24 Ondanks het feit dat het college voorstelt de subverordening voor peuterspeelzaalwerk niet nu maar later vast te stellen, wil ik hierover toch een paar opmerkingen maken. In de eerste plaats betreuren wij het dat deze subverordening niet nu vastgesteld kan worden. Het college noemt daar twee redenen voor, In de eerste plaats de reden dat de financiële middelen ontbreken om in 1985 al beleidswijzigingen door te voeren. Naar mijn mening beslist de raad daarover. De raad kan in principe bij de begrotingszitting in december in het kader van nieuw beleid geld vrijmaken voor het peuterspeelzaalwerk. Dit voorstel had, voor zover het gaat over de financiële uitwerking, uitgesteld kunnen worden tot december. Maar in principe hadden wij de subsidieverordening kunnen vaststellen» De tweede reden van het college is dat er in de commissie wijzigingsvoorstellen naar voren zijn gebracht die om nader onderzoek vragen. Die wijzigingsvoorstellen waren verwoord in de nota over peuterspeelzalen, die al voor de grote vakan tie op het stadhuis klaar lag. In de commissie werd dus om niets nieuws gevraagd. Consequenties van die voorstellen uit genoemde nota hadden naar ons idee al lang onderzocht kunnen zijn. Wat ons betreft is er geen reden tot uitstel. Er zijn met name voor de ingebouwde peuterspeelzalen consequenties verbon den aan het feit dat wij de verordening nu niet vaststellen. Ik wil de wethouder nog eens herinneren aan zijn toezegging in de commissie dat daar nog eens goed naar zal worden gekeken. Wij zijn in ieder ge val van mening dat die peuterspeelzalen er financieel niet op achteruit mogen gaan vergeleken bij vorig jaar. Mevrouw Willemsma—de Jong: Mijnheer de voorzitter, ik wil namens onze fractie oprechte waarde ring uitspreken voor de voortreffelijke wijze waarop de afdeling Welzijn deze enorme operatie tot een goed einde heeft gebracht. Ik wil dan nu ingaan op de zaak zelf, de Algemene Subsidieverordening en bijbehorende subveror deningen. Dit produkt heeft een pak papier met zich meegebracht» Er is hier echter geen sprake van een produkt van tomeloze regeldrift, doch veel meer van een samenpersen, een comprimeren van reeds be staande regels en regelingen in een verordening. De Algemene Subsidieverordening is te zien als een basis voor allerlei subsidieverordeningen die vanavond ook ter sprake komen. Een van de subverordenin gen is bijvoorbeeld de Subverordening Specifiek Welzijn, waarover het fractiestandpunt in de loop van mijn verhaal naar voren zal worden gebracht. De opzet van de Algemene Subsidieverordening, de wijze van werken, zoals wordt voorgesteld in de raadsbrief, wil een zekere harmonisatie bevorderen en ook een meer werkbaar geheel zijn, zowel voor de subsidiegever als voor de subsidie-ontvanger. Wij hebben hier een stuk voorhanden dat ook de rechtszekerheid van de burger vergroot. Vooral ten aanzien van het subsidiebeleid dreigt immers het gevaar dat men vanwege het grote aantal subsidieregelingen dat er nu eenmaal is de weg weieens kwijt raakt en het overzicht mist. Het is ook niet denkbeeldig dat organisa ties, die eenmaal een subsidie hebben ontvangen, hieraan rechten voor de toekomst ontlenenEchter, de inkomsten van de rijksoverheid lopen nog steeds terug en dat zal gevolgen kunnen hebben, ook voor het welzijnsbeleid. Dat is overigens een verhaal op zich» Wij kunnen zeggen dat het ons tot tevreden heid stemt dat waar ruimte is voor nieuw beleid het college dit oppikt en steeds de wil daartoe ook ken baar maakt. De totstandkoming van de Algemene Subsidieverordening is op democratische wijze geschied, want een en ander heeft een bepaalde termijn ter visie gelegen. De burgerij en de instellingen hebben bo vendien ook op een zogenaamde "inloopavond" informatie kunnen krijgen en vragen kunnen stellen. Naar aanleiding van reacties die zijn binnengekomen na raadpleging van diverse adviescommissies is er een Nadere Standpuntbepaling en Nota van Wijzigingen geboren. Inmiddels zijn de gewenste verande ringen al meegenomen in de voor ons liggende Algemene Subsidieverordening. De Commissie voor Wel- zijnsaangelegenheden en de Commissie voor de Financiën hebben vervolgens ettelijke uren besteed aan deze boekwerken. Weer zijn er wijzigingen uit voort gekomen en wel in hoofdzaak van financiële aard. Onze fractie heeft geen bezwaren tegen de wijzigingen die in het collegevoorstel zijn genoemd. Wij willen wel even drie wijzigingen aanstippen, die nogal aandacht kregen in de commissie. Ten eerste artikel 8 van de Algemene Subsidieverordening. Een motie van PAL gaat hier ook over, maar daarop zal onze fractievoorzitter wel reageren. Wat dit punt betreft was er kritiek van verschil lende raadsleden op het functioneren van bepaalde instellingen. Het antwoord in de raadsbrief op blad zijde 7 wijst naar artikel 11, sub a, van de Algemene Subsidieverordening, waarin de activiteiten van groepen nogal worden benadrukt. Wij willen dat graag onderstrepen. Ten tweede het in de raadsbrief opgenomen wijzigingsvoorstel over artikel 11 van de Algemene Subsidieverordening dat gaat over een eenmalige of structurele subsidie. Zie de toelichting bij artikel 14 van de Algemene Subsidieverordening, waarin ook activiteiten van groepen van de bevolking worden genoemd» Ten derde een opmerking over artikel 12 van de Algemene Subsidieverordening, waarover het een en ander staat op bladzijde 7 van de raadsbrief. Wat dat artikel betreft zijn er stemmen opgegaan die 25 pleiten voor een latere einddatum. Mevrouw De Haan heeft hierover ook gesproken en wij horen graag het antwoord van de wethouder, alhoewel wij het eens zijn met het gestelde in de raadsbrief op dit punt» Een latere datum geeft begroting-technisch moeilijkheden. Wij horen van de wethouder wel of er nog nadere onderzoeken zijn geweest. Uit de raadsbrief blijkt dat vooralsnog niet. Op bladzijde 5 van de raadsbrief wordt iets gezegd over het peuterspeelzaalwerk. De mogelijkheid om ingaande 1985 nieuwe ontwikkelingen tegemoet te zien is niet haalbaar gebleken. Wel zal het col lege een onderzoek doen hoe aan de vraag naar meer mogelijkheden op dit gebied iets kan worden ge daan. Kan de wethouder bijvoorbeeld een termijn noemen wanneer het onderzoek naar deze werksoort klaar is? Denkt het college daar financiële middelen voor te hebben, bijvoorbeeld bij het volgende be leidsplan? Het aandringen op deze voorzieningen komt niet bepaald uit onze fractie. Wij moeten echter wel rekening houden met de uitvoering van het collegeprogramma en dat willen wij ook. Mijnheer de voorzitter, aanvaarding van uw voorstel is naar onze mening een belangrijke bijdrage aan een goede bundeling van de toekenning van subsidies. Om in onze pluriforme samenleving een ieder rechtvaardig aan zijn trekken te laten komen is vooral bij teruglopende middelen geen eenvoudige zaak. Veel mensen krijgen gewild of ongewild meer vrije tijd ter beschikking. Vaak gaat dit gepaard met min der inkomsten. Daarom is zorgvuldig en rechtvaardig verdelen en toedelen van middelen een eis die door bestuurders niet lichtvaardig opgevat mag worden. Het voor ons liggende stuk komt naar mijn me ning hieraan tegemoet. De heer Buurman: De nadere vaststelling van een algemene verordening voor subsidiering van in stellingen is gewenst zowel in het belang van het gemeentebestuur, wat eenheid van beleid, doelmatig heid en mogelijkheid tot planning betreft, als van de instellingen, wat rechtszekerheid, rechtsgelijk heid en zekerheid omtrent financiële steun in de toekomst aangaat. Op een subsidieverordening kunnen instellingen zich beroepen, zodat het gemeentebestuur door de vaststelling daarvan zijn beleidsvrijheid verkleint. Dit geringe bezwaar - sinds het functioneren van de Wet administratieve rechtspraak over heidsbeschikkingen (AROB) is de beleidsvrijheid voor de gemeentebesturen al aanmerkelijk gestroomdlijnd weegt echter niet op tegen het grote belang van de rechtszekerheid. De subsidieverordening kan mede dienen om een jaarlijkse evaluatie en bijstelling van het gemeentelijk subsidiebeleid mogelijk te maken, met voldoende waarborgen voor een goed gemeentelijk beleid en voldoende rechtszekerheid voor de particulieren Er is een omvangrijk stuk werk geleverd waarvoor van mijn kant een woord van waardering niet achterwege blijft, ondanks niet geringe verschillen van opvatting. In de vergadering van de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden en de Commissie voor de Financiën is dit wel overduidelijk gebleken. Op een aantal door mij ingebrachte punten zal ik hier niet nader ingaan. Slechts enkele zullen worden genoemd. Ik wil vooropstellen dat naar mijn mening bij de motivering van de overheid om over te gaan tot het verlenen van subsidie nadrukkelijk moet worden overwogen welke verantwoordelijkheid op het betreffende terrein voor de overheid bestaat en voor welke activiteiten particulieren verantwoordelijk zijn. Dit onderscheid is tegenwoordig niet populair, omdat velen nog steeds van mening zijn dat alles op het gebied van het menselijk welzijn - elke subsidie beoogt immers daartoe bij te dragen - in princi pe tot de taak en de verantwoordelijkheid van de overheid kan behoren. Het is dan ook een kwestie van doelmatigheid of de overheid moet subsidiëren en eventueel ook uitvoerend gaat werken. Wij delen de ze mening bepaald niet, omdat er naar onze opvatting juist op het levensbeschouwelijk gekleurde vlak van het welzijn taken zijn waarvoor de verantwoordelijkheden duidelijk liggen bij particulieren» In dit verband heb ik in reeds genoemde vergadering gewezen op paragraaf 1, artikel 1, van de Al gemene Subsidieverordening. Daarin wordt een onderscheid gemaakt tussen eenmalige en structurele subsidies. Op zich zelf is dat wel een juiste onderscheiding in verband met de verschillende rechtsge volgen. Ik heb echter de voorkeur uitgesproken voor het aanbrengen van een verfijning, bijvoorbeeld in waarderingssubsidies, stimuleringssubsidies, instandhoudingssubsidies, enz.; een verfijning die meer recht doet aan een beperkte overheidsverantwoordelijkheid. Van de kant van het college is daarbij nog gewezen op paragraaf 8, artikel 26, van de Algemene Subsidieverordening waar subsidieringsmethoden worden genoemd. De wethouder zou mijn opmerking nog nader onder ogen zien. Ik vind er in de raads brief echter niets van terug. In artikel 8 van de Algemene Subsidieverordening mis ik dat er waarborgen dienen te bestaan dat de instelling haar middelen niet gebruikt in strijd met de universele wet van God. Met andere woorden, het dienen van God en het onderhouden van Zijn geboden geldt voor alle mensen. Dat de gemeenteraad hierin niet met mij mee gaat betreur ik, maar kan mij bepaald niet weerhouden dit hier naar voren te brengen. Artikel 10, lid 1, sub c, van de Algemene Subsidieverordening, waarin wordt gesteld dat de instel ling een open karakter moet hebben, is voor mij niet aanvaardbaar. De instellingen die om redenen van

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1984 | | pagina 13