10
De Voorzitter: Ik kap de discussie, want anders zijn wij straks aan een vierde termijn
bezig. De wethouder heeft antwoord gegeven. Deze kwestie is in een aantal commissies aan
de orde geweest. De raad is het volgende station waar de zaak aan de orde komt.
Besloten wordt overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Sub O.
Het beroepschrift is in handen gesteld van de Raadsadviescommissie voor de Beroep- en
Bezwaarschriften.
Punt 4a (bijlage nr. 1).
Benoeming bestuursleden Stichting Medisch Centrum Leeuwarden.
Voordracht van het bestuur van de Stichting Medisch Centrum Leeuwarden:
- mevrouw E. Brandenburg-Sjoerdsma;
- de heer H.S. Pruiksma;
- de heer P.J. Engels.
Benoemd worden de voorgedragenen met algemene stemmen.
Punt 4b (bijlage nr. 2).
Benoeming lid van de Commissie voor de Werkgelegenheid.
Aanbeveling van burgemeester en wethouders:
- de heer E.Chr. van der Knijff.
Benoemd wordt de aanbevolene met algemene stemmen.
Punt 4c (bijlage nr. 7).
Benoeming directeur gemeentelijke leao-school.
Aanbeveling van burgemeester en wethouders:
1. de heer J.J. Wesseling;
2. de heer N.D.B. van der Molen.
Benoemd wordt de heer Wesseling met algemene stemmen.
Mevrouw Wielinga-Graansma en de heer IJestra vormden met de voorzitter het stembu
reau.
Punten 5 t.e.m. 12 (bijlagen nrs. 16, 14, 15, 18, 4, 12, 17 en 5).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w.
Punt 13 (bijlage nr. 9).
De Voorzitter: Dit punt luidt: Elektriciteitstarieven.
De heer IJestra: Daar het maken van winst niet tot de doelstelling van nutsbedrijven be
hoort, stelt onze fractie het college voor te onderzoeken of er mogelijkheden zijn de gemaak
te winsten ten goede te laten komen van de gebruikers. Wij zijn er ons van bewust dat de
gemeente weinig middelen tot haar beschikking heeft een bijdrage te leveren in het kader
van de woonlastenverlaging van haar inwoners. Een dergelijk onderzoek is het volgens ons
waard te worden gepleegd.
Wij gaan overigens akkoord met het voor ons liggende raadsstuk.
De heer Miedema (weth.): Het doet het college deugd dat de heer IJestra akkoord gaat
met de raadsbrief. Wij hebben daar goede nota van genomen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Punten 14 t.e.m. 17 (bijlage nrs. 11, 3, 13 en 10).
Z.h.st. wordt besloten overenkomstig de voorstellen van b. en w.
11
Punt 18 (bijlage nr. 6).
De Voorzitter: Aan de orde is thans de Nota Werkgelegenheid gemeente Leeuwarden.
De heer Pruiksma: Een paar korte opmerkingen over deze eerste herziening van de Nota
Werkgelegenheid. Op 2 april 1984 hebben wij uitvoerig over de nota gesproken en die is toen
voorlopig vastgesteld. Uit de daaropvolgende inspraakronde is dan nu deze eerste herzie
ning voortgevloeid. De nota is bij vorige behandelingen in de raad uitvoerig van commentaar
voorzien, wat betreft de materiële inhoud, door mijn fractiegenoot de heer Jansma. Wat toen
door hem is gezegd, zal ik uiteraard niet herhalen. Het mag hier als herhaald worden be
schouwd.
De eerste herziening van de Nota Werkgelegenheid is in feite een kwantitatieve opsom
ming en niet een kwalitatieve herwaardering van de oorspronkelijke versie. Ik wil er slechts
een paar punten uit lichten.
Op pagina 3 van de nota, waar het gaat over de doelgroepenkeuze, wordt gesproken
over het bezwaar van het Christelijk Nationaal Vakverbond en de werkgroep Vrouw en Ar
beid. Het college spreekt in dat kader over een zekere verantwoordelijkheid voor die groe
pen die buiten de termen van het rijksbeleid vallen. De manier waarop een en ander door het
college wordt verwoord roept bij ons de vraag op welke verantwoordelijkheid wij in de visie
van het college hebben en hoever die verantwoordelijkheid gaat. De omschrijving op pagina 3
komt weinig concreet over.
In de nota wordt ook gesproken over een verruiming van het toelatingsbeleid met be
trekking tot de nissenhutten. Uit hetgeen wij daarover in het verleden hebben gezegd zal
duidelijk zijn dat wij het met die verruiming van harte eens zijn.
Een apart item in de nota is de keuze die, noodgedwongen zou je kunnen zeggen, moet
worden gemaakt tussen het werken met behulp van uitkering en het werken met behoud van
uitkering. Mijn fractie deelt de principiële visie van het college zoals die in de nota tot uit
drukking komt, namelijk dat de grootste prioriteit/voorkeur moet hebben het werken met be
hulp van uitkering. Het systeem dus van terugploegen van uitkeringen. Maar wij zijn met
het college ook van mening dat je toch op zich het alternatief werken met behoud van uitke
ring als mogelijkheid beschikbaar moet houden. Onze principiële voorkeur gaat evenwel uit
naar terugploegen.
Op pagina 13 van de nota wordt melding gemaakt van het feit dat het Centraal Orgaan
Leeuwarden (COL) de financiële vertaling van het plaatje nogal onvoldoende vindt. Ik herin
ner aan datgene wat wij tijdens de algemene beschouwingen in december j.l. hebben gezegd.
In het beleidsplan stond toen de mededeling van het college dat voor 1985 het werkgelegen-
heidsfonds geen aanvulling behoefde. In deze nota staat nu een bedrag genoemd van
f. 441.000,inclusief de rente over 1984. Wij hebben tijdens de algemene beschouwingen
gezegd dat het feit dat aanvulling niet strikt nodig is niet per definitie een geruststellende
gedachte hoeft te zijn. Ik kom daar straks nog wel even op terug. Niettemin is het zo in dit
verband dat een concrete vertaling van beleidsvoornemens ons als fractie eigenlijk meer aan
spreekt dan een dikke verhandeling die bol staat van de theoretische discussie.
In hoofdstuk II van de eerste herziening van de Nota Werkgelegenheid wordt gesproken
over het rijksbeleid in de vorm van Ruimtelijke Ordeningstoeslag (ROT), Bijzondere Regio
nale Toeslag (BRT) en Investerings Premie Regeling (IPR). Ik zal een en ander niet uitvoe
rig beschouwen. De nota beaamt in feite hetgeen mijn fractie daarover drie jaar geleden bij
de financiële beschouwingen ook al heeft gezegd.
Een ander punt is dat het rijksbeleid op dit moment ertoe lijkt te leiden dat voor Leeu
warden sprake is van een relatieve verslechtering van de concurrentiepositie tegenover an
dere steden en gemeenten in dit gewest en daarbuiten. Dat is natuurlijk diep treurig; bij de
algemene beschouwingen hebben wij daar al uitvoeriger over gesproken. Maar het wordt hele
maal verdrietig als je kijkt naar de onevenredig ongunstige arbeidsmarktverhoudingen, zoals
wij die de laatste jaren in Leeuwarden kennen. Het is wellicht goed voor de gemeente Leeu
warden om eens na te gaan of en in hoeverre onze eigen regelzucht daartoe mede aanleiding
is geweest. Ik denk dan met name aan het terrein van de ruimtelijke ordening, waar wij, uit
eigen wil of noodgedwongen, met nogal wat regelende beperkingen werken. Overigens reali
seer ik mij dat dat wat vooruitloopt op hetgeen het college op pagina 21 van de herziene nota
zegt over (de)regulering.
Op pagina 22 van de nota wordt gesproken over het tarievenbeleid zoals wij dat in Leeu
warden kennen in vergelijking met dat van andere omliggende gemeenten in het gewest en
daarbuiten en over de kwaliteit van de dienstverlening zoals wij die kennen. Het college
kondigt aan daarnaar een onderzoek in te stellen. Dat onderzoek wachten wij met grote be
langstelling af.
Als het college in de nota spreekt over contacten met het internationale bedrijfsleven,
dan vinden wij dat, wanneer die mededeling betekent dat het college van b. en w. binnenkort
naar Tokio afreist, er eerst wel een financiële vertaling van alle voornemens op tafel moet
komen