6 De heer Timmermans: Vanavond komt in de raad de Nota Werkgelegenheid gemeente Leeuwarden aan de orde, waarin nogal wat woorden worden gewijd aan het belang van star tende ondernemers. Wanneer het gaat om sub E en F van punt 3 van de agenda, dan is mijn idee dat de lofzang, die in de Nota Werkgelegenheid wat betreft de startende ondernemers naar voren wordt gebracht, in de zaak Drent zo langzamerhand een "lippendienst" wordt. Wij hebben hier te maken met een zaak die al zes jaar lang door de heer Drent wordt bepleit; hij wil namelijk een bedrijf starten. Al zes jaar lang heeft het college geweigerd een vergun ning af te geven. Al zes jaar lang vindt de meerderheid van de raad de argumenten van het college, die hebben geleid tot het afwijzen van de gevraagde vergunning, niet overtuigend. Wat betreft de motieven die de meerderheid van de raad daarbij heeft lijkt het mij goed even terug te gaan naar de motie die in de raadsvergadering van 12 december 1983 is ingediend en waarvan de tekst als volgt luidde: "De raad van de gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 12 december 1983, gelet op het preadvies van b. en w. ter zake van het niet in her overweging nemen van een aanvrage voor een bedrijfsvergunning als bedoeld in de Wet autovervoer personen, overwegende het feit dat er landelijk gezien in de afgelopen jaren ter zake van het taxivervoer sprake is van een groeimarkt, als ook de overwegende principiële bezwaren die er bestaan tegen een situatie waarin één particuliere onderneming op een deelterrein van het openbaar vervoer een monopoliepositie inneemt, geeft als zijn mening te kennen dat het gewenst is dat een nieuwe aanvrage voor een bedrijfsvergunning dient te worden gehono reerd. Het mag duidelijk zijn dat onze fractie in overwegende mate nog steeds achter die motie staat. Het probleem bij de hele discussie is eigenlijk dat de motieven die ik zojuist heb ge noemd, namelijk het motief "groeimarkt" en het motief "monopoliepositie", nimmer door het col lege zijn weerlegd. De heer Drent heeft in de Taxi-adviescommissie cijfers overgelegd en de heer Dubbelboer en ik hebben in een raadsvergadering cijfers naar voren gebracht, die aan geven dat er sprake is van een groeimarkt. Wij hebben moeten constateren dat nimmer, noch in de Taxi-adviescommissie noch in deze raad, door het college duidelijk is gemaakt dat die cijfers niet kloppen. Het tweede punt waarop door het college nog nooit is gereageerd be treft de monopoliepositie. In geen enkel verslag en in geen enkele discussie heeft het college de bezwaren weerlegd die kleven aan de monopoliepositie van de Leeuwarder Taxi Centrale zoals die op dit moment is. Al met al een uitermate onbevredigende situatie. Mijn fractie wil toch weer het advies aan het college geven: geef de heer Drent nu eindelijk eens het voor deel van de twijfel. De heer PruiksmaBij nalezing van de handelingen kan worden gezien wat mijn fractie destijds vond van de motie Van den Eist. Dat standpunt is niet veranderd. Het probleem blijft boven de markt hangen en dat brengt mij eigenlijk op de gedachte om nu deze punten E en F aan te houden en over deze kwestie in de Commissie voor Bestuurlijke Aangelegenhe den, welke vergadering reeds deze maand wordt gehouden, ten gronde te discussiëren. Ik denk dat wij anders elk jaar opnieuw deze materie aan de orde krijgen. Ik denk ook dat de heer Drent en anderen die iets vergelijkbaars zouden willen er recht op hebben om voor nou en nog eens te weten wat precies het standpunt van b. en w. is en wat de raad eventueel aan bezwaren daar tegenover zou kunnen aanvoeren. De heer Dubbelboer: Ik had willen beginnen met te zeggen dat ik hoop dat wij vanavond de Nota Werkgelegenheid vaststellen en dat door de woordvoerders wordt gevraagd te gele gener tijd eens te kijken wat er van terecht is gekomen. Mijn hoop was dan geweest dat bo venaan het lijstje had gestaan: begin 1985 hebben wij een jonge ondernemer geholpen bij het opstarten van een taxibedrijf. Dat kan ook gemakkelijk, want de raad - de heren Timmer mans en Pruiksma hebben het al verwoord - heeft herhaaldelijk de wens uitgesproken iets te doen in de richting van de heer Drent. Er zijn enkele argumenten genoemd, zowel door de wethouder in de raad als in de Taxi adviescommissie. Een van de argumenten was dat er in Leeuwarden dan opnieuw een taxi oorlog zal ontstaan. Ik heb dat destijds ontstreden en heb daarover nog eens mijn gedachten laten gaan, omdat ik toen niet exact kon aangeven hoe je zoiets zou moeten voorkomen. In de Nederlandse jurisprudentie, administratief rechtelijke beslissingen 1982 nr. 114, wordt uit eengezet dat bij het verlengen van vergunningen en het derhalve ook kunnen toedelen van vergunningen aan anderen voorwaarden kunnen worden gesteld. In dit geval kan als voor waarde onder andere worden gesteld dat er samengewerkt wordt. Daarmee heeft het college van b. en w. een stok achter de deur om, mocht er de komende vijf jaar een taxi-oorlog uit breken tussen de Leeuwarder Taxi Centrale en de nieuw gevestigde ondernemer, iets te doen. Een en ander kan nu al keurig netjes bij vergunning worden geregeld. Bij alles wat er al is gezegd en de woorden van de heer Pruiksma herhalend; geef de heer Drent de kans. De heer Van der Wal: Als men het advies van de heer Pruiksma opvolgt en de handelin gen nog eens naleest, dan komt men vanzelf het standpunt dat wij in het verleden over deze kwestie hebben ingenomen tegen en ook ons standpunt over de motie die door de heer Tim mermans is aangehaald. Dat standpunt is niet veranderd en ik kan mij dan ook voor 100% aansluiten bij de voorgaande sprekers. Ik wil ook de suggestie van de heer Pruiksma onder steunen om de beantwoording van de brieven uit te stellen - de brieven moeten namens de raad worden beantwoord; strikt formeel stelt de heer Drent ons in kennis van een aantal brieven aan b. en w. - en de kwestie in de Commissie voor Bestuurlijke Aangelegenheden te behandelen. Dan kan ook het standpunt van de grote meerderheid van de raad worden mee genomen, waarna het antwoord aan adressant kan worden toegestuurd. De heer Geerts (weth.): Er zijn twee dingen aan de hand: de concrete aanvraag en de reacties daarop van de verschillende fracties, waarvan ik kennis heb genomen. Het geven van vergunningen is een bevoegdheid van b. en w. Daarvoor is er de Taxi-adviescommissie die b. en w. van advies voorziet. Die commissie doet dat niet zo maar, maar toetst een en an der op basis van de verordening die er is, hetgeen overigens ook de vorige keer is gebeurd. Dat zal bij deze aanvraag ook gebeuren, tenzij de commissie van te voren constateert dat er in vergelijking met de vorige keer geen nieuwe feiten aanwezig zijn, want dan zal het ver zoek vanuit het "ne bis in idem-principe" sowieso niet ontvankelijk worden verklaard. Daar op wil ik nu echter niet ingaan en ook niet op hetgeen inhoudelijk vanuit de raad naar voren is gebracht. Mijns inziens is het correct de procedure te volgen die er voor is. Die procedure is dat het college de Taxi-adviescommissie hoort, daarop zelfstandig zijn oordeel vormt en dan een beslissing neemt. Ik zie dan ook niets in een bespreking in de Commissie voor Bestuurlijke Aangelegenheden over deze kwestie. Dit is een zaak van het college, dat voldoende op de hoogte is hoe de gevoelens van de raad hierover zijn. Overigens komt dan het andere punt aan de orde, namelijk het preadvies. Ik kan mij niet voorstellen dat vanuit wat voor achtergrond dan ook een ander preadvies zou kunnen volgen dan nu gegeven is. Ik stel dan ook voor het preadvies conform het voorstel af te werken. De heer Timmermans: Het antwoord van de heer Geerts is vrijwel identiek aan het ant woord dat hij in december 1983 heeft gegeven: het is uitsluitend een formeel en procedureel verhaal. Hij heeft nogmaals het fraaie principe naar voren gebracht dat, als er geen nieuwe feiten zijn, de zaak op dezelfde manier kan worden afgedaan als in 1983. Ik heb met nadruk in eerste instantie gezegd dat wij al heel lang van mening zijn dat er cijfers liggen die ge woon niet bij de beoordeling worden betrokken. Ik zie absoluut niet in waarom er na ander half jaar in deze roerige markt geen sprake zou zijn van veranderde omstandigheden. Ik zou het buitengewoon betreuren - ik neem aan dat u dat al begrepen heeft - wanneer zo'n gemak kelijke formele oplossing wordt gezocht. Wij blijven bij ons standpunt en het is mijns inziens goed dat het college zich daar na zes jaar eens rekenschap van geeft. Als ik vermocht in te zien wat de functie is van het voorstel van de heer Pruiksma, dat is ondersteund door de heer Van der Wal, zou ik daartegen geen bezwaar hebben. Ik denk dat de heer Geerts wat dat betreft wel gelijk heeft. Het is volstrekt duidelijk hoe de formele situatie is. Het is ook volstrekt duidelijk dat alle fracties in de raad van mening zijn dat de argumenten van het college niet deugen, althans niet sterk genoeg zijn. Bij de te voeren procedure moet het college zich daarvan rekenschap geven. De heer Pruiksma: Om met het belangrijkste te beginnen, "ne bis in idem" is een kreet uit het strafrecht en niet uit het administratieve recht. Vervolgens heeft de heer Timmer mans gezegd dat hij niet inziet waarom deze kwestie in de Commissie voor Bestuurlijke Aan gelegenheden moet worden behandeld. Het gaat namelijk om een taxi-vergunning. De manier waarop wij met deze aanvragen de laatste zes jaar om gehannest hebben maakt echter dat het in meer dan één opzicht om een bestuurlijke materie gaat. Wat de raad dus ook zal beslissen over dit preadvies, ik kom in ieder geval namens mijn fractie op de procedure en alles wat daarmee samenhangt terug in eerstvolgende vergadering van de Commissie voor Bestuurlijke Aangelegenheden. De heer Dubbelboer: Het is hachelijk om in het openbaar met een rechter een discussie aan te gaan, maar ik denk toch dat de heer Pruiksma er met zijn "ne bis in idem" naast zit. (De Voorzitter: Ik druk mij heel voorzichtig uit, maar dat gevoel heb ik ook, mijnheer Dub belboer.) Dan voel ik mij in elk geval gesteund door een jurist, dat scheelt al weer. (De Voorzitter: Ik druk mij altijd wat zachtaardig uit, maar voor "dat gevoel" mag u ook "die overtuiging" lezen.)

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1985 | | pagina 4