24
De heer Buurman heeft gesteld dat het onderzoek naar de leges een goede zaak is. Ik
ben dat met hem eens. Hij heeft ook gesteld dat - dat ben ik ook met hem eens - deregule
ring niet mag inhouden dat de overheid in het geheel geen regels meer zou moeten stellen.
De heer Buurman heeft bovendien gesteld dat milieubelangen te lang het loodje hebben ge
legd en dat een evenwichtige afweging op haar plaats is. Met dat laatste ben ik het in ieder
geval eens. Op de vraag in hoeverre in het verleden milieubelangen echt wel eens een keer
het loodje hebben gelegd wil ik op dit moment niet verder ingaan. Een evenwichtige afweging
is zeker nodig. Wat dat betreft is een ongeremd pleidooi voor deregulering koste wat kost
ook zeker geen goede zaak.
De Investeringspremieregeling Regionale Projecten 1984. De vraag is gesteld wat er ge
daan wordt aan de mogelijke rechtsongelijkheid als gevolg van het feit dat deze regeling ge
maximeerd is, dat wil zeggen dat er een bepaald budget beschikbaar is. Ik kan hier op dit
moment geen uitspraak over doen, want het gaat hier uiteindelijk om een rijksregeling. Wij
kunnen moeilijk het een en ander uit eigen zak gaan bijpassen als dat zo uitkomt. Voor een
bepaald bedrijf dat in die zin in de problemen komt, zal er een systeem gaan functioneren
waarbij doorschuiving plaatsvindt naar het volgend jaar. Maar helemaal precies weten doe ik
dat overigens niet.
Tot slot mevrouw De Jong. Zij heeft gesteld dat de rol van de gemeente bij het hele
werkgelegenheidsbeleid gering is. Dat staat ook een aantal keren genoemd in de nota. Wij
kunnen het daar mee eens zijn. Mevrouw De Jong heeft haar waardering uitgesproken voor
de hoofdstukken over Vrouwen en Werkgelegenheid en Jeugdwerkloosheid. Ik neem die waar
dering onder dankzegging aan.
Ik ga dan nu verder met de opmerkingen die gemaakt zijn over de jeugdwerkloosheid. De
heer Pruiksma heeft gesteld dat er zijns inziens een foute indruk zou zijn gewekt als wij bij
de algemene beschouwingen de conclusie hadden getrokken dat het CDA van mening zou zijn
dat de emancipatie ingeleverd zou dienen te worden ten gunste van de oplossing van de
jeugdwerkloosheidsproblematiekHij stelt daarentegen dat het bestrijden/oplossen van de
jeugdwerkloosheid mogelijkheden in zich bergt om ook wat aan emancipatie te doen. Ik ben
dat met hem eens. Ook jeugdigen bestaan per slot van rekening uit zowel jongens als meis
jes. Als je wat aan jeugdwerkloosheid doet dan kun je zowel wat voor jongens als voor meis
jes doen. De heer Pruiksma dient geen motie in. Ik vind dat een verstandige beslissing.
De heer Pruiksma stelt terecht dat - deze constatering wordt door de gehele raad gedra
gen - jeugdwerkloosheid op zich een gigantisch probleem is. Hij stelt voor om in de projecten
die in het kader van het jeugdwerkplan van de gemeente naar voren worden gebracht vooral
de drop-outs een belangrijker plaats te geven. Ik wil die suggestie wel nader bekijken. Ove
rigens moet ik wel zeggen dat ik er niet op voorhand van overtuigd ben of dat ook een-twee-
drie mogelijk is, omdat de begeleiding van de gemiddelde drop-out nog moeilijker is dan de
begeleiding van bijvoorbeeld mensen die in het kader van het leerwerkplaatsenplan bij de
gemeente komen. Er zijn andere instellingen die zich specifieker met de drop-outs bezighou
den. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan de werkplaats De Opstap, die eigenlijk een beetje de
doelgroep van drop-outs uit het onderwijs voor haar rekening neemt. Nogmaals, ik wil best
nagaan in hoeverre ook bij het jeugdwerkplan van de gemeente Leeuwarden rekening gehou
den zou kunnen worden met het in zekere zin binnenhalen van drop-outs.
Wat kunnen wij doen aan het probleem van de basiseducatie? Dit punt staat niet in de
nota genoemd. Ik kan ook zo een-twee-drie geen antwoord op deze vraag geven. Maar als er
mogelijkheden zouden zijn om in het kader van de basiseducatie bijvoorbeeld aansluiting van
arbeidsmarkt en opleiding wat beter tot elkaar te brengen, dan zullen wij dat zeker moeten
doen. Overigens zijn de problemen die wij als college hebben met de basiseducatie op dit mo
ment van een geheel ander karakter, omdat met name de subsidiëring van Het Baken gevaar
dreigt te lopen.
De heer Pruiksma heeft ook gesteld dat voor wat betreft de jeugdwerkloosheid nog
steeds sprake is van een achterste kaartenbak bij de Gewestelijke Arbeidsbureaus. Dat is
zonder meer het geval. Bij de Gewestelijke Arbeidsbureaus is op dit moment een soort nieuwe
lijn in ontwikkeling gebracht, waarbij men probeert het percentage bemiddelingen sterk op
te voeren. Dat wil zeggen dat men zich in eerste instantie toelegt op de goed bemiddelbare
werkzoekenden en vervolgens op de werkzoekenden die enige achterstand hebben. Wat deze
laatste groep betreft kan misschien met aanvullende subsidies geprobeerd worden die achter
stand te verkleinen of op te heffen. Er bestaat inderdaad een achterste kaartenbak, dat wil
zeggen voor mensen die min of meer zijn afgeschreven voor een direct actief bemiddelbare
rol van het Arbeidsbureau en die dus eerst via bijvoorbeeld een Centrum voor Beroepsoriën
tatie en Beroepsoefening (CBB) of andere opleidingen weer bemiddelbaar gemaakt zullen
moeten worden.
De heren Janssen en IJestra hebben gezegd dat zij de voorstellen wat betreft het jeugd
werkplan met belangstelling tegemoet zien.
De heer Siemonsma heeft gesteld dat er mogelijkheden gecreëerd moeten worden voor de
jeugd. Hij vindt de analyse van het hoofdstuk over jeugdwerkloosheid en de motieven die
gehanteerd worden om daarvoor oplossingen te zoeken zwak. Ik neem dat voor kennisgeving
25
aan. De heer Siemonsma baseert de analyse vooral - hij suggereert dat zelf ook - op het zin
netje waarin gesteld wordt dat de hoge jeugdlonen een aanleiding zouden kunnen zijn voor
de werkloosheidsproblematiek onder jongeren. Hij zal ook geconstateerd hebben dat dat een
van de elementen is die genoemd zijn en dat er een groot aantal andere elementen genoemd is.
Ik vind overigens de kwalificatie "zwak" niet juist. In het hoofdstuk over de jeugdwerkloos
heid is in ieder geval een zo goed mogelijke analyse gemaakt, gegeven de beperkte tijd en de
beperkte informatie die voorhanden was om een inzicht te krijgen in wat er op dit moment
speelt
De heer Siemonsma heeft gevraagd in hoeverre het klopt dat bij interne sollicitaties het
uitgangspunt voldoende geschiktheid gehanteerd wordt. Wel, dat klopt inderdaad. Bij inter
ne sollicitaties wordt diegene benoemd die de baan aan zou kunnen, dat wil zeggen die vol
doende geschikt is. Overigens binnen de aanmeldingen die, als gevolg van de interne sollici
tatie, naar voren komen zoeken wij natuurlijk wel weer steeds de meest geschikte persoon.
Dat uitgangspunt blijft overeind. Maar wij benoemen iemand als die voldoende geschikt is,
ondanks het feit dat je zou kunnen verwachten dat, als je extern zou gaan werven, je dan
misschien mensen zou kunnen krijgen die toch beter zijn.
Tot slot een vraag over de vier ton die in 1984 gereserveerd is voor het jeugdwerkplan.
Deze vier ton blijft volledig gereserveerd voor het gemeentelijk jeugdwerkplan. Het is niet
zo dat die middelen, omdat nu het jaar 1984 verstreken is, verdwenen zouden zijn. Er is ge
woon een apart fonds voor gecreëerd.
De heer Buurman heeft gewezen op een gebrekkige aansluiting tussen onderwijs en ar
beidsmarkt. Dat klopt. In die zin heeft hij ook terecht geconstateerd dat het Gewestelijk Ar
beidsbureau het scholingsbeleid een hogere prioriteit gaat geven. Dat is ook de reden waar
om de werkverruimende maatregelen door de meeste Gewestelijke Arbeidsbureaus in Neder
land een lagere prioriteit krijgen, met als gevolg minder krachten in het kader van die
maatregelen voor de verschillende instellingen, zo ook voor de gemeente Leeuwarden.
Ik ben het met de heer Buurman eens dat het gemeentelijk jeugdwerkplan adhesie ver
dient. Hoe eerder het wordt uitgewerkt hoe beter dat is.
Dit waren de opmerkingen voor wat betreft de jeugdwerkloosheid.
Dan nu een aantal opmerkingen over het hoofdstuk Vrouwen en Werkgelegenheid. Een
algemene constatering van de meeste sprekers is dat de werkgelegenheid onder vrouwen on
gunstig afsteekt ten opzichte van die onder mannen. De heer Janssen heeft in dat kader een
aantal cijfers genoemd. Ik vind altijd nogal illustratief het gegeven dat, wil Nederland op
hetzelfde gemiddelde komen als dat wat in Europees verband normaal is, er dan alleen al in
ons land 500.000 arbeidsplaatsen extra gecreëerd zouden moeten worden. Nederland vervult
wat dat betreft samen met landen als Ierland en Griekenland een heel duidelijk achtergestel
de positie.
De heer Janssen heeft gevraagd of ook de stichting Vrouw en Werkwinkel als toehoorder
zou kunnen worden uitgenodigd bij de Commissie voor de Werkgelegenheid. Ik zeg hem toe
dat wij die uitnodiging ook naar de stichting Vrouw en Werkwinkel zullen sturen. De vraag
in hoeverre zij daar gebruik van maakt laten wij maar in het midden. In principe gaat het om
een organisatie die, zeker in de toekomst, een belangrijke functie dient te gaan vervullen bij
het onder de aandacht brengen van het probleem dat vrouwen in het algemeen veel minder
dan mannen werk hebben en dat er achterstandssituaties zijn.
Dan kom ik tot slot bij de heer Siemonsma. Hij onderschrijft de hoofduitgangspunten 1, 3
en 7 van het gemeentelijk werkgelegenheidsbeleid en constateert dat vooral vrouwen die
ouder zijn dan 25 jaar en vrouwen met kinderen het moeilijk hebben. Dat klopt. Het is overi
gens niet zo dat er voor deze categorieën niets gebeurt. Staatssecretaris Kappeyne van de
Coppello heeft aan de Gewestelijke Arbeidsbureaus gevraagd, opdracht gegeven of hoe je het
ook wilt noemen, om 10% van de middelen die beschikbaar zijn in het kader van taakstellend
beleid juist voor die groepen te reserveren. Dat houdt voor het arbeidsmarktrayon Leeuwar
den in een bedrag van een half miljoen gulden. In genoemd rayon gebeurt wel degelijk iets
aan de problematiek van deze groepen.
De heer Siemonsma komt vervolgens op een aantal onderwerpen die te maken hebben met
de door hem ingediende motie. Het stelt hem teleur dat er geen vrouwenwerkplan voorgesteld
wordt in de nota. Wij hebben deze problematiek in het informeel overleg met het Georgani
seerd Overleg aan de orde gesteld. Het standpunt van de daar aanwezige vakbondsorganisa
ties was dat, ondanks het feit dat zij vonden dat ook vrouwen van boven de 25 jaar het wat
de werkgelegenheid betreft moeilijk hebben, toch prioriteit gelegd moet worden bij de be
strijding van de jeugdwerkloosheid. Wij hebben dat standpunt als college overgenomen, te
meer daar toch ook de herbezettingsgelden die beschikbaar zijn voor het jeugdwerkplan in
eerste instantie gelden zijn die van de kant van de ambtenaren zijn ingeleverd. In die zin
hechten wij ook een zwaar gewicht aan de standpunten die in het Georganiseerd Overleg
naar voren worden gebracht
De heer Siemonsma kaart vervolgens opnieuw - dan kom ik echt bij de motie - de gehele
discussie aan over het voldoende geschiktheidscriteriumHij koppelt daar ook nog een stuk
quotering aan vast. Het heeft weinig zin om nogmaals op deze discussie in te gaan, want die