22
De heer Buurman: Ik vind de beantwoording van de wethouder bijzonder reëel. Ik vond het zelfs
"ontroerend" van hem te mogen vernemen dat de kans groter is dan wij zouden kunnen vermoeden dat
deze investering aanmerkelijk minder zou kunnen bedragen dan 26 miljoen gulden.
Mevrouw Van Dijk—van Terwisga: De wethouder is uitvoerig op mijn vragen ingegaan. Ik ben het wel
eens met de beantwoording. Er is nog een aantal onzekerheden, ook ten aanzien van zaken die ik heb
aangeroerd. Op grond van de beantwoording van de wethouder zullen wij instemmen met het voorstel.
De heer Niemeijer: Wij starten - het lijkt er namelijk op dat voorliggend voorstel zal worden aan
genomen - een langdurig en moeilijk project. In het voorstel wordt gesproken over een uitvoeringster
mijn van drie jaar. Het lijkt mij belangrijk dat de raad en primair zelfs de commissie op de hoogte wor
den gehouden van het verloop van het project* In wezen moet dat ook, omdat wij op dit moment het
krediet voor de eerste fase van het saneringsplan beschikbaar stellen. Ik neem aan dat een en ander te
rugkomt in de raad en de commissie.
Ik wil ook nog even een opmerking maken over het tweede deel van mijn verhandeling in eerste in
stantie* 2\ jaar geleden werden de vragen die ik aan de orde stelde in de commissie geformuleerd.
Sindsdien zijn ze niet behandeld. Beleid en preventief beleid hebben dermate met elkaar te maken dat
het mij zinvol leek daar nu enige aandacht aan te besteden.
De heer Miedema (weth.): Mevrouw Visscher doet heel voorzichtig opnieuw een pleidooi voor ver
voer per schip van de verontreinigde grond. Ik heb al toegezegd dat beide mogelijkheden, vervoer over
de weg of over water, heel zorgvuldig tegenover elkaar zullen worden afgewogen. Ik denk dat bij de
afweging ook zal moeten worden betrokken het feit of wij naar de tijdelijke opslagplaats bij de zuidtan
gent of naar Utrecht moeten. Maar in de totale afweging zal deze optie heel duidelijk worden meege
nomen
Mevrouw Visscher is ook opnieuw teruggekomen op het Frigas-terreinHet terrein is mij niet onbe
kend en wordt momenteel door Frigas gebruikt voor buitenopslag en voor het parkeren van bedrijfsauto's.
Dat het bedrijf het gehele terrein in gebruik heeft op dit moment is erg noodzakelijk* Men kan met min
der niet toe. Dat laat echter onverlet dat het het gemeentebestuur volstrekt vrij staat om, als het van
mening is dat buitenopslag en parkeren van auto's op die plaats niet een zinnig gebruik is van de grond,
dan onderhandelingen met Frigas te openen over verwerving van de eigendom. Maar dat is op dit mo
ment niet reëel
De heer Buurman spreekt over mijn ontroering. Ik denk dat die wel eens groter is geweest. (Me
vrouw Willemsma—de Jong: Zijn ontroering!) Ja, maar de heer Buurman is ontroerd omdat ik dat ben.
Mevrouw Van Dijk heeft haar instemming betuigd met het voorstel.
De heer Niemeijer vraagt of de Commissie voor Milieuhygiëne op de hoogte kan worden gehouden
van de vorderingen. Ik ben het volstrekt met hem eens dat dat een goede zaak zou zijn. De commissie
heeft daar ook recht op en de wethouder heeft daar ook wel behoefte aan.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. met inachtneming van de toezeg
gingen van de wethouder.
Punt 22 (bijlage nr. 326).
De Voorzitter: Dit punt luidt: Vaststellen Algemene Subsidieverordening en bijbehorende subveror
deningen en uitvoeringsregelingen.
Mevrouw De Haan—Laagland: Met de Algemene Subsidieverordening stellen wij het raamwerk vast
waarbinnen iedere subsidiering door de gemeente in principe geregeld kan worden. Het hebben van zo'n
raamwerk is een verbetering vergeleken met het verleden toen tientallen verschillende subsidieregelin
gen naast elkaar bestonden. Deze subsidieverordening betekent dat instellingen van de kant van de ge
meente weten waar zij aan moeten voldoen en waar zij op kunnen rekenen. Dat alle subsidieverzoeken
in principe op dezelfde criteria worden beoordeeld betekent ook dat de raad verzoeken onderling met
elkaar kan vergelijken. De politieke besluitvorming over de toedeling van subsidiegelden wordt boven
dien inzichtelijker. Kortom, een algemene subsidieverordening kan een waardevol instrument zijn zowel
voor de subsidiegever als voor de subsidie-ontvanger. In de commissievergadering, in dit geval een ge
combineerde vergadering van de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden en de Commissie voor de Fi
nancien, is de Algemene Subsidieverordening en bijbehorende subverordeningen uitvoerig besproken*
Dat heeft tot gevolg gehad dat het college veel adviezen heeft overgenomen, die in de raadsbrief op
een voor ons bevredigende manier zijn opgenomen.
23
Waar wij het niet mee eens zijn is artikel 12 van de Algemene Subsidieverordening. Dit artikel re
gelt de termijn waarbinnen subsidieverzoeken binnen moeten zijn. Het is gebleken dat zeer veel instel
lingen bezwaar maken tegen de datum van 1 maart, omdat zij op dat tijdstip nog geen reëel zicht heb
ben op de te ondernemen activiteiten* Zij weten niet of er bijvoorbeeld voldoende vrijwilligers zijn,
enz. De instellingen werken per planningsseizoen en niet, zoals de gemeente, per kalenderjaar. Boven
dien worden besturen vaak pas in september gekozen. Wij vinden dan ook dat deze termijn in de prak
tijk onwerkbaar is, zeker voor de wat kleinere vrijwilligersorganisaties en willen dan ook zoeken naar
een mogelijke oplossing. Ons voorstel in de commissie was: laat alle aanvragen voor structurele subsi
dies voor 1 maart binnen zijn en geef instellingen meer tijd, tot bijvoorbeeld na de zomervakantie, voor
de aanvragen van eenmalige activiteitensubsidies. Dit voorstel ondervond al meteen de nodige weer
stand. De argumenten die daartegen werden ingebracht - ik kom daar straks nog op terug - zijn op zich
zelf misschien niet onjuist, maar de vraag is hoe zwaar je ze wilt laten wegen. Het hangt er maar net
van af hoe graag je een andere oplossing wilt. Als je al redenerend vanuit de praktijk vindt dat het zo
niet kan, dan moeten er oplossingen gevonden kunnen worden.
Ik wil dan nu even ingaan op de argumenten zoals die in het collegevoorstel verwoord zijn. Het
eerste argument van het college om de datum van 1 maart niet te verschuiven is dat de Algemene Subsi
dieverordening voor alle subsidiëring door de gemeente geldt en niet alleen voor het sociaal-cultureel
werk. Het lijkt ons zinvol te onderzoeken bij welke instellingen naar verwachting knelpunten ontstaan
bij handhaving van de datum van 1 maart* Wij pleiten er dus nu niet voor om maar per definitie voor al
le subsidiering die datum van 1 maart te laten vervallen.
Het tweede argument van het college om de datum van 1 maart niet te verschuiven is de politieke
afweging en de inspraak* Wij vragen ons af of de politieke afweging voor de raad door dit voorstel
noodzakelijkerwijs zoveel slechter wordt. Ais wij 1 maart handhaven is de kans dat wij van een aantal
instellingen "fake" begrotingen krijgen zeer nadrukkelijk aanwezig. Hoe serieus kun je die afwegen in
de gemeenteraad? Wordt bij een reëlere en meer onderbouwde begroting in een later stadium de moge
lijkheid voor die politieke afweging niet beter? Het is voor ons maar de vraag of die politieke afweging
in een later stadium echt niet zou kunnen. Hetzelfde geldt voor de mogelijkheid tot inspraak. Wij wil
len graag concreet op papier de consequenties van een eventueel uitstel. Bovendien willen wij precies
weten, concreter dan in de raadsbrief staat, wat de gevolgen zijn voor het sociaal-cultureel programma
en de behandeling daarvan in de raad.
Als derde argument van het college om de datum van 1 maart niet te verschuiven wordt aangevoerd
dat de planning niet verstarrend werkt en dat er voldoende instrumenten zijn die de flexibiliteit garan
deren. In de raadsbrief worden die instrumenten genoemd* Wij zien deze instrumenten als uitzonderings
regelingen, waarvan het niet de bedoeling is van het college om instellingen daar massaal gebruik van
te laten maken. Voor ons is dat daarom geen structurele oplossing voor het probleem waar wij het hier
over hebben.
Als vierde argument tegen het niet verschuiven van de datum van 1 maart zegt het college dat niet
is gebleken dat er onoverkomelijke moeilijkheden zijn ten aanzien van de datum van 1 maart als datum
van indiening van subsidieverzoeken. Natuurlijk dienen instellingen, als zij echt niet anders kunnen,
wel een begroting in* Maar dat zij daar ernstig bezwaar tegen hebben blijkt wel uit de reacties zoals
die verwoord staan in de Nadere Standpuntbepaling en Nota van Wijzigingen behorend bij de (ontwerp)
Algemene Subsidieverordening en de Subverordening Specifiek Welzijn. Wij vinden dit een vreemd ar
gument*
Conclusie: wij stellen het college voor artikel 12 van de Algemene Subsidieverordening een gel
digheidsduur van één jaar te geven. Binnen dit jaar willen wij dat het college de raad een notitie voor
legt, waarin concreter dan in de raadsbrief is onderzocht waar precies de knelpunten liggen en wat de
consequenties zijn voor het sociaal-cultureel programma en de behandeling daarvan in de raad. Mocht
blijken dat het college geen behoefte heeft aan een dergelijke notitie, dan zullen wij in tweede instan
tie de raad vragen zich daarover bij motie uit te spreken.
Dan iets over de naschoolse opvang. In de commissie hebben wij betoogd waarom een groep van 18
kinderen bij naschoolse opvang niet werkbaar is. Als ik de formulering in de raadsbrief lees dan is het
mij niet duidelijk hoe deze norm van 18 uiteindelijk gehanteerd gaat worden. Wat betekent in de prak
tijk dat 18 het uitgangspunt is? Is het college van plan bestaande groepen op te heffen?
Dan een opmerking over paragraaf 15, Overig Sociaal-cultureel werk, van hoofdstuk II van de
Subverordening Specifiek Welzijn* Het lijkt ons niet zinvol om in deze verordening te regelen dat de
subsidie eenmalig is* Wij willen graag andere mogelijkheden openhouden, zoals mogelijkheden voor
structurele subsidie. Wij stellen het college daarom voor de tekst op pagina 119 van de Algemene Subsi
dieverordening: "Het subsidie is eenmalig; te schrappen. Blijft staan de zin: "De subsidiëringsmethode
wordt bij iedere toekenning afzonderlijk bepaald." Dat geeft voor ons voldoende ruimte.