niet meer konden veroorloven. Ze redden zichzelf wel
zonder deze krachten. Hoeveel meer-omzet moest er niet tegenover staan alvorens deze kosten waren
gedekt? Niettemin zullen wij er al het mogelijke aan moeten doen de jeugd voorop te stellen, opdat
geen geknakte generatie opgroeit.
De Commissie voor Emancipatie-aangelegenheden heeft kennelijk niet tevergeefs haar invloed doen
gelden. Aan de hoofduitgangspunten van het gemeentelijk werkgelegenheidsbeleid is een zevende toe
gevoegd: "Het werkgelegenheidsbeleid zal gericht zijn op een rechtvaardige verdeling van zowel be
taalde als onbetaalde arbeid tussen mannen en vrouwen." Daar komt ook nog het beleid bij ten aanzien
van de vervulling van vacatures. Afgezien van de haalbaarheid van deze doelstellingen verwerpt mijn
fractie dit beleid. Wij staan niet haaks op elke vorm van emancipatie. Men denke niet dat wij zouden
zeggen: "De taak in het gezin houdt in: de vader het volle leven, de moeder de volle luier." En wan
neer pa-lief zou zeggen met Jacob Cats: "Kinderen, die hinderen", dan zal deze pa er wel achter ko
men dat enige tijd na Jacob Cats Jan Steen geboren is met zijn spreekwoordelijk huishouden. Ik heb zo
juist gesproken over de cultuuropdracht. Die geldt voor mannen èn vrouwen. Deze zijn wel gelijkwaar
dig, maar niet gelijk geaard. Emancipatie is mondig verklaren. Welnu, binnen het kader van de cul
tuuropdracht is mondigheid noodzaak. Wij laten onze dochters studeren. De tegenstelling is de persoon
lijke verantwoordelijkheid en de door de overheid opgelegde emancipatie. De laatste is politiek rele
vant. Waar het mij dus om gaat is dat ik er bezwaar tegen heb dat het de overheid is die van bovenaf
ingrijpt. De overheid staat een sturend en maatschappij veranderend beleid voor ten aanzien van eman
cipatie. Zij heeft geen emancipatievoorschriften te geven. Dat komt haar niet toe, omdat zij zich heeft
te beperken tot de publieke samenleving. Het is bovendien strijdig met het werkgelegenheidsbeleid.
Moet de overheid stimuleren dat - en dat is frappant binnen het kader van deze nota - "vrouwen" het
huishouden verlaten, daarmee de vraag naar werkgelegenheid groter makend en "jongeren" verdringend?
Moet dat offer gebracht worden op het emancipatie-altaar?
Tot slot nog het volgende. De opmerking in de samenvatting onder het hoofd Financiering: "Tevens
zullen de huidige middelen, die geraamd zijn voor werkgelegenheidsbevordering, zoveel mogelijk bui
ten de bezuinigingen gehouden worden" kan mijn fractie niet plaatsen. Het is innerlijk tegenstrijdig.
De woorden "zoveel mogelijk" zouden naar mijn stellig oordeel dienen te worden geschrapt. Ik heb dit
ook in de Commissie voor de Werkgelegenheid bepleit.
Dan nog een enkel woord over de ingediende moties. Ik wil de reactie van b. en w. ten aanzien
van de motie over de nissenhutten even afwachten. De motie over de jongeren verraadt in zekere mate
affiniteit met mijn betoog. Ik zal de motie dan ook steunen.
De heer Siemonsma: Ook van onze kant een oprecht woord van waardering voor de opzet van de
nota. Hij is overzichtelijk en leesbaar. Er is echter een heel duidelijk "maar" bij, omdat naar ons ge
voel de nota inhoudelijk te kort schiet. Er mag van zo'n nota inderdaad niet het verlossende woord wor
den verwacht, zoals door een van de vorige sprekers is opgemerkt, maar er mag toch wel een visie, een
oordeel over hoe wij ervoor staan, worden verwacht? Dat wordt enigermate ook wel gegeven, maar een
idee over waar het naartoe moet ontbreekt naar ons gevoel te veelMet uitzondering van het regionaal
stimuleringsbeleid wordt een afwachtende en volgende houding aangenomen ten aanzien van het rijksbe
leid. Weliswaar bestaat er een grote afhankelijkheid van dit beleid, maar zonder een eigen visie kan
ook het regeringsbeleid niet goed worden beoordeeld en minder slagvaardig tegemoet worden getreden.
Wat betreft de beleidsruimte van de gemeente is een eigen visie ook nodig om beleidsprioriteiten te
stellen. In deze nota komen wij wat dat betreft betrekkelijk weinig verder dan "goed op de winkel pas
sen". Dat is overigens ook belangrijk, dat zij met nadruk gezegd. Verder wordt zoveel mogelijk wat ik
zou willen noemen "het midden van de weg gehouden": een beetje zus, een beetje zo, een beetje
links, een beetje rechts, van alles wat. Vanuit het gemeentelijk beleid kan ook worden geprobeerd het
rijksbeleid te bei'nvloeden
Op bladzijde 25 van de nota wordt gesteld dat het rijksbeleid, hoe de gemeente ook over dat be
leid oordeelt, als randvoorwaarde kan worden gezien. Naar onze mening dient dit te worden gezien als
een te beïnvloeden variabele en dat vanuit een gemeentelijk beleid dat in staat is vanuit een eigen vi
sie het regeringsbeleid te beoordelen. Wat dat betreft zijn er ook initiatieven genomen. Op het plan
Bouwen werkt is door een aantal van de vorige sprekers al gewezen. Het regeringsbeleid, zoals dat op
de bladzijden 24 en 25 wordt samengevat, biedt geen uitzicht op verbetering van de werkgelegenheids-
problematiek. De vermindering van het financieringstekort kost direct werkgelegenheid. De aantasting
van koopkracht van werkenden en uitkeringsgerechtigden leidt tot een negatieve economische spiraal en
tot teruggang op de binnenlandse markt. Wat gebeurt er met de lastenverlichting, die voor een groot
deel door het bedrijfsleven wordt opgeslokt dat op de export is gericht? Die valt grotendeels in het gat
dat is ontstaan door een veilige kapitaal vlucht naar het buitenland. Vervolgens worden de nodige reor
ganisaties bekostigd van de stimuleringsgelden. Al met al is het resultaat dat de winstpositie van de
multinationale onderneming op dit moment sterk verbetert, dat de regering nog eens 760 miljoen gulden