6
7
'blemen wil de gemeente - dat hebben wij gehoord van de vertegenwoordiger van b. en w„ - wel zoeken
naar een oplossing.
De heer Geerts (weth.): In deze kwestie is sprake van een aantal bezwaren. In het kader van onder
anderen bezwaren op grond van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen (AROB) is met
de betrokken mensen ook gepraat over mogelijke oplossingen. Die zullen altijd inhouden dat terugge
grepen wordt op de oorspronkelijke situatie. Er zal wel een schuur of iets dergelijks moeten worden ge
realiseerd, maar die zal dan van zeer beperkte omvang moeten zijn. Dat zijn de oplossingen die hier
gesuggereerd zijn en niet die welke door reclamant worden voorgesteld.
De heer Niemeijer: De wethouder zal begrijpen dat zijn antwoord niet verschrikkelijk duidelijk is.
Ik begrijp ook wel dat er, als het beroepschrift wordt verworpen, niet een schuur wordt neergezet waar
mevrouw Kooistra om gevraagd heeft. In de raadsbrief wordt een duidelijke suggestie gegeven waar wij
niet omheen kunnen. Mijn vraag is: Bestaat er een toezegging van de gemeente voor een concrete op
lossing? De reeds genoemde zin in de raadsbrief suggereert meer dan: wij zullen wel zien of er kan mis
schien wel een kleine schuur worden gerealiseerd. Vandaar mijn vraag of er een toezegging bestaat voor
een concrete oplossing. Zijn er wat dat betreft al onderhandelingen? Hoe is de verdere gang van zaken
en hoe worden wij daarover geVnformeerd? Dit zijn duidelijke vragen, hoewel het antwoord van de wet
houder dat niet is.
De heer Geerts (weth.): Wij zullen nog in gesprek raken met reclamant over een definitieve oplos
sing, die zal inhouden, zoals ik zonet ook al zei, dat er in ieder geval niet op de gevraagde schaal
bijgebouwd zal kunnen worden. Over de mogelijkheid van een schuurtje - de precieze maat daarvan
weet ik niet, maar een echte schuur zal het niet worden - valt te praten. Dat is ook wat hier bedoeld
is.
De heer Niemeijer: Heeft u er begrip voor, mijnheer de voorzitter, dat ik dit antwoord nogal onbe
vredigend vind? (De Voorzitter: Wij begrijpen veelHet lijkt mij duidelijk dat er met bedoelde zin in
de raadsbrief meer gesuggereerd wordt, namelijk dat er oplossingen zijn, dan wat ik nu van de wethou
der te horen krijg. De maten van het schuurtje interesseren mij nauwelijks, want ik weet niet eens hoe
veel ruimte een koe nodig heeft. In de raadsbrief wordt echter gesuggereerd dat er misschien een oplos
sing bestaat en daarover moeten wij worden geïnformeerd. Voor mijn part kan dat op een andere manier
gebeuren dan nu tijdens de vergadering. De oplossingen zullen niet zo maar zijn verschenen. Is dat wel
het geval geweest, dan had dat niet moeten gebeuren. Kan er wat meer duidelijkheid worden gegeven?
De Voorzitter: De mogelijkheid bestaat al tijd om in de commissie nog een keer na te praten over
deze zaak. Er is geen concrete toezegging gedaan. Er is alleen toegezegd dat de bereidheid er is te
zoeken naar een oplossing, waarbij van meet af aan duidelijk is dat die kleinschaliger zal zijn dan dat
gene wat momenteel het geval is en waar door reclamant om wordt gevraagd.
Mevrouw De Jong: Begrijp ik goed dat er geen ruimte komt voor 19 koeien?
De Voorzitter: Dat zit er dik in. Want wat niet kan, is niet mogelijk.
De heer Niemeijer: Ik wil gewoon meer duidelijkheid. Er wordt volgens mij met de opmerking inde
raadsbrief teveel gesuggereerd.
De Voorzitter: Als u er meer uit gelezen hebt, dan wordt er ook meer gesuggereerd. Het antwoord
dat ik zonet gegeven heb is gewoon de feitelijke situatie en die is reclamant ook bekend.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van de Raadsadviescommissie voor de Beroep
en Bezwaarschriften.
Punt 5 (bijlage nr. 354).
De Voorzitter: Dit punt luidt: Advies inzake de beslissing op het beroepschrift van de heer D. van
der Veen.
Mevrouw Jongedijk—Welles: Ik heb niet zozeer een vraag aan de voorzitter van de Raadsadviescom-
missie voor de Beroep- en Bezwaarschriften, maar aan het college. De commissie heeft naar mijn idee
een mild advies gegeven. Binnen het kader waarin de commissie werkt, kon zij niet anders zeggen dan
dat het beroepschrift ongegrond moet worden verklaard.
Er is wel iets anders aan de hand. Het gaat hier om een bestemmingsplan Buitengebied dat al onge
veer tien jaar oud is. Het terrein waarop de bedrijfsloods moet worden gerealiseerd is als "agrarisch ge
bied" in het bestemmingsplan aangegeven. Ondertussen zijn er een heleboel ontwikkelingen gaande.
Eigenlijk zou het gehele bestemmingsplan moeten worden herzien. Ik vraag dit, hoewel ik weet dat er
op dit moment dingen zijn die belangrijker zijn, omdat er nu wel een vreemde situatie is ontstaan. Het
is namelijk zo dat degene om wie het hier gaat, een autosloper, uiteindelijk toestemming heeft gekre
gen om op het terrein de autosloperij te realiseren. Hij kan echter geen bouwvergunning krijgen, omdat
dit terrein in het bestemmingsplan staat aangegeven als "agrarisch gebied". Mijn vraag aan het college
is: Kunt u voor deze heel bijzondere situatie gebruik maken van artikel 19 van de Wet op de ruimtelijke
ordening zodat deze man, wanneer hij nog eens een keer een aanvraag doet voor de bouw van een aan
gepast gebouw, alsnog een vergunning kan krijgen voor de bouw daarvan? Hij heeft dat namelijk brood
nodig voor het uitoefenen van zijn beroep.
De Voorzitter: Ik wil niet vervelend worden, maar ik vind dat ook dit punt op een andere plaats in
bespreking moet worden gebracht. Wij praten nu over de beslissing op het beroepschrift. Toetsing daar
van heeft plaatsgevonden aan de hand van de concrete planologische onderbouwing. Een advies ter zake
ligt thans voor ons. Als mevrouw Jongedijk van mening is dat op enigerlei wijze wijziging gebracht
moet worden in het gemeentelijk beleid, dan zal dat via een andere weg moeten gebeuren. Ik denk
daarbij dan aan een commissie, maar ook aan de komende begrotingsbehandeling waar van alles en nog
wat aan de orde gesteld kan worden. Langs die weg moeten wij proberen de zaak te activeren en niet
bij de behandeling van het beroepschrift, want dan lopen er twee dingen door elkaar heen die in wezen
niets met elkaar te maken hebben. Hier ligt trouwens ook niet een voorstel van het college, maar een
voorstel van de Raadsadviescommissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften. Het college neemt daarbij
als luisterende partij - de wethouders zijn tevens medestemmende partij - aan de besluitvorming deel. Ik
geef mevrouw Jongedijk dus in overweging om de bekende platforms te hanteren om datgene aan de orde
testellen wat zij graag wil. Ik wil nu de discussie toespitsen op het voorstel van de Raadsadviescommis
sie voor de Beroep- en Bezwaarschriften.
De heer Van der Wal: Ik was eigenlijk ook al van plan om dit punt van orde aan te kaarten. Bij het
eerste beroepschrift dat vanavond aan de orde was stelde ik een vraag aan het college. Deze raadsver
gadering was echter niet de juiste plaats om die vraag te stellen. Bij het derde beroepschrift dat werd
behandeld, werd er een vraag aan het college gesteld waarop wel werd geantwoord.
Nu stelt mevrouw Jongedijk een vraag - ik wil mij daar bij aansluiten - die echter buiten de orde
valt. Uiteraard is hier het advies van de Raadsadviescommissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften aan
de orde, maar dat gaat gepaard met onder anderen motiveringen van het college en dat is terecht. Het
gehele advies staat ter discussie; dat is tot nu toe altijd zo geweest. Lang niet alle fracties zijn verte
genwoordigd in de raadsadviescommissie. In deze commissie bestaat namelijk de gelegenheid om in eer
ste instantie b. en w. om een nadere motivering te vragen. Zoals gezegd zijn lang niet alle fracties
vertegenwoordigd in de Raadsadviescommissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften. Daarom vind ik dat
- dat is de afgelopen 12 jaar dat ik in de raad zit ook gebruik geweest - er in de raad over punten naar
aanleiding van een beroepschrift vragen aan het college gesteld moeten kunnen worden. De voorzitter
van de commissie schuift de vragen dan door naar de betreffende wethouder, die daar antwoord op geeft.
Zo is de gang van zaken tot nu toe altijd geweest en ik zie geen reden om die te veranderen. Ik zou
daar trouwens ook per se geen voorstander van zijn. Het gaat hier ten slotte ook over standpunten van b.
en w. Reeds in twee vanavond aan de orde zijnde gevallen zijn er vragen aan b. en w. gesteld. Dat is
volgens mij volstrekt binnen de orde en dat is ook, tenminste de afgelopen 12 jaar, altijd zo geweest.
De Voorzitter: Heeft de heer Geerts behoefte om te reageren?
De heer Geerts (weth.): Het bestemmingsplan Buitengebied vertoont inmiddels toch wat kenmerken
van veroudering. Er zou dus reden zijn om dat eens aan te gaan passen. Hoewel wij onze prioriteiten
kennen, is er in dat kader sprake van een beperkte capaciteit waardoor wij nog niet aan het bestem
mingsplan Buitengebied zijn toegekomen.
Het lijkt mij goed dat wethouder Miedema, die in het kader van concrete bouwplannen deze zaak
onder zich heeft - Bouw- en Milieutoezicht is hier ook mee bezig -, zich uitspreekt of op deze plaats
een loods of iets anders getolereerd kan worden.