38
De heer Duijvendak heeft ook nog een opmerking gemaakt over de formulering "vaste vrijwilliger".
Je zou dat kunnen opvatten als een "contradictio in terminis", maar het is een uitdrukking die voorkomt
in de rijksbijdrageregeling en daarom in onze verordening een plaats heeft gevonden. De reden waarom
die formulering is opgenomen is de volgende. Als je een dergelijke voorziening wilt opstarten dan is het
vaak zo dat je moet beginnen met beperkte middelen. De eis is echter dat je altijd begint met twee
krachten, want anders kun je niet werken. Het zou weieens kunnen zijn dat je op een bepaald moment
maar financiële middelen hebt voor één kracht en dat je dus noodgedwongen voor zo lang het duurt met
één betaalde kracht en met één vrijwilliger moet werken. Het zou kunnen zijn dat je op een bepaald
moment zegt: in mijn prioriteitsstelling of in mijn financiële ruimte heb ik meer mogelijkheden, ik ga
nu over op het betalen van twee krachten. De voorziening is dan echter alvast begonnen. Vandaar dat
ik vind dat je die mogelijkheid voor de instelling niet op voorhand moet uitsluiten en alleen maar moet
bepalen dat iets kan starten als je met twee betaalde krachten werkt. Het is dus niet de bedoeling deal
functionerende organisaties met twee krachten te ontdoen van een kracht. Integendeel, het is de bedoe
ling om nieuwe voorzieningen eventueel de mogelijkheid te geven te starten, zij het dan nog niet met
twee betaalde krachten maar met één betaalde kracht.
De heer IJestra heeft gezegd dat het hem spijt - hij heeft er zelfs zijn ongenoegen over geuit - dat
de verslagen er nog niet zijn. Dat spijt mij ook. Ik heb in de commissie ook al gezegd dat ik het jammer
vind dat die verslagen er nog niet zijn. Maar gelet op de werkdruk van de afdeling en de korte tijd tus
sen de commissievergadering en nu was het volstrekt onmogelijk om dat voor elkaar te krijgen. Ook al
zouden wij alles op alles hebben gezet, dan nog was het niet gelukt. Want men weet dat wij twee maal
zes uur achter elkaar in de commissie met elkaar hebben gesproken. Het verslag van die vergadering
wordt een roman op zich zelf. Het gaat om verhalen die je gewoon, als je die echt goed wilt maken, op
deze termijn niet klaar krijgt, hoe jammer ik dat ook vind. Het is dus niet bij gebrek aan eerbied voor
de raad of iets dergelijks, maar gewoon omdat het niet kan.
De heer IJestra spreekt over een spoorboekje voor de subsidietrein en dat die wat hem betreft van
start mag gaan. Hij vraagt daar nog bij wanneer de subverordening voor de amateuristische kunstbeoefe
ning klaar is. Dat zal in ieder geval het komende jaar zijn. Ik durf mij niet vast te pinnen op een be
paalde maand, maar in 1985 krijgt de raad die subverordening ter vaststelling voorgelegd.
De heer IJestra heeft ook nog gevraagd hoe de toetsing van de ontheffing op het open karakter
- dat staat in artikel 10 van de Algemene Subsidieverordening - wordt toegepast. Ik kan daar in het al
gemeen zo geen antwoord op geven, want dat hangt af van de argumenten die men zelf aanvoert om
voor ontheffing in aanmerking te komen. Die argumenten zullen wij toetsen en als wij vinden dat die
redelijk en goed zijn, dan zullen wij ongetwijfeld daar welwillend tegenover staan.
Ik denk, mijnheer de voorzitter, dat, als ik een fluitje had gehad, ik als een goede stationschef nu
de trein aan het rijden zou hebben gebracht. Ik heb die pet trouwens niet op, ik bedoel maar: ik houd
er mee op.
De Voorzitter: Als ik een fluitje had dan zou ik fluiten dat wij nog een halfuur te gaan hebben.
Aan de orde is de tweede termijn.
Mevrouw De Haan—Laagland: Ik begin maar meteen met de reactie van wethouder Heere op artikel
12 van de Algemene Subsidieverordening, betreffende het uitstel van de termijn van 1 maart. De wet
houder zegt dat het college in principe niets liever zou willen doen dan de instellingen tegemoet te ko
men, maar dat uitstel van genoemde termijn niet kan. Volgens de wethouder is het nou eenmaal onver
enigbaar om het sociaal-cultureel programma tegelijkertijd met de begroting enz. optimaal te behande
len. Tegelijkertijd zegt hij het onderzoek toe waar wij om hebben gevraagd. Naar mijn idee lijkt heter
dan op alsof de wethouder zegt: ik wil best voor jullie onze argumenten nog een keer op een rijtje zet
ten. Daar zitten wij in eerste instantie niet op te wachten. Het gaat ons erom of de wethouder bereid is
te onderzoeken of die oplossingen in de praktijk zo erg zijn dat het door ons gevraagde echt niet zou
kunnen. Het gaat ons erom of de wethouder echt concreet naar oplossingen wil zoeken, ook wanneer er
dan misschien wel, in zijn ogen, een iets minder optimale situatie ontstaat. Het gaat ons om de bereid
willigheid, die ik uit het antwoord van de wethouder in eerste instantie niet zozeer heb geproefd.
Dan de kinderdagopvangDe wethouder zegt dat er op zich met dat getal van 18 flexibel wordt
omgegaan, dat er van een redelijke graad van bezetting wordt uitgegaan en dat er geprobeerd wordt in
het groeimodel toch uit te komen. De wethouder blijft er vanuit gaan dat 18 kinderen een werkbaar
aantal is voor zo'n groep. Wij zijn het daar nog steeds mee oneens en wij zullen dan ook de motie van
PAL op dit punt steunen.
De wethouder gaat ermee akkoord dat met betrekking tot paragraaf 15 Overig Sociaal-cultureel
werk op bladzijde 119 van de Algemene Subsidieverordening in artikel 2 de tekst "Het subsidie is een
malig; wordt geschrapt.
39
Wat betreft de subverordening voor peuterspeelzaal werk het volgende. Voor zover het aankomt op
vrijmaken van middelen in het nieuwe beleid komen wij daar eventueel in december wel op terug.
Dan de problematiek van de ingebouwde peuterspeelzalen. Ik heb even kritisch gelet op het woord
gebruik van de wethouder. Hij zegt dat er voor die peuterspeelzalen geen onevenredige nadelen mogen
zijn. Dus wel evenredige nadelen. Wij willen gewoon duidelijk zijn: er mogen geen financiële nadelen
komen voor die peuterspeelzalen in vergelijking met vorig jaar.
Ik wil dan nu nog even reageren op de moties van PAL. Wij zijn het eens met het antwoord van
wethouder Heere op de motie waarin besloten wordt dat instellingen niet ongerechtvaardigd onderscheid
mogen maken tussen personen op grond van geslacht, seksuele voorkeur, ras en/of burgerlijke staat. Dat
houdt niet in dat wij het inhoudelijk oneens zouden zijn met PAL. Uiteraard vinden ook wij dat instel
lingen niet mogen discrimineren. Wij hebben alleen het gevoel dat dit punt voldoende geregeld is in de
verordening zoals die er nu ligt. Het probleem blijft dat je, al zou je een en ander willen regelen zoals
PAL voorstelt door een toevoeging van een nieuw artikel, toch nog allerlei discussies blijft houden over
de vraag wat nou seksistisch is. Want wat de een seksistisch vindt vindt de ander niet seksistisch. Zelfs
al zou je een artikel opnemen zoals PAL voorstelt, dan nog ben je niet vrij van dat soort discussies. Wij
willen wel verklaren dat wij alert zullen zijn op dit soort situaties bij de vaststelling van het sociaal-
cultureel programma. Wij zullen proberen om in ieder geval instellingen op dat aspect zo goed mogelijk
te bekijken. Die motie zullen wij dus niet ondersteunen.
Dan is er een motie van PAL waarin gevraagd wordt de paragrafen 2 Vormings- en ontwikkelings
werk voor volwassenen, 3 Emancipatie-activiteiten en 15 Overig Sociaal-cultureel werk van de Subver
ordening Specifiek Welzijn in die zin aan te passen dat ook structurele subsidies mogelijk worden ge
maakt. De wethouder heeft een toezegging gedaan met betrekking tot ons voorstel over paragraaf 15.
Met betrekking tot het gestelde in de motie zal het college een en ander nog nagaan. Wij zullen te zij
ner tijd daar een reactie op geven.
De motie van PAL over het schrappen van artikel 25, sub b, van de Algemene Subsidieverordening
heeft het college overgenomen. Dat is voor ons geen probleem.
De laatste door PAL ingediende motie gaat over categoriaal werk op stedelijk niveau. In de motie
wordt verzocht om met betrekking tot categoriale groepen op stedelijk niveau een voorstel te ontwikke
len, zodat de nu voorliggende Algemene Subsidieverordening-Subverordening Specifiek Welzijn kan
worden aangevuld met een dergelijke paragraaf. Wij zullen deze motie ook niet steunen. Het voordeel
van het hoofdstuk zoals het er nu ligt is dat het de nodige ruimte geeft. Als je dat gaat beperken dan
loop je het risico dat je bepaalde groepen kunt uitsluiten, vooral omdat je niet weet welke groepen er
in de toekomst nog komen. De huidige formulering geeft ruimte om per geval te bekijken of een verzoek
voor subsidie in aanmerking komt. Wij willen die formulering dus graag zo laten.
De motie betreffende de norm van 18 kinderen bij de dagopvang kunnen wij wel steunen.
Er is ook nog een motie meen ik over twee beroepskrachten of een vaste vrijwilliger. (De Voorzit
ter: Die motie is niet ingediend.) Neem mij niet kwalijk, mijnheer de voorzitter. Ik wil in ieder geval
wel een vraag over deze kwestie stellen. In de huidige situatie zijn er twee beroepskrachten per groep.
Op zich zelf is dat geen probleem en wij vinden dat dat zo moet blijven. De wethouder zegt dat in ge
vallen waar een groep nog in opbouw is de mogelijkheid moet worden gegeven om met één beroepskracht
te werken en dat je er vanuit moet gaan dat je daarop eventueel zult kunnen bezuinigen. Wij willen die
achtergrond er liever niet aan geven. Het uitgangspunt moet wat ons betreft blijven: twee beroeps
krachten per groep. Dan kunnen wij met een en ander akkoord gaan„
Mevrouw Willemsma—de Jong: Mevrouw De Haan is ingegaan op het antwoord van de wethouder. Er
is mij echter iets niet duidelijk. Ik heb 4 moties van PAL voor mij liggen. Mevrouw De Haan heeft het
ook over een motie van PAL over de grootte van de groepen met betrekking tot de kinderdagopvang.
Welke motie is dat? (De heer Heere (weth.): Die motie is nog niet ingediend.) Ik kan dan kort zijn. Ik
sluit mij aan bij het antwoord van de wethouder over dit punt.
Over artikel 8 van de Algemene Subsidieverordening, waarover de heer Duijvendak zich met een
stortvloed van woorden uitliet, wil ik het volgende zeggen. De op dit artikel betrekking hebbende mo
tie van PAL is niet consistent. Van onze juridische deskundige heb ik begrepen dat de formulering "on
gerechtvaardigd onderscheid maken tussen personen..." geen gebruikelijke juridische term is, want die
is voor velerlei uitleg vatbaar. Hoe zal het gaan met bijvoorbeeld aanhangers van de Islam? Ik zou daar
graag antwoord op willen hebben, maar dat kan de heer Duijvendak wel in de commissie geven. Wat
gebeurt er bijvoorbeeld met het Lesbisch Archief? Kortom, de motie is warrig en geeft aanleiding tot
willekeur. Wij verwerpen de motie.
De heer Duijvendak heeft in de commissie nogal duidelijk gespeeld op het Leger des Heils, een al-
lersympathiekste instelling die in haar werk nooit discrimineert. Deze instelling doet zoveel goeds dat