30
Ik wil een concrete opmerking maken over datgene wat gezegd wordt op bladzijde 17 van het inno
vatiepian ten aanzien van afspraak vijf. Hoewel ik deze opmerking ook al in de Commissie voor het
Onderwijs naar voren heb gebracht, hecht ik eraan deze ook nogmaals in de raad te maken. Ik wil
graag bevestigd zien dat de toetsing die de adviescommissie gaat uitvoeren ten aanzien van de bijdrage
van ondersteuningsinstellingen, niet op een of andere inhoudelijke wijze zodanig gefilterd wordt dat
daardoor de verdergaande onderwijskundige differentiatie binnen de openbare basisscholen - de behoef!
daaraan tekent zich nu duidelijk af, gezien de belangstelling voor het Freinetonderwijs, het Montesso-
rionderwijs, het Jenaplanonderwijs, enz. - moeilijk uit de voeten zal kunnen. Voor mijn gevoel zal dis
toetsing zich er op moeten toeleggen dat de verschillende aspecten van de ondersteuningsbehoefte, die
door de scholen gewenst worden, ook daadwerkelijk in het aanbod van de ondersteuningsinstellingen
aanwezig zijn. Ik zou hierop aan willen dringen.
Ten slotte nog deze opmerking. Aan het innovatieplan zijn activiteiten verbonden die geld zullen
kosten. Ik vind het bijzonder spijtig dat er in het raadsvoorstel niets is gezegd over de financiering van
de uitvoering van het innovatieplan. Op bladzijde 23 van dit plan staat dat wat betreft de beleidsvoor
nemens op bestuursniveau het probleem van de financiën bij de rijksoverheid aan de orde zal worden g;
steld. Dat is ook keihard nodig, net zoals dat het geval is met andere punten. Als wij ons zelf serieus
nemen en als wij zien naar de moeite die gedaan is om samen met het onderwijsveld dit innovatieplan
rond te krijgen, dan is het nodig dat wij ook uit eigen middelen hiervoor geld uittrekken. Wat dat be
treft wil ik ook verwijzen naar het Fonds Onderwijsontwikkeling. Naar ons gevoel moet de geplande
herwaardering ten aanzien van dit fonds niet doorgaan om zo alvast een begin te hebben wat de financi
en betreft. Ik zou het college willen uitnodigen om op afzienbare termijn een nadere raming te maken
van de kosten van uitvoering van het innovatieplan en aan te geven op welke wijze de dekking daarvai
gevonden kan worden. Er zal uit eigen gemeentelijke middelen geld moeten worden uitgetrokken. Mac
ik wil ook graag weten hoeveel geld het college denkt bij het rijk te kunnen of te willen halen. Het
lijkt ons namelijk van belang om met zo'n goed plan toch materieel gezien ook iets te doen, want heti
doodzonde als het plan zo blijft liggen.
De heer De Vries (weth.): Ik heb begrepen dat ik de opmerkingen van de heren Bron en Siemonsma
in één beantwoording kan afdoen. De heer Bron is geëindigd met het uitspreken van zijn waardering.
Het college wil zich daar graag bij aansluiten. De Project Werkgroep integratie kleuter- en lager on
derwijs (PWG) heeft een drietal jaren ten aanzien van deze materie echt heel wat inzet geleverd. Ook
wij vinden dat er uiteindelijk een goed en gaaf stuk werk op tafel is gelegd, zij het dat dit innovatie
plan wel onder een bijzonder ongunstig gesternte is geboren. Want in plaats van dat wij het komende
jaar meer geld zouden kunnen uittrekken om allerlei dingen uit te voeren die in het innovatieplan staar
vermeld als wenselijkheden en voorwaarden om tot vernieuwing van het onderwijs te komen, zullen wij
morgen een hele hoop tonnen geld uit het onderwijsveld weg bezuinigen. Geld dat wij eigenlijk bitter
nodig hebben om de basisschool een optimale kans te geven. In dat licht is het dus wrang dat wij van
avond vanuit een theoretisch model allerlei zaken op tafel leggen en morgen tegelijk de kraan voor eer
deel moeten dichtdraaien, omdat onze financiële positie van dien aard is dat wij ook het onderwijsveld
niet ongemoeid kunnen laten in het herwaarderingsproces.
Er is ook gevraagd wat er straks van het innovatieplan wordt waargemaakt. Wij, als college en als
bevoegd gezag van het openbaar onderwijs, moeten stellen dat deze zaak straks een beperking zal vin
den in de middelen die het rijk ons voor het onderwijs ter beschikking stelt. Zowel wat de exploitatie
betreft van de gebouwen als de middelen voor het onderwijs, zullen wij een terugstop moeten doen en
moeten uitgaan van de normen die het rijk dienaangaande aanlegt. Het enige wat wij kunnen is bij her
haling via de Vereniging van Nederlandse Gemeenten op allerlei andere manieren er op attenderen dat
de middelen om dit vernieuwingsproces van het onderwijs te doen slagen te kort schieten. Dat is meteer
ook de sombere kant van dit hele verhaal. Wij zullen gewoon zuiniger aan moeten doen. In dat licht
gezien zal het af en toe demotiverend zijn dat wij aan de ene kant allerlei mooie en goed geformuleer
de voorwaarden op schrift hebben vastgelegd, maar dat wij aan de andere kant moeten vaststellen datds
financiële voorwaarden eenvoudig niet aanwezig zijn om een en ander ook in te vullen. Desondanks
vind ik toch dat het goed is dat dit innovatieplan er ligt. Wij zullen met name in eerste aanleg die za
ken bekijken die een mentaliteitsverandering tot stand kunnen brengen. In het onderwijsveld is men eer
jaar of wat geleden gestart met het vernieuwingsproces naar de basisschool. Allerlei zaken zijn op een
rij gezet en kunnen worden uitgevoerd zonder dat daarvoor extra financiële middelen ter beschikking
worden gesteld. Zaken als vernieuwing van de omgang als team, het opstellen van een schoolwerkplan
en het betrekken van de ouders in het hele proces van het onderwijsgebeuren, kunnen zonder het be
schikbaar stellen van extra financiële middelen gerealiseerd worden. Er blijven wellicht een groot aan
tal onvervulde wensen, die wij zullen moeten uitstellen tot het moment waarop de financiële ruimte
weer wat kansen biedt.
31
Ik ben dus erkentelijk voor de waardering die aan het adres van de PWG is gericht. Wij zullen die
waardering graag in die richting overbrengen.
De heer Visser heeft zijn zorgen uitgesproken over de betrokkenheid van de ouders. Hij heeft er
met name op gewezen dat de Wet medezeggenschap in het onderwijs een fase vertoont op grond waarvan
de ouders geneigd zijn zich wat terug te trekken, omdat het allemaal wat te ingewikkeld dreigt te wor
den. Ik ben dat eigenlijk wel met de heer Visser eens, maar wij mogen daar niet in berusten. Wij zullen
vanuit het onderwijsveld met name de overlegstructuur serieus moeten aanpakken. Wij moeten goed ge
motiveerde ouders zoeken, die bereid zijn om samen met de onderwijsgevenden een overlegkader te
scheppen waarbinnen het mogelijk is het hele schoolgebeuren zo kritisch en constructief mogelijk te be
geleiden.
De gebouwensituatie van dit moment noopt ons ertoe dat wij waarschijnlijk pas op heel lange ter
mijn de dislokaties waarin wij zullen starten zullen kunnen opheffen. Wij zijn met betrekking tot dit as
pect volledig afhankelijk van wat de rijksoverheid ons aan mogelijkheden zal bieden.
De heren Visser, De Beer en Siemonsma hebben een opmerking gemaakt over de ondersteuningspro-
blematiek. De heer Visser heeft met name zijn opmerking toegespitst op de situatie van de SAD. Hoe
die ondersteuning zich in de nabije toekomst exact zal ontwikkelen is nog niet geheel duidelijk. Vast
staat wel dat bij de onderwijsbegeleiding de coördinatie gelegd zal moeten worden ten aanzien van het
proces van de vernieuwing. De SAD is zich dit ook wel bewust en zal ten aanzien van het werk met be
trekking tot dit punt duidelijke prioriteiten moeten stellen. De bezuinigingen nopen de SAD om het ni
veau aanmerkelijk terug te dringen. Ik hoop dat dat niet nog verder zal zakken dan per 1985 het geval
zal zijn.
De heer Siemonsma heeft nog een opmerking gemaakt over de toetsing door de adviescommissie. Wij
zijn het in dat opzicht met hem eens. De toetsing zal dusdanig moeten zijn dat er inderdaad binnen het
onderwijsveld van het openbaar onderwijs voldoende ruimte blijft om op nieuwe onderwijsvormen in te
spelen. Wij zullen proberen om zo alert mogelijk de ontwikkeling op dit stuk van zaken te volgen.
Wanneer de heer Siemonsma zegt dat dit innovatieplan noopt om als gemeente ook middelen ter be
schikking te stellen, dan zal het hem wel duidelijk zijn geworden dat ik hem die illusie moet ontnemen.
Wij kunnen voorlopig in dit opzicht weinig verwachten van een verruiming van mogelijkheden.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w.
De Voorzitter: Ik ben van plan direct de vergadering te schorsen voor een tweede pauze. Ik wil
graag in deze pauze even met de fractievoorzitters overleggen over de gang van zaken van morgen.
De Voorzitter schorst, om 22.45 uur, de vergadering voor de tweede pauze.
De Voorzitter heropent, om 23.05 uur, de vergadering.
De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. Even een mededeling over de voortzetting morgen van
deze vergadering. Het is de bedoeling om vanavond zoveel mogelijk de agenda af te wikkelen. Mor
genmiddag om twee uur zal de vergadering worden voortgezet. Ik hoop dat wij dan zo rond de klok van
half zes klaar zullen zijn. Mocht dat niet het geval zijn dan zullen wij morgenavond verder gaan. Wij
zullen morgen echter wel zien hoe het uitpakt.
Punten 26 en 27 (bijlagen nrs. 149 en 163).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w.
Punt 28 (bijlage nr. 109).
De Voorzitter: Aan de orde is thans: Rapport schoonmaken schoolgebouwen.
De heer Buurman: De Werkgroep schoonmaken schoolgebouwen is tot de conclusie gekomen dat ook
in de toekomst begeleiding van het schoonmaken nodig blijft. Schoonmaak van schoolgebouwen moet
nog tot de taak van de Dienst Stadsontwikkeling (DSO) worden gerekend. De vraag blijft gewettigd of
het nu geen aanbeveling verdient een onafhankelijke ambtelijke werkgroep, bijvoorbeeld vanuit de afde
ling Economische Zaken, Beleidsplanning en Organisatie (EBO), nader te laten rapporteren over de mo
gelijkheden van privatisering en decentralisatie van het onderhoud. Wellicht kan de publikatie van de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) "Kostenbeheersing in het onderwijs" goede diensten be
wijzen.