18 tweede plaats de herverdeling van betaalde arbeid, de kinderopvangvoorzieningen en aan vullende voorzieningen op huishoudelijk gebied. Op het gebied van de kinderopvangvoorzie ningen hebben wij de nodige historie. Ik ben ontzettend benieuwd naar wat het college denkt te ondernemen op het terrein van aanvullende voorzieningen op huishoudelijk gebied. In de nota wordt daar namelijk verder geen aandacht aan besteed. Over de herverdeling van betaalde arbeid het volgende. Een gemeente kan helaas geen algemene arbeidstijdverkorting doorvoeren. Wel deeltijdarbeid - dat wordt ook gedaan -, maar deze vorm van herverdeling blijkt nogal elitair uit te pakken of discriminerend te wer ken naar jongeren en vrouwen. Niettemin leidt deeltijdarbeid tot grotere deelname van vrou wen aan het betaalde arbeidsproces. Wat ons teleurstelt is het ontbreken van een vrouwenwerkplan, dat aansluit bij hoofduit gangspunt 7 van het gemeentelijk werkgelegenheidsbeleid. Bij deze willen wij maatregelen bepleiten die tot onze competentie behoren en recht doen aan het meer gelijk verdelen tussen mannen en vrouwen van de betaalde arbeid bij de gemeente. Wij stellen voor om, wanneer er vacatures zijn, vrouwen bij voldoende geschiktheid met voorrang te benoemen. Om dat enigszins hard te maken voegen wij daar een quotering aan toe, namelijk dat in ten minste -3- deel van de vacatures uiteindelijk een vrouw wordt benoemd. Waarschijnlijk zal het tegenar gument van het college en misschien ook van anderen betreffende dit voorstel zijn dat dit leidt tot kwaliteitsverlies onder het personeel. Naar onze mening moet het aanbod kwalitatief dermate goed worden geacht dat dat argument niet doorslaggevend kan zijn. (De heer De Vries (weth.): Waar grondt u dat op?) Er zijn bijna één miljoen werklozen. Als dat allemaal mensen van inferieure kwaliteit zijn, dan spreken wij daarmee toch wel een bijzonder oordeel uit. Zo'n oordeel spreken wij dan ook uit over degenen die, als wij er vanuit gaan dat er geen verschil bestaat in kwaliteit onder werklozen, onvrijwillig werkloos zijn geworden. Die redenering deugt op zich al niet. Ik denk dat er kwalitatief gezien sowieso bijzonder goede mensen onder werklozen zitten. Anderzijds geef je daarmee ook een kwalijke kwalificatie aan mensen die eerder kennelijk wel voldoende geschikt geacht werden om aan het arbeidsproces deel te nemen, maar nu kennelijk van inferieure kwaliteit geacht moeten worden. Wij vinden die argumentatie niet doorslaggevend. Als men zegt dat men in alle gevallen de beste moet hebben, dan is dat een andere argumentatie. Maar als het college iets wil doen met de hoofd uitgangspunten van de Nota Werkgelegenheid, het gaat met name om uitgangspunt 7 - wij hebben wat dat betreft alle competentie en wij worden niet door het rijk teruggefloten -en het fraaie hoofdstuk Vrouwen en Werkgelegenheid nog wat meer kracht bij wil zetten, dan lijkt ons dat wij een goed voorstel doen. Bovendien wordt uitbreiding van beleid met betrek king tot scholing en opleiding voorgesteld, mijnheer De Vries, en ook met betrekking tot de interne begeleiding, die met name zou kunnen gelden voor vrouwen die nieuw komen bij een bedrijf. Wat dat betreft zou het criterium voldoende geschiktheid, waar wij vanuit gaan, eventueel vergroot kunnen worden als dat nodig mocht zijn. Overigens willen wij de voorgestelde quotering ook graag toegepast zien op het jeugd- werkplan. Met betrekking tot de niet bestede herbezettingsgelden in de komende jaren, willen wij graag jaarlijks een voorstel aan de raad voorgelegd zien. Wij hebben dan gelegenheid om een keuze te doen tussen doelgroepen waarvoor wij extra plannen nodig achten. Ik wil dan nu de motie voorlezen die betrekking heeft op hetgeen ik zonet gezegd heb. "De raad van de gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 7 januari 1985, overwegende dat: - bij het streven "naar volledige en volwaardige arbeid" (hoofduit gangspunt 1) herverdeling van arbeid noodzakelijk zal zijn; - "een rechtvaardige verdeling van zowel betaalde als onbetaalde arbeid tussen mannen en vrouwen" (hoofduitgangspunt 7) nage streefd wordt; - de voorgaande doelstellingen in de voorstellen met betrekking tot vrouwen en werkgelegenheid onvoldoende in effectieve beleids maatregelen worden omgezet, besluit tot de volgende aanvullende voorstellen: a bij het vervullen van alle vacatures en het invullen van het jeugdwerkplan wordt bij voldoende geschiktheid voorrang aan vrouwen gegeven; b. het bovenstaande beleid dient te resulteren in benoeming van vrouwen in ten minste -f-deel van alle vacatures; cvoor de invulling van de niet-bestede herbezettingsgelden voor 1985 en daarna wordt jaarlijks een voorstel aan de raad gedaan ten behoeve van een jeugd- en vrouwenwerkplan." De motie is mede-ondertekend door Jan Willem Duijvendak. (De Voorzitter: De motie is vol doende ondersteund en maakt deel uit van de beraadslagingen.) 19 Tot slot van mijn eerste instantie nog een opmerking over de uitbreiding van de Commis sie voor de Werkgelegenheid met drie waarnemers. In verband met de herziening van het commissiestelsel wordt niet overgegaan tot benoeming van leden. Ik vind dat je, als er een goed voorstel is dat niet het wezen van het commissiestelsel aantast, niet moet zeuren dat er een evaluatie van genoemd stelsel aan komt. Als wij nu besluiten tot uitbreiding van de com missie met de drie voorgestelde leden, dan kunnen wij nog een jaar ervaring opdoen op het punt of die commissie te groot wordt. Bij de herziening van het commissiestelsel kun je dan bekijken of het aantal leden terug moet. Wij kunnen de zaak dan in één keer goed doen. In ieder geval tast mijn voorstel geen enkel principe aan, alleen het aantal externe adviesleden wordt opgevoerd. Ik deel niet het bezwaar dat in de nota door het college wordt aangevoerd. Ik wil het hier in eerste instantie bij laten. De Voorzitter schorst, om 21.05 uur, de vergadering voor de pauze. De Voorzitter heropent, om 21.25 uur, de vergadering. De heer Heere (weth.) heeft inmiddels de vergadering verlaten. De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. Punt 18 (vervolg). De heer Buurman: In de aangeboden eerste nota van wijziging van de Nota Werkgelegen heid wordt in hoofdstuk I Inspraak Nota Werkgelegenheid ingegaan op de relatie gemeente bedrijfsleven. Ik wil er de nadruk op leggen het een goede zaak te vinden dat bekeken zal worden hoe de hoogte van de tarieven en de leges in Leeuwarden zich verhoudt tot die van andere vergelijkbare gemeenten. Wanneer op grond hiervan wijzigingen zullen worden voor gesteld, zal dat uiteraard op een verantwoorde wijze dienen te worden vastgesteld. In dit kader moeten wij zien te voorkomen dat andere gemeenten de kaas van onze boterham eten. Inzake deregulering zal een onderzoek naar knelpunten en regelingen worden ingesteld. Overbodige regels en procedures kan het bedrijfsleven missen als kiespijn. Dit neemt echter niet weg dat een overheid wel degelijk regels zal moeten stellen en zelfs in sommige gevallen nieuwe regels, bijvoorbeeld bij nieuwe ontwikkelingen en in het algemeen daar waar deze nu eenmaal onmisbaar zijn. Een en ander voorkomt willekeur. Te lang hebben milieubelangen het loodje gelegd tegenover belangen van het bedrijfsleven. Een evenwichtige afweging is hier op haar plaats. Hetzelfde geldt voor privatisering. De overheid kan zich ook te terughou dend opstellen. In hoofdstuk II Herziening Nota Werkgelegenheid wordt onder het hoofd De relatie ge meente en bedrijfsleven melding gemaakt van de Investeringspremieregeling Regionale Pro jecten 1984. Per jaar is een gemaximeerd bedrag beschikbaar. De mogelijkheid bestaat dat een premiever zoek afgewezen wordt, omdat er geen middelen meer beschikbaar zijn. Gewezen wordt op de geïntroduceerde vorm van rechtsongelijkheid, die haaks staat op de doelstellin gen van het regionaal stimuleringsbeleid. Mijn vraag is wat wij met deze constatering, die terecht is, doen. Hoofdstuk III analyseert onder meer de jeugdwerkloosheid. Bestrijding hiervan dient te prevaleren boven andere doelgroepen. Wanneer op bladzijde 39 van de nota gesproken wordt over de achtergronden van het probleem van de jeugdwerkloosheid, wordt terecht de hoogte van het minimum-jeugdloon genoemd als een van de factoren. Positief is dat een matiging van de jeugdlonen doorwerkt in de kosten van het bedrijfsleven. Een en ander speelt vooral in de detailhandel en in grote delen van het midden- en kleinbedrijf een belangrijke rol. De ge noemde matiging zal een positieve uitwerking hebben op de werkgelegenheid voor jonge men sen. De soms gebrekkige aansluiting tussen onderwijs en arbeidsplaats heb ik reeds aange kaart in de Commissie voor de Werkgelegenheid. Het Arbeidsbureau onderkent dit probleem. Het taakstellend beleid richt zich daarom steeds meer op de scholingscomponent. De helft van de beschikbare middelen wordt voor dit doel bestemd. Ook het Sociaal en Cultureel Plan bureau meent dat in de onderwijssector meer personeelsinzet moet komen voor volwassenen onderwijs en meer nadrukkelijk praktisch beroepsonderwijs, gericht op herscholing en bij scholing van mensen op veel grotere schaal. Een systematischer wijze van scholing dan tot dusver het geval was, zodat veel meer mensen - jong en volwassen - beter aansluiting vin den of houden op de behoeften op de arbeidsmarkt. Ook uit de vakbeweging komen meer aandrang en plannen in die richting. De econoom Vos van de Industriebond FNV verklaarde dat de doorstroming op de arbeidsmarkt beter zal worden als bijscholingsprogramma's vooral op de 80% werkenden worden gericht en niet uitsluitend op de 20% werklozen. Vooral laagge schoolden moeten vertrouwd gemaakt worden met de eisen van de nieuwe technologie. Het gemeentelijk jeugdwerkplan verdient adhesie. Met het uitgangspunt dat de behoefte aan het plan in het veld - bij de werklozen zelf - dient te worden vastgesteldblijf ik moeite

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1985 | | pagina 10