36 37 de formele tekst van de Algemene Subsidieverordening en daarin vinden wij dit soort bepalingen niet passen Dan kom ik bij het open karakter van de instelling, zoals dat genoemd staat in artikel 10, lid 1, sub c, van de Algemene Subsidieverordening. Zoals men heeft kunnen zien in de stukken is de toelich ting hierop vrij summier. Er staat alleen maar dat wij die zin hebben opgenomen omdat wij tegen ballo tage zijn. Dat is een gegeven en beperkt bovendien de toetsing. Verder heeft de heer Buurman gezegd dat hij tegenstander is van de democratiseringsbepalingen en dat hij dat détournement de pouvoir vindt. Ik ben dat niet met hem eens. Volgens mij is de rechter dat ook niet met hem eens; ik ken tenminste geen uitspraken van welke rechterlijke instantie ook die daar toe aanleiding zouden kunnen geven. Als de heer Buurman dat beter weet, dan ben ik erg benieuwd naar de gevallen die zich in dat opzicht hebben voorgedaan. Volgens mij gaat het meer om een kwestie van "application de pouvoir", maar daarover zullen wij maar niet verder twisten. Dan maakt de heer Buurman een opmerking over artikel 40 van de Algemene Subsidieverordeningen de positieve discriminatie. Wij hebben in de commissie wat dit punt betreft toegezegd dat wij bereid zijn om een aanbeveling te doen in de richting van de instellingen in de trant van: Het gemeentelijk beleid is aldus en wij zouden graag zien dat u daar rekening mee houdt. De heer Buurman benadert deze zaak wat suggestief door te zeggen: Dat klinkt wel onschuldig, maar geen mijnheer Albedil en zo. Het klinkt precies zoals wij het bedoelen en niet anders. Want wat staat er namelijk in de nadere standpunt bepaling, die behoort bij de Algemene Subsidieverordening? Er was gevraagd om in de subsidieverorde ning iets op te nemen over de positieve discriminatie. Daarvan hebben wij gezegd dat wij dat niet doen omdat wij dat "te zwaar" vinden. Met andere woorden, het principe is dat een en ander niet mag wor den afgedwongen van de instellingen. Maar wat is er tegen om aan de instellingen nog eens mee te de len: Wij als gemeente doen het op dit punt zo, wij hebben er geen bezwaar tegen als u het ook zo zou doen. Integendeel, wij bevelen u dat aan. Ik zie daar dus geen enkele dwingende bepaling in en ik vind dat die suggestie dan ook niet gewekt moet worden. Dan een opmerking over de plangebied-organisaties waarover ook de heer Duijvendak heeft gespro ken. Deze laatste heeft in dat verband eens gesproken over een merkwaardige coalitie tussen hem en mijDe heer Buurman heeft zich nu dan ook nog aan onze zijde geschaard, maar ik weet niet wat dat verder aan die coalitie toevoegt. Ik geef weer hetzelfde antwoord. In het kader van het opzetten en de behandeling van het nieuwe Sociaal-cultureel Plan zal dat aspect bij mij, maar ook bij de heren Buur man en Duijvendak, bijzondere aandacht krijgen, omdat ook ik vind dat een dergelijke constructie, die op zich wel bepaalde voordelen heeft, niet "a tort eta travers" opgelegd en doorgezet zou moeten wor den. Er moet blijken dat er reden is om dat te doen en in welke mate dat moet gebeuren. Als een derge lijke constructie geen zin heeft, dan moet die vooral niet meer worden opgenomen. Dat onderzoek zeg ik toe en dat zien wij binnenkort tegemoet. De heer Duijvendak heeft gezegd dat hij vooraf drie vragen gaat stellen, maar achteraf bleek dat hij die aan zich zelf heeft gesteld. Dat scheelt mij weer in de beantwoording. Die vragen monden ech ter wel uit in conclusies die hier en daar toch de moeite waard zijn. Met name de conclusie dat zijn fractie de poging om alles in de subsidieverordening te stoppen positief beoordeelt. Ik vind dat plezie rig. De heer Duijvendak is ook ingegaan op de termijnenkwestie. Ik heb daar al het nodige over gezegd en ik wil het daar verder bij laten. V/at betreft de eerste motie van de heer Duijvendak het volgende. De motie heeft betrekking op ar tikel 8 van de Algemene Subsidieverordening. De heer Duijvendak wil een toevoeging daaraan doen op nemen, die zich richt op de bestrijding althans op het verhinderen van subsidiëring van instellingen die zich schuldig zouden maken aan, wat ik dan maar noem, discriminatie. De heer Duijvendak noemt dat overigens niet zo, want hij heeft het over "een ongerechtvaardigd onderscheid maken tussen.Dat is een voor mij wat nieuw begrip, in die zin dat het ook weer een subjectief element invoert namelijk het woord "ongerechtvaardigd". Ik vind dat juridisch gezien toch een wat moeilijk begrip, want dat stelt weer de beoordeling ter sprake. Maar los daarvan - ik heb dat ook al in de commissie gezegd - artikel 8 van de Algemene Subsidieverordening zegt: "Voor toekenning van subsidie kan slechts in aanmerking Komen een instelling, die geen doel nastreeft of middelen gebruikt die in strijd zijn met de wet of het algemeen belang." "De wet" is niet alleen de door de heer Duijvendak geciteerde Grondwet, maar ook elke andere, eventueel toekomstige, wet die bepalingen bevat waarmee men dan in strijd zou handelen. Dat houdt dus ook in dat dat te zijner tijd slaat op de nog in behandeling zijnde Wet gelijke behande ling. Het college heeft niet de pretentie dat wij die behandeling in Leeuwarden zouden willen en moe ten overnemen. Wat daar ook van zij, aan die materie zitten ontzettend veel haken en ogen, nietal- reen politieke maar ook juridische en dan op landelijk niveau. Wij willen de discussie over die wet of- wachten. Overigens zal die wet ook vallen onder de werking van artikel 8 van de Algemene Subsidie verordening. Dan zijn ook nog twee andere artikelen aan de orde, namelijk de artikelen 11 en 25 van de Alge mene Subsidieverordening, die niet zien op de instellingen zelf maar op de activiteiten van die instel lingen. De activiteiten moeten beantwoorden aan bepaalde criteria willen ze voor subsidiering in aan merking komen. Wat dat betreft heb je aan die criteria nog een politiek instrument om op grond daarvan niet tot subsidiering over te gaan. Wij vinden dat als college voldoende en hebben om die reden dan qq^ geen behoefte aan de aanvulling die de heer Duijvendak, blijkens zijn motie, noodzakelijk acht. Ten overvloede wil ik hierbij nog opmerken dat wij bij de beoordeling van de vraag of iets in strijd is met de wet uiteraard ook zullen kijken naar de vraag of hier discriminatie in het spel is. Dat is een toe zegging die ik eigenlijk helemaal niet hoef te doen, omdat datgene wat wij zullen doen vanzelfspre kend is. Ik kom dan nu bij de kwestie van de structurele subsidies voor de categoriale organisaties. Vooraf deze opmerking. Hier moet niet de indruk worden gewekt dat de heer Duijvendak die organisaties nu uitvindt of dat wij die niet zouden kennen. Hij heeft woorden van ongeveer die strekking gebruikt. Wij subsidiëren namelijk al jarenlang diverse van zulke organisaties: de vrouwen in de bijstand - Kniertje genaamd -, de schippers en zo kan ik nog wel een paar organisaties noemen. Wij kennen die groepen dus wel en doen daar ook wat aan. Alleen is de vraag dan: Wil je daar een aparte categorie in de sub sidieringsmethodiek voor opnemen of niet? Wij zijn op dit moment van mening dat dat nog niet hoeft, omdat de overige bepalingen van de verordening die mogelijkheid in voldoende mate geven. Wij hebben om die reden dan ook geen behoefte aan de vierde door de heer Duijvendak ingediende motie. Dan kom ik bij de derde motie van de heer Duijvendak, die handelt over artikel 25, sub b, van de Algemene Subsidieverordening. Niet alleen de heer Duijvendak maar ook anderen hebben zich afge vraagd of het juist zou zijn om via dit artikel gemeentelijk beleid af te dwingen. De heer Buurman is daar tegenstander van. De heer Duijvendak heeft de andere koers gekozen en zich afgevraagd of het gewenst is om oppositionele groepen daarmee eventueel de mond te snoeren. In beide gevallen vindt het college dat dat eigenlijk niet zou moeten. Wat zelden gebeurt, maar ik heb de schriftelijke bewijzen hier in handen, zeggen wij dat de heer Duijvendak gelijk heeft en dat artikel 25, sub b, geschrapt wordt. Wij zullen dit instrument dus niet meer ter beschikking hebben. Daarmee willen wij niet uitspre ken dat wij ons beleid verder niet gestalte willen geven, want dat willen wij welWij vinden - ik zeg dit even in de richting van de heer Buurman - dat dat via de subsidieverordening best mag. Wij vinden niet dat wij elke oppositionele groep die in strijd handelt met het gemeentelijk beleid per definitie zou den moeten subsidiëren, maar dat heeft de heer Buurman ook niet gezegd. Wij vinden echter wel dat deze bepaling aanleiding kan geven tot misverstanden en daarom beter achterwege kan blijven. Dan de kwestie van onvoorzien. Het spijt mij, mijnheer de voorzitter, dat het zo lang duurt, maar ik wil proberen toch op alle vragen een antwoord te geven. Gebruikt worden de criteria "niet voorzien baar" en "niet uitstelbaar". De heer Duijvendak zegt dat er zich gevallen kunnen voordoen waarin een van beide criteria toch, met name het criterium "niet uitstelbaar", van vraagtekens moet worden voor zien. Hij geeft daar een voorbeeld van. Wij vinden toch dat daar waar het sociaal-cultureel werk in zijn subsidiering eigenlijk een continu proces is ook de kwestie van het "niet uitstelbaar" een element moet zijn. Ik geef toe dat je dan van mening kunt verschillen over de vraag of iets wel of niet uitstel baar is. Als toetsingscriterium vind ik dat element toch onmisbaar en om die reden zou ik dat willen handhaven. Overigens weet de heer Duijvendak ook dat alle aanvragen die in dit kader worden gedaan in de commissie aan de orde komen en dat iedereen daar dan ook weer het zijne van kan zeggen en het college op zijn wegen kan volgen en sturen. De heer Duijvendak vraagt zich vervolgens af hoe het zit met de emancipatiebepalingen ten aan zien van de mannengroepen. Ik kan daar kort over zijn. Een en ander staat duidelijk toegelicht in de subverordening. Ik wil het bij deze opmerking laten. Dat wij het op dat punt niet met elkaar eens zijn, neem ik op de koop toe, hoewel mij dat spijt. Op de opmerkingen betreffende de plangebied-organisaties ben ik al ingegaan. Dan de vraag of het werk genoemd in de paragrafen 2 Vormings- en ontwikkelingswerk voor volwas senen, 3 Emancipatie-activiteiten en 15 Overig Sociaal-cultureel werk van de Subverordening Specifiek Welzijn per se altijd eenmalig moet zijn of dat dat ook eventueel structureel zou kunnen worden. Dit is een van de punten die ik wil rangschikken onder de categorie nieuwe vragen. Ik heb daar op dit moment nog niet helemaal een helder zicht op. Wat dit punt betreft zou ik hetzelfde willen zeggen wat ik zonet ook tegen de heer Buurman heb gezegd over zijn voorstel. Nu wij toch het onderzoek plegen met be trekking tot de subsidieringssoorten, eenmalig, structureel of niet structureelkunnen wij ook het punt vervat in de betreffende motie van PAL daarin meenemen en dat dan tegelijkertijd inbedden in het ge heel van dat voorstel. Ik heb de indruk dat een en ander dan op een wat evenwichtiger wijze kan wor den meegenomen. Wij nemen die motie dus niet over, maar wij zullen de wens die daarin tot uitdruk king wordt gebracht meenemen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1984 | | pagina 19