32
gen. Vandaag is de vraag relevant wanneer wij een dergelijk voorstel tegemoet kunnen zien en wat er
in de tussentijd gebeurt. Er van uitgaande dat wij op zijn laatst in de eerste maanden van 1985 over de
definitieve regeling van peuterwerk praten en de uitvoering van zo'n systeem in 1985 nog heel wel mo
gelijk is, bijvoorbeeld na de zomervakantie, zullen fracties, die dat voorstaan, bij de begrotingsbehan
deling in december daarvoor extra middelen moeten reserveren. Het college wil hier namelijk niet eer
der dan 1986 geld voor uittrekken en tot dat moment de bestaande situatie laten voortbestaan. De vraag
is of dat laatste wenselijk is. Zelfs als het zou lukken na de zomervakantie van 1985 "ons" systeem in te
voeren, wat gebeurt er dan in de tussentijd met bijvoorbeeld de ingebouwde peuterspeelzalen. Is het
dan niet beter voorlopig het oude b. en w.-plan voor 1985 aan te nemen? Of kunnen wij er van uitgaan
dat b. en w. nog met nadere voorstellen zullen komen bij de begrotingsbehandeling ten aanzien van de
peuterspeelzalen die gedupeerd zijn omdat wij niet tijdig beslissen en voor zover dat extra geld gaat
kosten?
Wat betreft de kinderopvang het volgende. Met twee formuleringen kunnen wij het niet eens zijn.
In de eerste plaats de formulering waarin met betrekking tot de kinderopvang in kinderdagverblijven ge
sproken wordt - zie paragraaf 14 Kinderdagverblijven en naschoolse opvangvoorzieningen, artikel 2, lid
d, van hoofdstuk II van de Subverordening Specifiek Welzijn - over de mogelijkheid om een van de
twee betaalde beroepskrachten te laten vervangen door een vaste vrijwilliger. In de tweede plaats de
formule'ing van artikel 3, sub d, van genoemde paragraaf en subverordening, waarin gesproken wordt
over een gemiddelde norm van 18 kinderen als uitgangspunt. Met betrekking tot de eerste formulering
het volgende. De bestaande praktijk is: twee betaalde beroepskrachten. Dat moet zo blijven. Ik vind
het zelfs gevaarlijk om hier al in te gaan bouwen dat het wel anders zou kunnen worden. Wordt hiermee
gesuggereerd dat de huidige situatie een luxe zou zijn? Dan iets over de term "vaste vrijwilliger". In
teressant. Die woorden lijken mij een tegenstelling op zich en dat blijkt ook uit de praktijk. Vrijwilli
gers wisselen vaak en terecht hebben zij die ruimte. Of de gemeente zou moeten komen met vrijwilli
gerscontracten om zo mensen te binden. Maar dan zal wel heel duidelijk worden dat het in feite gaat
om onbetaalde professionele krachten. Met betrekking tot de tweede formulering, de norm van 18 kin
deren, het volgende. Die norm blijkt in de praktijk niet alleen onhaalbaar te zijn, maar groepen die uit
meer dan 15 personen bestaan zijn ook onwerkbaar. Vandaar mijn vraag aan b. en w. of zij bereid zijn
de formulering "vaste vrijwilliger" te schrappen en om de norm van 18 kinderen te verlagen tot een
maximum van 15 kinderen.
De heer Dubbelboer heeft inmiddels de vergadering verlaten.
De heer IJestra: Onze fractie heeft de behoefte haar ongenoegen kenbaar te maken over het feit
dat wij als raadsleden veel te laat de verslaggeving van de commissievergaderingen ontvangen die be
trekking heeft op de vaststelling van de Algemene Subsidieverordening. Wij hebben er begrip voor dat
de afdeling Welzijn geen ijzer met handen kan breken, maar voor de fractie is het belangrijk om ook de
ingebrachte aspecten tijdens de commissievergaderingen tijdig te bespreken.
Mijnheer de voorzitter, ik wil mij nu bepalen tot het thans aan de orde zijnde agendapunt. De Al
gemene Subsidieverordening moet gezien worden als het spoorboekje voor de reeds voortsnellende subsi-
dietrein. In deze subsidieverordening zijn de voorwaarden, bepalingen en procedureregels vastgelegd.
Een en ander geeft ons als uitvoerders van het bevoegd gezag de mogelijkheid een verantwoorde contro
le op de subsidietrein uit te oefenen. Je vraagt je daarbij echter wel af of dit alles betaalbaar blijft en
wat nodig is en niet. Zoals ook al in de toelichting wordt aangegeven zal tussen rechten en plichten
van zowel de subsidiegever als de subsidie-ontvanger in het algemeen een zeker evenwicht moeten be
staan. Dit evenwicht wordt bereikt door het stellen van voorwaarden te relateren aan de methode van
subsidiëring. Dit geldt ook voor de rechten die een instelling aan een subsidiëring kan ontlenen.
Ik wil dan nu enkele opmerkingen maken over de subsidieverordening. Zoals wij in het raadsvoor
stel hebben kunnen lezen, wordt de subsidieregeling voor de instellingen op het terrein van de amateu
ristische kunstbeoefening op een aantal punten fundamenteel gewijzigd. Dit is dan ook de reden dat dit
punt nu niet behandeld wordt. Mijn vraag is: Binnen welke tijdslimiet denkt de wethouder deze regeling
aan de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden ter behandeling aan te bieden? Onze fractie is van
mening dat amateuristische kunstbeoefening een belangrijke pijler van onze cultuur is, die alle aan
dacht verdient. Deze sector heeft er recht op zo snel mogelijk te weten waar hij de komende jaren aan
toe is.
Een andere opmerking wil ik maken over artikel 10, lid 1, van de Algemene Subsidieverordening.
Daarin wordt gesteld dat subsidie slechts kan worden toegekend indien - zo vermeldt sub c van dit lid -
de instelling een open karakter heeft. In lid 2 van hetzelfde artikel kan het bevoegd gezag een onthef
fing verlenen wat betreft het open karakter van de instelling. Onze fractie vraagt zich af hoe het col
33
lege de noodzaak toetst van de ontheffing als bij de instelling de behoefte aanwezig is een besloten ka
rakter aan te nemen. Mijnheer de voorzitter, u zult begrijpen dat het open karakter van een instelling
voor onze fractie een belangrijk punt is. Wij zien dan ook met belangstelling de toelichting van de
wethouder tegemoet.
Op artikel 12 van de Algemene Subsidieverordening is uitvoerig door de PvdA-fractie ingegaan.
Onze fractie kan zich wel in het voorstel van de PvdA-fractie vinden. Wij zullen dat dan ook steunen.
Wij zien wat dat betreft echter nog wel graag een reactie van de wethouder tegemoet.
Voor het overige, mijnheer de voorzitter, zijn er in de voorgestelde subsidieverordening tekstwijzi
gingen aangebracht, die onze fractie geen aanleiding geven tot het maken van een reactie. Wij zijn
dan ook van mening dat wij met dit subsidie-spoorboekje voldoende uit de voeten kunnen en dat wij op
deze wijze voldoende controle hebben op de subsidietrein.
Onze fractie wil haar waardering uitspreken voor de wijze waarop de verordening tot stand is geko
men.
De Voorzitter schorst, om 22.40 uur, de vergadering voor de tweede pauze.
De Voorzitter heropent, om 22.50 uur, de vergadering.
De heer Pruiksma heeft inmiddels de vergadering verlaten.
De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. Aan de orde is de voortgezette behandeling van agenda
punt 22. Ik geef het woord aan de heer Heere.
Punt 22 (vervolg)
De heer Heere (weth.): Het probleem voor mij op dit moment bij de beantwoording van de vele vra
gen en de ingediende moties is niet zozeer de verordening, maar meer de ordening van alle papieren die
ik daarbij nodig heb. Ik hoop dat ik daar in geslaagd ben, maar dat zal wel blijken. Het lijkt mij ver
standig dat ik per spreekster of spreker de gemaakte opmerkingen behandel en op de vragen inga.
Mevrouw De Haan heeft gezegd dat zij van mening is dat het, zoals zij dat noemt, raamwerk dat
ons is voorgelegd een verbetering is, omdat het de duidelijkheid bevordert en de politieke besluitvor
ming beter mogelijk maakt. Soortgelijke opmerkingen zijn ook gemaakt door mevrouw Willemsma, die
zegt dat hierdoor een zekere harmonisatie kan worden bevorderd, dat een en ander de eenvoud vergroot.
Dergelijke opmerkingen zijn ook door andere sprekers, zij het in ietwat andere bewoordingen, gemaakt.
Daaruit trekt het college de conclusie dat de verordening als zodanig geen weerstand ontmoet. Integen
deel, zij ontmoet instemming.
Er is ook door een aantal spreeksters en sprekers gezegd dat er waardering is voor de prestatie die
hier is geleverd. Ik zal die waardering te bestemder plaatse namens u deponeren. Ik ben het daar trou
wens van harte mee eens.
Mevrouw De Haan heeft verwezen naar de uitvoerige bespreking in de Commissie voor Welzijnsaan-
gelegenheden van deze verordening en gezegd dat met name de resultaten daarvan, uitgedrukt in de nu
voorliggende raadsbrief, in het algemeen bevredigend zijn. Ook die opmerking doet mij deugd, want ik
vind dat behandeling in commissies met name dient voor het daar zo goed mogel ijk "en detailaan de
orde krijgen van zaken die leven. De raadsbrief kan zonodig worden aangepast aan de door de commis
sie geuite wensen. Dat geeft mij overigens aanleiding om met name in de richting van de heer Duijven-
dak op te merken dat in zijn verhaal enkele elementen zitten die in een zodanig nieuw licht zijn ge
plaatst - zo is dat tenminste op mij overgekomen - dat ik er vanavond voor het eerst op moet reageren.
Een en ander betekent dat de functie van de commissie kennelijk voor de heer Duijvendak toch niet vol
doende tot haar recht is gekomen en dat is jammer. Het is bovendien jammer omdat je op voorstellen die
nu voor het eerst naar je toe komen toch wat meer "6 I'improviste" zult moeten reageren dan wellicht,
gelet op het belang van de zaken die hier aan de orde zijn, gewenst moet worden geacht.
Het betoog van mevrouw De Haan spitst zich vervolgens met name toe - trouwens ook het verhaal
van anderen; de heren IJestra en Duijvendak hebben dit onderwerp ook aangeroerd - op artikel 12 van
de Algemene Subsidieverordening en de daaraan verbonden befaamde termijnenregeling. Ik ga nu niet
weer die hele discussie ophalen en alle argumenten herhalen, want ik vind dat de commissievergadering
ook daar voor is geweest. Bovendien zijn de stukken hier duidelijk genoeg over. Het standpunt van het
college is dat, wil recht worden gedaan aan de ook in deze raadzaal geuite wens om beleidsplan en so
ciaal-cultureel programma gelijktijdig en in onderling verband in beschouwing te nemen, het noodzake
lijk is dat de termijnen zo worden gekozen dat dat in de procedures van beide stukken mogelijk wordt.