46 qS van haar burgers. Wij zien daarom dit nu te voeren kwijtscheldingsbeleid als een eerste stapje op weg naar dat doel Mevrouw De Jong: Ook mijn partij, mijnheer de voorzitter, heeft met grote instemming het voorstel in deze raadsbrief vernomen. Ten aanzien van de vraag van het college of wij ons moeten beraden over het wel of niet verhogen c.q. verlagen van gemeentelijke belastingen en heffingen wil ik opmerken da; dat voor mijn partij sinds lang een gegeven is. Wij menen, zoals wij reeds meermalen hebben laten blij ken, dat de top voor wat betreft de hoogte van belastingen en heffingen niet alleen is bereikt maar ool< is overschreden. Wij zijn er ons heel goed van bewust dat het actiever voeren van een kwijtscheldings beleid maar een minimale ontlasting van de lasten van de minst draagkrachtigen betekent. Het is echter in ieder geval iets en wij stemmen dan ook van harte met het voorstel in. De heer Kessler (weth.): Ik zal proberen de vragen van de verschillende sprekers te beantwoorden. De heer Meijerhof heeft gelijk als hij stelt dat de technische uitwerking van het voeren van een kwijt scheldingsbeleid nog voor een deel moet plaatsvinden. Dat zal ook gebeuren. De waardering die hij uitspreekt voor de raadsbrief neem ik graag in ontvangst en wil ik ook heel nadrukkelijk doorspelen naa het ambtelijk apparaat. Toen wij met deze zaak begonnen dacht ik dat lang niet iedereen op dezelfde manier over een politiek ingewikkeld punt als de kwijtschelding zou denken, maar toen ik de raadsbrief in concept las dacht ik bij mijzelf dat het mij hogelijk zou verbazen als er op grond van deze uiteen zetting nog iemand tegen het voorstel zou zijn. Het blijkt nu dat de hele raad akkoord gaat met het voorstelIk vind dat een goede zaak en ik denk dat een en ander voor een belangrijk deel wordt ver oorzaakt door de goede, heldere uiteenzetting in de raadsbrief. De heer Meijerhof heeft gevraagd of wij bij het provinciaal bestuur en bij de waterschappen erop willen aandringen dat zij een soortgelijke constructie als het nu door ons voorgestelde kwijtscheldings beleid in het leven roepen. Ik wil dat toezeggen in die zin dat wij een en ander via de informele con tacten die ons ten dienste staan wel willen bevorderen. De relatie tussen de plaatselijke politiek in Leeuwarden en de politiek op provinciaal niveau is overigens dermate ineengestrengeld dat verschillen de leden van deze raad zich deze zaak ook zouden kunnen aantrekken. De heer Pruiksma heeft gewezen op het feit dat het afschrijven van belastingen reeds vanaf 1923 een mogelijkheid is. Dat klopt. Hij heeft ook gewezen op enkele publikaties van de Belastingdienst. Voor een deel kennen wij die publikaties en voor zover wij ze nog niet kennen, zullen wij ons daarover informeren en ze gaan gebruiken. Ook de heer Buurman heeft een afweging gemaakt, doch is uiteindelijk akkoord gegaan met het raadsvoorstel De heer Bijkersma heeft een soortgelijke afweging als de heer Buurman gemaakt, maar heeft aan de andere kant enkele punten genoemd waarop ik toch even commentaar wil geven. Hij heeft, evenals de heer Van der Wal, gezegd dat het college op bladzijde vier van het preadvies een opening geeft om in het vervolg helemaal af te zien van het doorvoeren van tariefverhogingen. Men zou wellicht zelfs tot een tariefverlaging kunnen overgaan. Ik wil nadrukkelijk stellen dat het hier een theoretische gedach- tengang betreft die in het preadvies is uiteengezet voor het geval dat heel veel mensen van de regeling gebruik zouden maken. In die situatie hebben wij de keuze tussen öf de normen herzien öf ons de vraag stellen of het belastingen- en heffingenbeleid enigszins moet worden bijgesteld. In dat kader is deze suggestie gedaan en het is niet juist om daar op dit moment al de conclusie aan te verbinden dat het college serieus van plan is de geleidelijke tariefsverhogingen, die tot nu toe elk jaar worden doorge voerd, achterwege te laten, laat staan een verlaging van de belastingen te overwegen. De heer Van der Wal stemt ook in grote lijnen in met het raadsvoorstelHij zegt dat het echter een druppel op een gloeiende plaat is en dat is grotendeels wel waar. Ook hij gaat in op het punt van ver laging van belastingen. Ik heb daar zojuist al op geantwoord. De heer Van der Wal gaat voorts in op een punt op bladzijde vijf, eerste liggende streepje, waar wordt gesteld dat de rijksoverheid te kenner geeft dat het voeren van een inkomensbeleid niet op de weg van de gemeente ligt. Dat is heel nadruk kelijk de opvatting van de rijksoverheid en wij kunnen daar als gemeente weinig aan afdoen. Overigens hebben de aan dit college deelnemende partijen zich in het collegeprogramma er wel over uitgesproken dat de mogelijkheden, zo die er zijn, moeten worden benut. Zoals gezegd staat de rijksoverheid het voeren van een gemeentelijk inkomensbeleid niet toe en in die zin kunnen wij ook de mogelijkheden daartoe met benutten. Op zich zelf is dat uiteraard een jammerlijke zaak. Een laatste vraag van de heer Van der Wal was wanneer er een evaluatie van het geheel te verwachten is. Wij hebben daarover geen expliciete opvattingen ontwikkeld. Ik denk dat het meest in aanmerking komende moment het mo ment is waarop wij het beleidsplan 1986-1990 moeten opstellen. Het beleid van 1985-1989 is nu in de maak en daarbij kunnen wij de evaluatie dus niet meer meenemen. Het volgend jaar om deze tijd is het ons wellicht in meer gedetailleerde zin bekend hoeveel mensen er gebruik van de regeling maken en wat het ons als gemeente kost. Ik wil daarom toezeggen dat wij in het kader van het beleidsplan 1986-1990 zullen ingaan op de dan bekende resultaten van het kwijtscheldingsbeleid en op de vraag in hoeverre bijstelling nodig is. De heer Bijkersma: Ik heb nog geen antwoord van de wethouder gekregen op de vraag of de contro leur van de gemeentelijke belastingen bericht krijgt wanneer iemand, die tegelijkertijd verschillende aanvragen om kwijtschelding of afschrijving in verschillende sectoren heeft ingediend, een positief ant woord van een der sectoren heeft gekregen. Een en ander kan namelijk meespelen bij de beoordeling van het geheel Dan is de wethouder ingegaan op de passage over de belastingen die, zoals ik dat noem, op de nul lijn zouden komen. De wethouder zegt nu dat de benadering in dit voorstel volstrekt theoretisch is. Een dergelijke zinsnede is echter niet voor niets opgenomen. Het feit is belangrijk genoeg om te signaleren en krijgt dan ook onherroepelijk een signaalwerking. Ik heb al aangevoerd dat wij beslist niet tegen het afzien van een verhoging van belastingen zijn. Integendeel. Het spijt ons dan ook dat de wethouder de ze opmerking nu afdoet als een theoretische benadering van een mogelijk probleem. Wij vinden dat wat zwak. De feiten liggen er nu eenmaal en als wij dergelijke signalen nu reeds opvangen weten wij voor de toekomst beter waar wij aan toe zijn. De heer Kessler (weth.): Ik heb bij de beantwoording van de heer Meijerhof al gezegd dat wij de technische uitwerking van een en ander nog verder tot ontwikkeling zullen moeten brengen. In dat ka der kan ik mij heel goed voorstellen dat wij met de rijksinspecteur van de belastingen overleg voeren over de vraag of hij de beslissingen die hij neemt ten aanzien van de onroerend goedbelasting aan de gemeente Leeuwarden wil doorgeven. Ik wil maar in het midden laten of mijn uitleg van hetgeen op pagina vier van het preadvies staat zwak is. Naar mijn mening spreekt de raadsbrief voor zich zelf. Er staat namelijk dat de gemeente zich zal moeten afvragen wat er aan het belastingen- of heffingenbeleid moet worden gedaan in het geval dat er op zeer grote schaal van de kwijtscheldingsregeling gebruik wordt gemaakt. Zover is het nu nog niet, dus laten wij dat maar afwachten. Besloten wordt overeenkomstig het voorstel van b. en w. met inachtneming van de toezegging van de wethouder. Punt 33 (bijlage nr. 167). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. Punt 32 (bijlage nr. 138). De Voorzitter: Aan de orde is: Herwaardering 1984-1988. De heer Meijerhof: Het voorstel Herwaardering 1984-1988 is een vervolg op het Ontwerp-dekkings- plan 1984-1988 dat in december 1983 in deze raad aan de orde is geweest. In de betreffende raadsver gaderingen, waarin ook de algemene beschouwingen zijn gehouden, zijn de algemeen-politieke aspec ten van een en ander reeds uitvoerig naar voren gebracht. Naar mijn mening kunnen wij ons vanmiddag dan ook beperken tot het, waar nodig, van een kritische kanttekening voorzien van de concrete her- waarderingsvoorstellen. Alvorens hieraan te beginnen wil ik twee opmerkingen van meer algemene aard maken De eerste betreft de wijze van voorbereiding van dit raadsvoorstel en de tweede de al dan niet sys tematische aanpak met betrekking tot de aan te brengen wijzigingen in het takenpakket. Conform het advies van de werkgroep Meerjarenramingen heeft de voorbereiding van dit raadsvoorstel in de Commis sie voor de Financien plaatsgevonden. De motivering daarvoor was dat de eindrapportages van de ver schillende werkgroepen in essentie nauwelijks afwijken van de in december 1983 bij de behandeling van het ontwerp-dekkingsplan gedane voorstellen. Mijn vraag aan het college is of het bij de behandeling van het onderwerp Behandeling begroting en beleidsplan in de Commissie voor Bestuurlijke Aangelegen heden het structureel inschakelen van de functionele commissies bij de uitwerking van het ontwerp-dek kingsplan wil meenemen. Deze vraag is ingegeven door het feit dat behandeling van dit onderwerp in de Commissie voor de Financiën zich meestal beperkt tot de financieel-technische kanten van de zaak. Zo een lid van de commissie hiervan afwijkt, wordt hij gecorrigeerd door de voorzitter. Het is echter ge-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1984 | | pagina 25