36
een beslissing nemen dan wanneer de uitspraak van de Kroon bekend is. Het college heeft dus wel be
grepen dat onze fractie tegen dit onderdeel van het voorstel zal stemmen.
De heer De Vries (weth.): Er is mij gesouffleerd dat de opvatting van de heer Visser onjuist is. In
dat opzicht doen wij er goed aan dat wij de schoolbesturen de mogelijkheid bieden om ter zake beroej
in te stellen. Wij willen een en ander sportief en eerlijk spelen met elkaar.
De heer Heere (weth.): Wethouder Miedema en ik hebben een voorbehoud gemaakt, dat staat ook
de raadsbrief, ten aanzien van punt A van het collegevoorstel. Gehoord de discussie van vanavond be
staat er voor ons aanleiding om het standpunt van de CDA-fractie, dat door de heer Visser is verwoord
te volgen
De Voorzitter: Ik breng dan nu het voorstel in stemming.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. met aantekening dat de fracties
van CDA en GPV/RPF/SGP wensen te worden geacht te hebben gestemd tegen punt A van de raadsbrie
Punt 29 (bijlage nr. 139).
De Voorzitter: Dit punt luidt: Beleidsuitgangspunten voor de sollicitatieplicht in het kader van de
werkloosheidsregel ingen
De heer Burg: De voorliggende notitie over beleidsuitgangspunten voor de sollicitatieplicht geeft
aan de betrokkenen, werkloze medeburgers, een stuk meer duidelijkheid. Na een werkloze periode va
anderhalf jaar wordt namelijk in de procedure van het heronderzoek door functionarissen van de Ge
meentelijke Sociale Dienst (GSD) bepaald of er, en zo ja waarom, weer gesolliciteerd zal moeten wor
den. Onze enige reserve is, ik heb dat ook uitgesproken in de Commissie voor de Gemeentelijke Socio
Ie Dienst, dat het gevaar levensgroot aanwezig is dat in een nieuwe regeling als hier voorgesteld weer
een stuk automatisme sluipt, waarbij het normaal wordt dat er na anderhalf jaar geen pogingen tot het
verkrijgen van werk meer behoeven te worden gedaan. Onze fractie is het daar in het geheel niet mee
eens. Nu heeft de wethouder in genoemde commissie gezegd, en zo is het ook in het voorliggende stuk
terug te vinden, dat er voldoende zekerheden in de controle zijn ingebouwd, ook van rijkswege, om
een dergelijke ontwikkeling te voorkomen. Ik zou de wethouder toch willen vragen om in de instructie
van de richtlijnen voor de functionarissen van de GSD, die deze zaken behandelen, te laten opnemen
om gemotiveerd bij ieder heronderzoek de mogelijkheid of onmogelijkheid van het opnieuw pogen tot
het krijgen van werk onder ogen te zien om te voorkomen dat er een methode tot het verkrijgen van eei
arbeidsloos inkomen ontstaat, die niet is gebaseerd op een grondige sociale wetgeving. Ik wil daarom
nog eens de conclusies benadrukken die zijn neergelegd in de notitie die is opgesteld na een gesprek
over dit onderwerp tussen de wethouder en de vertegenwoordigers van het Ministerie van Sociale Zaker
en Werkgelegenheid. Punt één, de sollicitatieplicht dient ten principale gehandhaafd te blijven. Punt
twee, voorkomen moet worden op gemeentelijk niveau te streven naar het ontstaan van een arbeidsloos
inkomen. Punt drie, ontheffing van de sollicitatieplicht en het opleggen van sancties via de heronder
zoeken moeten individueel worden bezien. Punt vier, de duur van de werkloosheid mag niet het enige
criterium vormen. Daar deze punten naar onze mening uit de nota voldoende naar voren komen, kunnef
wij met deze uitgangspunten akkoord gaan.
De heer Sijbesma: Ik heb behoefte om eerst een paar inleidende opmerkingen te maken. Wij zijn
hier bezig met het vaststellen van de beleidsuitgangspunten voor de sollicitatieplicht in het kader van
de werkloosheidsregelingen zoals die zijn vastgesteld door de rijksoverheid. Uitvoering en medebewind
zijn aan het college opgedragen. Bij de vaststelling van het collegeprogramma hebben wij afgesproken
dat b. en w. zouden komen met een beleidsnotitie over de GSD. Ook de raad komt vaak met de problfi
matiek van dat beleid in aanraking. Wij hebben een aantal keren extra kredieten moeten verstrekken
voor uitbreiding van personeel wegens vergroting van de werkdruk. Het is ook voor de raad van belang
te weten hoe het beleid wordt uitgevoerd, maar vooral ook wat de speelruimte is voor het college en
hoe die wordt ingevuld. In dat kader heeft, het college ons deze raadsbrief voorgelegd. Dat is overigen:
gebeurd op verzoek van een van de leden van de PAL-fractie, die bij de begrotingsbehandeling voor
1984 vroeg om dit onderdeel alvast uit de totale beleidsnotitie te lichten.
Wij kunnen constateren dat het college binnen heel duidelijke kaders moet werken en gehouden is
om de sollicitatieplicht te handhaven en dat de marges erg klein zijn, maar er toch enigermate wel zijn
37
Met name door het departement zelf is aangegeven waar de grootste knelpunten liggen. Uit statistisch
materiaal is een termijn gekomen van anderhalf jaar die voor een groot aantal groepen erg kritiek is,
omdat het daarna erg moeilijk wordt om weer werk te vinden. Bij die groepen zal de zinloosheid van de
sollicitatieplicht ook het meest worden gevoeld. Juist door een van de uitgangspunten van de Algemene
Bijstandswet, namelijk dat elke situatie individueel moet worden bekeken, heeft het college de moge
lijkheid om voor grotere groepen tijdelijke ontheffing te geven van de actieve sollicitatieplicht. De
passieve sollicitatieplicht blijft gehandhaafd.
Het college hoopt dat de door hem verstrekte informatie voldoende zal zijn. Wat onze fractie be
treft is die voldoende. Ik wil ook nog mijn waardering uitspreken voor het door het college voorgestelde
te voeren beleid. Wat dat betreft is mijn kwalificatie: zeer goed.
Mevrouw Vlietstra: Wij stemmen in met het door het college voorgestane beleid. De heer Sijbesma
heeftal gezegd dat het op de weg van het college ligt om beleid te voeren. Maar wij zijn uiteraard blij
dat wij als raad hierover ook iets mogen zeggen. Zowel uit de raadsbrief als uit de verslagen van de ge
sprekken die het college heeft gevoerd met de rijksconsulent blijkt dat de marges voor de gemeente om
een eigen beleid te voeren smal zijn. Te ver oprekken van de rijksregels geeft het risico dat de uitke-
ringsgelden niet meer declarabel zijn en dat risico willen wij op geen enkele wijze lopen. Dit betekent
dus dat het met deze problematiek balanceren is op het scherp van de snede. Wij vinden dat het college
daar tot nu toe uitstekend zijn evenwicht in heeft bewaard. Het door b. en w. voorgestane beleid valt
in een aantal punten uiteen. Ik zal op enkele daarvan ingaan.
Om te beginnen besluit het college om de sollicitatieplicht te handhaven. Op zich hebben wij als
gemeente niet te kiezen voor afschaffing daarvan, omdat de minister dat eenvoudig verbiedt. Alleen al
om die reden zullen wij dus in moeten stemmen met dit uitgangspunt. Ik wil er toch nog iets meer over
zeggen. Allereerst vanuit de principiële invalshoek. Hoewel wij het zinvol en noodzakelijk vinden om
in deze tijd van grote werkloosheid een fundamentele discussie te voeren over het arbeidsbestel en daar
aan gekoppeld ons sociale zekerheidsstelsel, wijzen wij een arbeidsloos inkomen af. Wij blijven van
mening dat in principe ieder mens in zijn of haar eigen levensonderhoud moet kunnen voorzien en daar
toe ook in staat gesteld moet worden. Dit betekent onder anderen een drastische herverdeling van zowel
betaalde als onbetaalde arbeid. Principieel afschaffen van de sollicitatieplicht zien wij dan ook - op
dit moment althans - niet zitten.
Blijft de meer pragmatische benadering. De werkloosheidscijfers blijven stijgen. Steeds meer men
sen zien hun kansen op betaalde arbeid afnemen of zelfs tot nul reduceren. Naarmate de werkloosheid
langer duurt, wordt de kans op werk kleiner. Uit materiaal dat ons in de Commissie voor de Gemeente
lijke Sociale Dienst werd voorgelegd blijkt dat na een jaar het kanspercentage op een baan nog onge
veer 10 is en na anderhalf jaar zelfs teruggelopen is tot 5. Volgens ons heeft tegen deze achtergrond het
handhaven van de sollicitatieplicht alleen zin als er nog enig perspectief is op betaald werk. Zo niet,
dan is het zinloos om baanlozen te verplichten tot actief solliciteren en moet binnen de wettelijke rege
lingen geprobeerd worden de baanlozen zoveel mogelijk tegemoet te komen. In de visie van het college
wordt daarbij aangesloten door na anderhalf jaar werkloosheid voor de individuele baanloze te beoorde
len of solliciteren zinvol is en op basis daarvan ontheffing te verlenen telkens voor de periode van ten
hoogste één jaar. Positief hieraan vinden wij dat het enerzijds naar baanlozen toe een erkenning is van
de uitzichtloze situatie die voor velen van hen bestaat en waarvan de oorzaken, dat wil ik uitdrukkelijk
stellen, buiten hen zelf liggen. Anderzijds geeft het de baanlozen vooraf duidelijkheid over wat van
hen aan sollicitaties wordt verwacht. Het is om die reden dat wij instemmen met het voorstel zoals dat
hier voor ons ligt.
De heer Siemonsma: Ik merk op dat wij op dit moment al bezig zijn met een stukje mythevorming,
maar dat komt volgens mij mede door de wijze waarop de raadsbrief geformuleerd is. In de raadsbrief
wordt onder punt I. Aanleiding een aanloop gemaakt tot de problematiek. Er wordt namelijk geconsta
teerd dat een versoepeling of afschaffing van de voorschriften met betrekking tot de sollicitatieplicht
vooral op gemeentelijk niveau wordt gevoeld. Vervolgens wordt ingegaan op de versoepeling. Er wordt
gezegd dat men daar niet op kan ingaan, omdat er nog geen consensus is over de vraag hoe het straks
moet. Op bladzijde twee van de raadsbrief, bovenaan, concludeert het college: "Het thans volledig
afschaffen van de sollicitatieplicht leidt naar onze mening tot het op oneigenlijke wijze invoeren van
een arbeidsloos inkomen.Ik mis - dat is in een eerdere discussie ook naar voren gebracht - de mo
gelijkheden die er zijn om te komen tot andere regelingen rond de sollicitatieplicht. Daarbij hoeft niet
meteen te worden overgegaan tot het volledig afschaffen van de sollicitatieplicht, maar tot opschorting
op dit moment voor wat betreft de actieve sollicitatieplicht. Wij hebben dan nog voldoende tijd om te
komen tot een consensus over de richting waarin een en ander zich zal moeten ontwikkelen. Ik vind het