20
houden. De nood van de jeugdwerkloosheid moet de overheid juist brengen tot stimulering
van het plan.
Aan de uitwerking van het zogenaamde leerwerkplan zal prioriteit worden gegeven, al
dus de nota. Het streven is er op gericht in het najaar van 1985 met de uitvoering van het
plan te starten. Ik wil niemand over de kling jagen, maar ik zou zeggen: hoe eerder hoe be
ter
Bij het onder de loupe nemen van het hoofdstuk Vrouwen en Werkgelegenheid heb ik
even geaarzeld of ik opnieuw de degens zou kruisen. Gezien het feit dat de strijdbijl nog
steeds niet begraven is en het college constant de hete adem van emancipatie-ideologen in
zijn nek voelt, zal ik mijn plaats in de voorste linie van het front blijven innemen. De heer
Janssen zal wel tevreden zijn. (De heer Janssen: Dat ben ik meestal.) Hij kan dat namelijk
zijn, nu kennelijk enige beleidsmedewerksters een relevante inbreng hebben geleverd in het
produkt van de werkgroep. Het college kiest het werkgelegenheidsbeleid als primaire invals
hoek. Prima, daar ga ik helemaal mee akkoord. Het emancipatiebeleid is dan zeker secundair?
Wel nee, het college gaat vanuit deze invalshoek aandacht besteden aan daarmee samenhan
gende emancipatorische aspecten. B. en w. hebben daar 38 pagina's voor nodig. Het werk
gelegenheidsbeleid zou een middel moeten zijn om het verder weg gelegen doel van de gewen
ste door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zo omschreven pluriforme sa
menleving te bereiken. Dit is een brug te ver. Voor de goede orde zij nogmaals gesteld dat
wij niet tegen iedere vorm van emancipatie zijn. De klok loopt bij ons niet achter. De tegen
stelling is de persoonlijke verantwoordelijkheid én de door de overheid opgelegde en derhal
ve politiek relevante emancipatie. Het huidige emancipatiebeleid is strijdig met het werkgele
genheidsbeleid. Er is verlegenheid rondom werkgelegenheid. Er is schaarste. Dan is het
duidelijk dat het beleid inzake het aannemen van personeel er op gericht moet zijn bij gelijk
waardige kandidaten de voorkeur te geven aan kostwinners c.q. aan hen die een huishouding
overeind hebben te houden en aan de jeugd die geen wenkend perspectief voor ogen heeft,
maar niet aan gehuwde vrouwen als welkome aanvulling op het inkomen van hun echtgenoten.
Hoe lang zal de overheid zich een starre keuze van het individu ten koste van de huishou
ding kunnen blijven permitteren?
Op pagina 50 van de gewijzigde Nota Werkgelegenheid zegt het college dat het de vraag
is of op afzienbare termijn de totale werkgelegenheid in mensjaren in absolute zin zal toene
men. Oorspronkelijk stond hier: Niet verwacht mag worden dat... Het is niet de taal van de
minister—presidentde heer Lubbers: de moedeloosheid en het pessimisme zijn doorbroken.
Ik heb de indruk dat het college niet graag afscheid neemt van pessimisme. Het bekende
vleugje optimisme van wethouder Kessler ten spijt.
Ik moet zeggen dat ik het principieel en fundamenteel oneens ben met de strekking en de
filosofie van het gehele hoofdstuk Vrouwen en Werkgelegenheid. Keer op keer kom ik uiteen
zettingen tegen die tot een weerwoord uitnodigen. Wat te zeggen van gevestigde opvattin
gen. Als een opvatting, een gewoonte, een traditie, goed is, waarom zou deze dan veran
derd, omgeturnd moeten worden door de overheidIs de maatschappij daar niet mans genoeg
voor? Waarom zou gepleit moeten worden voor meer spreiding van huishoudelijke en kinder-
verzorgende taken over de huisgenoten? Is het een overheidstaak dit te beïnvloeden? Ik zou
de overheid wijzer willen hebben. Schoenmaker blijf bij je leest! Ik heb echt niet verwacht
dat de nota de loftrompet zou zingen op de rijkdom van huwelijken waarin niet heersen maar
dienen voorop staat, over de kinderzegen, over het ambt van vaders en moeders om hun
kinderen op te voeden, te begeleiden en voor te leven. Maar als ik op bladzijde 57 van de
nota lees: "Hierbij moet bedacht worden, dat niet zozeer het gehuwd zijn van invloed is op
de beroepsdeelneming van vrouwen, maar - zoals ook al geconstateerd is in 2.1. - vooral de
aanwezigheid van kinderen en de leeftijd daarvan.", dan bekruipt mij toch wel het gevoel
van: zitten die kinderen soms in de weg?
Op pagina 65 van de nota komt de herverdeling door middel van arbeidstijdverkorting
opnieuw ter sprake. In dit verband kan ik niet nalaten de eerder door mij geciteerde FNV-
deskundige, de heer Vos, te citeren. Hij heeft onlangs gezegd - ik zeg dit ook in de rich
ting van de heer Siemonsma -: "Arbeidsduurverkorting zonder verbetering van de conjunc
tuur is dweilen met de kraan open en biedt onvoldoende soelaas voor de honderdduizenden
werklozen."
Mijn kritiek op hoofdstuk IV van de nota wil niet zeggen dat ik de nota qua kwaliteit niet
zou waarderen. Integendeel.
De waargenomen kentering in het CDA-kamp ten opzichte van positieve discriminatie van
een bepaalde groep vrouwen en jeugdwerkloosheid wat prioriteiten betreft is mij welkom.
Wellicht is op onderdelen bij gelijkgerichtheid toch nog een elftal te vormen.
Mevrouw De Jong: Mijnheer de voorzitter, alle waardering voor deze eerste nota van wij
ziging van de Nota Werkgelegenheid. Toch bekruipt mij het gevoel dat de rol van de gemeen
te bij de hele problematiek rond de werkloosheid zeer beperkt is. Ondanks dat hebben wij
hier toch een poging gewaagd. Nogmaals, de rol die de gemeente kan spelen om werkelijk
iets te doen aan werkgelegenheid is mijns inziens zeer beperkt. Wij kunnen iets gaan doen
21
aan de verlaging van de grondprijzen voor zich hier vestigende bedrijven en aan een betere
samenspraak met het bedrijfsleven zodat alles soepeler en sneller kan lopen.
Wij kampen met een wel zeer kwetsbare positie van onze stad. Het is voor het eerst se
dert 1929 - ik denk dat dat wel even belangrijk is om te zeggen - dat er een sterke terug
gang is in het bevolkingsverloop van de Friese bevolking, in absolute zin. Wat Leeuwarden
betreft is er nog steeds geen toekenning van de status stadsgewest. Ook aan de spreiding
van rijksdiensten wordt geen invulling gegeven. Dit zijn allemaal zaken, mijnheer de voorzit
ter, die het voor onze stad wel extra moeilijk maken.
Dan deze eerste nota van wijziging van de Nota Werkgelegenheid. Nogmaals, alle waarde
ring daarvoor. Mijn partij heeft het hoofdstuk Vrouwen en Werkgelegenheid zeer positief be
oordeeld. Wij zijn ook erg blij dat de nota uitgebreid ingaat op het vraagstuk betreffende de
jeugdwerkloosheid. Ook voor mijn partij is daarin toch wel een zeer grote zorg gelegen, want
wij worden geconfronteerd met een generatie zonder perspectief. En dat in 1985, het jaar
van de jongeren! Wij zijn dan ook bijzonder blij dat er een gemeentelijk jeugdwerkplan op
komst is. Alle plannen in die richting zullen door mijn partij van harte worden ondersteund.
Ik wil het hierbij laten, mijnheer de voorzitter.
De heer Kessler (weth.): Ik zal proberen een reactie te geven op hetgeen door de ver
schillende sprekers naar voren is gebracht. Ik wil daarbij een driedeling hanteren. In de
eerste plaats wil ik een reactie geven op de opmerkingen over de hoofdstukken I en II, dan
over de hoofdstukken III en IV en vervolgens de verschillende sprekers nalopen.
De heer Pruiksma is begonnen met hoofdstuk I. Hij heeft de vraag gesteld waarom de
gemeente ook een eigen verantwoordelijkheid dient te hebben bij de doelgroepenkeuze boven
de doelgroepen die door de rijksoverheid gesteld worden. In zijn algemeenheid is de stelling
van het college dat wij niet in alle gevallen klakkeloos de prioriteiten volgen die het rijksbe
leid stelt, maar dat er aanleidingen kunnen zijn om ook eigen prioriteiten tot uiting te bren
gen. Die reden wordt overigens niet concreet benoemd, maar het is meer een soort algemeen
principe dat wij vinden dat wij ook een eigen verantwoordelijkheid hebben en in die zin ook
zelf, als daar aanleiding toe is, eigen prioriteiten dienen te stellen.
Door meerdere sprekers is het punt werken met behulp van uitkering en werken met be
houd van uitkering naar voren gebracht. Ook het college deelt de visie van de hele raad
dat werken met behulp van uitkering de voorkeur verdient boven werken met behoud van
uitkering.
De financiële vertaling van deze nota zou onvoldoende zijn. Het lijkt mij goed - maar
daar kom ik misschien straks nog op terug - nog eens nadrukkelijk te onderstrepen dat wat
hier voorligt te typeren is als een raamnota. Dat wil zeggen dat daarin de grote lijnen wor
den aangegeven en dat voor een groot aantal specifieke uitwerkingen daarvan aanvullende
raadsvoorstellen of beslissingen van b. en w. nodig zijn. Wat dat laatste betreft vindt na
tuurlijk wel een financiële vertaling plaats. Ik vind de kritiek van het Centraal Orgaan
Leeuwarden (COL) dus niet helemaal terecht.
De heer Pruiksma heeft ook gesteld dat wij zouden moeten nagaan in hoeverre regelzucht
de oorzaak is van de relatieve verslechtering van de positie van de gemeente Leeuwarden.
Bij onze gemeente is geen regelzucht omdat het zo leuk is dingen te regelen. Datgene wat wij
proberen te regelen komt voort uit het feit dat wij, zoals dat in zijn algemeenheid bij be
leidsontwikkeling het geval is, een evenwichtige afweging moeten maken tussen de verschil
lende belangen. Op een aantal punten hebben wij ons de vraag gesteld of wij wat dat betreft
niet teveel regelen. Die punten worden in de nota aangekondigd. In zijn algemeenheid wil ik
echter niet de stelling onderschrijven dat de regelzucht van de gemeente Leeuwarden de
oorzaak is van de relatieve verslechtering van haar positie.
Het onderzoek naar het tarievenniveau wordt afgewacht door de heer Pruiksma.
Hij vraagt of het college, voordat het college afreist naar Tokio, een kredietaanvraag
voorlegt aan de raad. Dat zullen wij zeker doen. In de pauze hebben enkele mensen tegen
mij gezegd dat zij wel mee zouden willen. Ik heb het idee dat het dus een redelijk hoog kre
diet zal worden!
De gemeente als marktpartij en de functiewaardering. De heer Pruiksma vraagt of het
mogelijk is om op het punt van de functiewaardering - en dan met name de positie die je als
gemeente inneemt op de arbeidsmarkt - terug te komen in de Commissie voor Bestuurlijke
Aangelegenheden. Deze vraag moet ik met nee beantwoorden. De functiewaardering en alles
wat daarmee samenhangt komt in principe in het Georganiseerd Overleg aan de orde. Als ge
volg van enige onrust op de secretarie heeft het college toegezegd om eind januari nogmaals
over de functiewaardering in het Georganiseerd Overleg te praten. De Commissie voor Be
stuurlijke Aangelegenheden is mijns inziens hier niet het juiste platform voor.
De heer Pruiksma zegt voorts dat er in het kader van het Europees Sociaal Fonds (ESF)
7 projecten zijn aangemeld. Hij vraagt zich af of wij wat dat betreft actief genoeg zijn. Wij
zijn dat wel. Vanaf het begin van de totstandkoming van het ESF en nadat nadrukkelijk van
de kant van de rijksoverheid de mogelijkheden dienaangaande onder onze aandacht zijn ge
bracht, is onze gemeente actief geweest. Wij doen ook in het tweede jaar dat het ESF van
toepassing is op de gemeente weer mee. Onze gemeente heeft een groot aantal projecten aan-